ECLI:NL:RBMAA:2012:BW5798

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
169902/HA RK 12-36
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 22 maart 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een rechter, ingediend door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.L. Cohen. Het verzoek tot wraking was gelijkluidend aan een eerder verzoek dat op 13 februari 2012 was ingediend, en de wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend. De wrakingskamer stelde vast dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die na het eerdere verzoek aan verzoekster bekend waren geworden, wat leidde tot de conclusie dat verzoekster niet ontvankelijk was in haar verzoek.

De wrakingskamer overwoog dat het eerdere verzoek niet was ondertekend door een advocaat, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Verzoekster had de gelegenheid gekregen om dit verzuim te herstellen, maar had ervoor gekozen om dit niet te doen. De wrakingskamer benadrukte dat verzoekster niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op eerdere beslissingen van de wrakingskamer, aangezien zij expliciet was gewezen op de gevolgen van het niet herstellen van haar verzuim.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van de rechter, op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 22 maart 2012
Zaaknummer : 169902 / HA RK 12-36
De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mr. [VERZOEKER].,
gevestigd te Amsterdam (hierna: verzoekster),
voor wie zich in deze wrakingszaak als advocaat heeft gesteld mr. M.L. Cohen
en die een verzoek tot wraking heeft ingediend van:
mr. [RECHTER], rechter in deze Rechtbank (hierna: de rechter)
1.Het verloop van de procedure
Bij een op 15 maart 2012 ter griffie van de Rechtbank Maastricht ingekomen faxbericht heeft
mr. M.L. Cohen namens verzoekster verzocht om wraking van mr. [RECHTER] in de zaak met procedurenummer 159768 HA ZA 11-265 tussen de partijen [XX] (wederpartij) enerzijds en verzoekster anderzijds, beide in rechte vertegenwoordigd door een advocaat.
Op 20 maart 2012 heeft de rechter de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet in het verzoek tot wraking wenst te berusten. De rechter heeft een schriftelijke reactie op het verzoek ingediend. Voorts heeft hij meegedeeld dat hij niet ter zitting van de wrakingskamer zou verschijnen.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.
2.Overwegingen
Verzoekster heeft al eerder, op 13 februari 2012, een verzoekschrift tot wraking van de rechter ingediend. Bij beschikking van 16 maart 2012 heeft de wrakingskamer verzoekster met toepassing van artikel 281 lid 2 tweede volzin van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) niet-ontvankelijk in dit verzoek verklaard.
De wrakingskamer stelt vast dat het huidige verzoek, in tegenstelling tot het op 13 februari 2012 door verzoekster ingediende verzoek, wel namens verzoekster door een advocaat is ingediend. De inhoud van het verzoekschrift is echter gelijkluidend aan het verzoekschrift van 13 februari 2012.
Met betrekking tot het huidige verzoek overweegt de wrakingskamer als volgt.
Voorafgaand aan de zitting van 12 maart jl. heeft verzoekster de wrakingskamer meegedeeld dat zij geen reden zag het door de Rechtbank geconstateerde verzuim te herstellen. Evenmin heeft de wrakingskamer op dat moment nadere stukken ontvangen, zodat zij uit mocht gaan van de op 12 maart jl. ter zitting vastgestelde situatie op grond waarvan zij na de zitting de beslissing heeft genomen.
De wrakingskamer heeft haar beschikking van 16 maart 2012 genomen op grond van de volgende overwegingen:
“Uit artikel 278 leden 2 en 3 Rv volgt dat het verzoekschrift, gelet op de aard van de procedure waarin het wrakingsverzoek is gedaan, ondertekend dient te zijn door een advocaat (zie ook HR 18 december 1998, NJ 1999, 271). Mocht niet aan deze eis zijn voldaan, dan wordt de verzoeker op grond van artikel 281 lid 2 Rv de gelegenheid geboden dit verzuim te herstellen.
Het op 13 februari 2012 ontvangen verzoekschrift is niet (mede) ondertekend door een advocaat en voldoet daarom niet aan de zojuist vermelde wettelijke bepalingen. Gelet op voornoemde artikelen en de vaste jurisprudentie hieromtrent heeft de Rechtbank in de uitnodiging voor de wrakingszitting van 12 maart 2012 verzoekster op dit verzuim gewezen en haar de gelegenheid geboden dit te herstellen. In haar reactie heeft verzoekster het standpunt ingenomen dat zij geen reden ziet aan het verzoek van de wrakingskamer te voldoen, nu de wrakingskamer deze eis niet heeft gesteld bij het door verzoekster ingediende wrakingsverzoek van 7 december 2011.
Omdat verzoekster geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid haar verzuim te herstellen, dient verzoekster op grond van artikel 281 lid 2 tweede volzin Rv niet-ontvankelijk in het verzoek te worden verklaard. Voor zover verzoekster heeft beoogd te betogen dat zij er gelet op de beschikking van de wrakingskamer van 19 januari 2012 op had mogen vertrouwen dat zij opnieuw in haar verzoek ontvangen zou worden, is de wrakingskamer van oordeel dat dit vertrouwen niet gerechtvaardigd is, omdat verzoekster in deze procedure uitdrukkelijk op de gevolgen van het niet herstellen van haar verzuim is gewezen en zij willens en wetens niet tot herstel van het verzuim is overgegaan.”
De wrakingskamer is van oordeel dat uit deze overwegingen aanstonds blijkt dat het huidige verzoek, dat gelijkluidend is aan het op 13 februari 2010 ingediende verzoek, niet is gedaan zodra de feiten of omstandigheden die voor verzoekster aanleiding voor het verzoek zijn geweest aan haar bekend zijn geworden. Daarmee heeft verzoekster niet voldaan aan de door artikel 37 lid 1 Rv gestelde eis om toegang te krijgen tot de wrakingsprocedure.
Ook artikel 37 lid 4 Rv staat eraan in de weg verzoekster in het huidige verzoek ontvankelijk te verklaren. Het huidige verzoek ziet immers op wraking van dezelfde rechter, zonder dat feiten of omstandigheden zijn voorgedragen die pas na het eerdere, op 13 februari 2012, ingediende verzoek aan de verzoekster bekend zijn geworden. Artikel 37 lid 4 Rv schrijft in zo’n geval voor dat het verzoek niet in behandeling wordt genomen.
Op grond van het voorgaande verklaart de wrakingskamer verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek.
De beslissing
De wrakingskamer verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van
mr. [RECHTER].
Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechter en mr. H.W.M.A. Staal, rechter, in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MJ