RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 15 juni 2012
Zaaknummer: 172062 / FA RK 12-638
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven.
De RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Maastricht.
verzoeker, verder te noemen: de raad,
[Naam moeder]
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
Als belanghebbenden worden voorts aangemerkt:
De STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
verder te noemen: bureau jeugdzorg,
gevestigd te Roermond,
1.1
Op 1 juni 2012 heeft bureau jeugdzorg namens de raad verzocht om zonder voorafgaand verhoor de moeder te schorsen in haar gezag over [naam minderjarige], verder te noemen: [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [2008], en bureau jeugdzorg te belasten met de voorlopige voogdij over [de minderjarige]. Op 5 juni 2012 is de verklaring van 1 juni 2012 van [naam kinderarts], kinderarts bij het [het ziekenhuis], ter griffie ontvangen.
Bij beschikking van 1 juni 2012 heeft de kinderrechter zonder voorafgaand verhoor de moeder met betrekking tot de medische behandeling in de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] geschorst en [de minderjarige] met ingang van 1 juni 2012 onder voorlopige voogdij van bureau jeugdzorg gesteld.
Verzoeker en belanghebbenden zijn gehoord ter zitting van 15 juni 2012.
1.2
Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is de schorsing van de moeder in de uitoefening van het gezag te doen voortduren. Wel acht de raad het van belang zeker wordt gesteld dat de laatstelijk bij beschikking van 16 februari 2012 uitgesproken ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voortduurt. Volgens de raad kan op dit moment worden volstaan met een vrijwillige uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders (mz).
Bureau Jeugdzorg kan zich verenigen met de beëindiging van de schorsing en de voorlopige voogdij. Bureau jeugdzorg acht voortduring van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. Bureau jeugdzorg is echter van mening dat tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij pleegouders noodzakelijk is.
Ook de moeder is van mening dat voortduring van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] nodig is.
1.3
Gelet op de standpunten van partijen ziet de kinderrechter geen aanleiding de bij voornoemde beschikking van 1 juni 2012 uitgesproken schorsing van de moeder in de uitoefening van het ouderlijke gezag over [de minderjarige] en de bij deze beschikking uitgesproken voorlopige voogdij van bureau jeugdzorg over [de minderjarige] te doen voortduren.
Over de door bureau jeugdzorg gestelde noodzaak van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij pleegouders kan de kinderrechter geen uitspraak doen, omdat bureau jeugdzorg geen daartoe strekkend verzoekschrift heeft ingediend.
1.4
Ter zitting heeft de raad de vraag opgeworpen of ten gevolge van het bij de beschikking van 1 juni 2012 opdragen van de voorlopige voogdij over [de minderjarige] aan bureau jeugdzorg de bij beschikking van 16 februari 2012 uitgesproken ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is komen te vervallen.
Onder verwijzing naar de beschikking van de Hoge Raad van 11 december 1987, NJ 1988, 724 stelt de kinderrechter voorop dat een van rechtswege beëindiging van de ondertoezichtstelling als gevolg van een gezagswijziging niet verenigbaar zou zijn met een van de functies van de ondertoezichtstelling, te weten die tot het verlenen van hulp aan en het waarborgen van toezicht op het kind. Door een beëindiging van rechtswege zou een leemte kunnen ontstaan, aangezien bureau jeugdzorg niet bij een gezagswijziging wordt betrokken. Dit is anders als een rechtspersoon, zoals bureau jeugdzorg, tot voogd wordt benoemd. In dat geval zal de ondertoezichtstelling automatisch eindigen, omdat de ondertoezichtstelling slechts mogelijk is als het kind onder het gezag van een natuurlijk persoon staat.
In deze zaak is de voorlopige voogdij over [de minderjarige] aan bureau jeugdzorg opgedragen ter afwending van een noodsituatie, die ten tijde van de zitting niet meer bestond. De raad heeft geen aanleiding gezien tot een verzoek de moeder van het gezag over [de minderjarige] te ontheffen of te ontzeggen. Van een bedoeling bureau jeugdzorg duurzaam met het gezag over [de minderjarige] te belasten is dus niet gebleken. De kinderrechter is van oordeel dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat het op een zo’n incidentele basis belasten van bureau jeugdzorg met de voorlopige voogdij als in deze zaak aan de orde is, niet tot gevolg kan hebben dat de ‘lopende’ ondertoezichtstelling van rechtswege wordt beëindigd. Een andere uitleg zou immers tot gevolg hebben dat de raad, indien hij voortduring van de ondertoezichtstelling noodzakelijk zou vinden, een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling zou moeten indienen. In een geval al hier aan de orde is zou dat alleen mogelijk zijn als alle belanghebbenden met dit verzoek zouden instemmen. Bij gebreke van deze instemming zou de raad slechts het indienen van een spoedverzoek resten. In dat geval zou het risico bestaan van een onwenselijke leemte in de verlening van de hulp aan het kind en het waarborgen van het toezicht over het kind.
De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de bij beschikking van 16 februari 2012 uitgesproken ondertoezichtstelling niet is komen te vervallen ten gevolge van het tijdelijk belasten van bureau jeugdzorg met de voorlopige voogdij over [de minderjarige]. Deze ondertoezichtstelling blijft dus van kracht tot en met 1 september 2012. De kinderrechter voegt hier ten overvloede nog aan toe dat alle belanghebbenden ter zitting hebben ingestemd met de voortduring van de ondertoezichtstelling.
Gelet op het voorgaande beslist de kinderrechter als volgt.
Beëindigt de schorsing van [Naam moeder] in de uitoefening van het gezag over [naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [2008], met ingang van 15 juni 2012;
Beëindigt de voorlopige voogdij van de Stichting Bureau Jeugdzorg over [de minderjarige] met ingang van 15 juni 2012.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
RB
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.