RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 22 maart 2012
Zaaknummer : 168943 / HA RK 12-20
De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
[VERZOEKER1]
wonend te 6155 LP Puth,
en
[VERZOEKER2],
wonend te 6443 XR Brunssum (hierna: verzoekers),
advocaat mr. P.M.J. Graus
indieners van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. [RECHTER], rechter in deze Rechtbank (hierna: de rechter).
1.Het verloop van de procedure
Bij gewone brief van 7 februari 2012 met zes producties waarmee verzoekers het verzoek hebben toegelicht, is verzocht om wraking van mr. [RECHTER] in de zaak met procedurenummer 146817 / HA ZA 09-1554 tussen de heer [XX] (hierna aangeduid als: de wederpartij) enerzijds, en verzoekers anderzijds. Het verzoek is ter griffie ontvangen op 10 februari 2012.
Op 28 februari 2012 heeft de rechter de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet in het verzoek tot wraking wenst te berusten. Hij heeft een schriftelijke reactie opgesteld onder het uitspreken van het voornemen ter zitting van de wrakingskamer te verschijnen.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer van 2 maart 2012. De advocaat van verzoekers (zonder zijn cliënten) en de rechter zijn verschenen.
De Rechtbank heeft de datum van de uitspraak nader bepaald op heden.
2.Standpunt van verzoekers
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat de rechter in voornoemde procedure meermalen blijk heeft gegeven van partijdigheid, reden waarom zij thans tot wraking overgegaan zijn. Na de comparitie van 4 november 2010 hadden verzoekers al een klacht tegen deze rechter ingediend. De rechter heeft van zijn kant als uitvloeisel van deze comparitie een klacht tegen de advocaat van verzoekers ingediend. De laatste klacht heeft geleid tot een procedure bij het Hof van Discipline. Tijdens getuigenverhoren op 3 februari 2012 in het kader van de procedure bij het Hof van Discipline is verzoekers gebleken dat de rechter, na de bewuste comparitie rechtstreeks contact heeft opgenomen met de advocaat van de wederpartij, mr. Gelissen, met de vraag of zij mr. Graus tijdens de comparitie ook twee keer te zijnen opzichte de term ‘onbetrouwbaar’ heeft horen gebruiken. Verzoekers zijn eerder in het geheel niet geïnformeerd over dit contact en hoorden dit dus geheel bij toeval door het bijwonen van de getuigenverhoren. Deze getuigenis bij het Hof is voor verzoekers de directe aanleiding om de rechter te wraken nu deze als alleensprekend rechter, na afloop van de comparitie, maar voorafgaand aan het opstellen van het proces verbaal en/of het maken van een tussenvonnis en tevens met het oog op het indienen van een klacht tegen mr. Graus als advocaat, heeft besloten rechtstreeks contact op te nemen met de advocaat van één van de betrokken procespartijen.
Verzoekers zijn van mening dat een rechter in een lopende procedure zich dient te onthouden van ieder contact met een der partijen (buiten aanwezigheid van de andere partij), ongeacht of dit contact op de inhoud van de procedure gericht is.
3.Standpunt van de rechter
De rechter berust niet in de wraking en heeft in zijn schriftelijke reactie alsook ter zitting verwoord dat hij vanaf januari 2011 grotendeels en vanaf oktober 2011 volledig voor het Team Toezicht van de Sector Civiel/Kanton werkt. Deze inzet is geformaliseerd en zal naar verwachting enkele jaren duren, hetgeen met zich brengt dat de zaak van verzoekers weer naar de gewone rol wordt verwezen en zal worden toebedeeld aan een rechter van het Team Handel, waarmee het belang aan het verzoek ontvalt. Voor zover het de inhoudelijke gronden betreft, is de rechter van oordeel dat het merendeel al in de lopende klachtenprocedure naar voren is gebracht en dat het verzoek daarom al (veel) eerder had moeten worden ingediend.
In artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
In artikel 37 lid 1 Rv is bepaald dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Uit de namens verzoekers gegeven toelichting blijkt dat de beslissing om het wrakingsverzoek in te dienen mede bepaald is door de wijze waarop verzoekers zich door de rechter bij gelegenheid van de comparitie van partijen op 4 november 2010 bejegend voelden, nu de zitting in hun ogen “een bijzonder afwijkend, ten dele zelfs bizar verloop” kende. De irritatie die tijdens deze zitting is ontstaan tussen de rechter en de advocaat van verzoekers, heeft na de zitting geleid tot klachten, namelijk een klacht van de rechter tegen de advocaat en een klacht van de advocaat namens zijn cliënten tegen de rechter. De directe aanleiding voor het wrakingsverzoek is voor verzoekers echter gelegen in het verhoor van de rechter en van mr. Gelissen ten overstaan van het Hof van Discipline, waaruit is gebleken dat de rechter kort na de comparitiezitting op zijn initiatief telefonisch contact heeft gehad met mr. Gelissen, advocaat van de tegenpartij, om bevestiging te vragen van in zijn opinie door mr. Graus tijdens de comparitie gedane mededelingen. Nu de verhoren die deze voor verzoekers nieuwe informatie opleverden, op 3 februari 2012 plaatsgevonden hebben, is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek op 7 februari 2012 alleszins tijdig gedaan is.
Een andere relevante vraag is of verzoekers een te rechtvaardigen belang hebben bij de wraking nu, vaststaat dat de rechter niet langer voor het Team Handel binnen de Rechtbank werkzaam is en de zaak met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet meer door hem behandeld zal worden.
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoekers zich, nu de zaak nog niet toegewezen is aan een andere rechter, terecht op het standpunt stellen dat de rechter nog verbonden is aan deze zaak. Het belang van verzoekers is daarmee voldoende aangetoond.
De wrakingskamer zal vervolgens het wrakingsverzoek inhoudelijk beoordelen.
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige rechter(s) af te dwingen (vide onder meer art. 6 EVRM). Gelet op het bepaalde in artikel 36 Rv is wraking mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de - objectief gerechtvaardigde - vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is. Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoekers weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
Uit het verzoekschrift en de daarop door de advocaat van verzoekers gegeven toelichting blijkt dat de directe aanleiding voor het indienen van het wrakingsverzoek, het op 3 februari 2012 kennisnemen van telefonisch contact tussen de rechter en de advocaat van de wederpartij, niet losstaat van het in hun ogen laakbare verloop van de comparitiezitting van 4 november 2010.
Ter gelegenheid van de bewuste comparitie zijn (al) irritaties ontstaan naar aanleiding van een opmerking van de rechter over de leesbaarheid van een per fax naar de Rechtbank verzonden stuk van mr. Graus. Aan het eind van de zitting is een en ander geculmineerd in een discussie over hetgeen in het proces-verbaal opgenomen zou moeten worden.
De wrakingskamer merkt op dat het niet gebruikelijk is dat een proces-verbaal een woordelijk verslag is van hetgeen ter zitting gezegd en voorgevallen is. Nu de kern van het betoog en de ter zitting gemaakte afspraken zakelijk weergegeven in het proces-verbaal opgenomen zijn, bestaat er naar het oordeel van de wrakingskamer geen grond nader in te gaan op de woordenwisseling die hieromtrent tussen mr. Graus en de rechter plaatsgevonden heeft. Dat het debat hoog opgelopen is en een bijdrage geleverd heeft aan de wijze waarop verzoekers het verloop van de zitting hebben ervaren en dat dit verloop hen op dat moment allesbehalve gerustgesteld heeft over de afloop van het geding, is voor de wrakingskamer alleszins voorstelbaar.
Dat een kritische grens bereikt was op het moment dat verzoekers vernamen dat de rechter, in het kader van zijn klacht tegen de advocaat na de comparitiezitting van 4 november 2010 contact heeft opgenomen met de (advocate van de) wederpartij zonder verzoekers daarvan op de hoogte te stellen, is eveneens begrijpelijk.
De wrakingskamer is van oordeel dat de rechter zich door zijn handelwijze onvoldoende bewust getoond heeft dat en hoe zijn onpartijdigheid in de voorliggende zaak onder vuur kwam te liggen. Uit zijn toelichting ter zitting blijkt dat hij een scheiding wenst te maken tussen de door hem behandelde civiele zaak van verzoekers en het onderliggende conflict met de advocaat van verzoekers. Hij bewerkstelligde die scheiding in zijn visie door eerst het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2010 af te ronden en vervolgens over de voorgenomen klacht tegen mr. Graus contact te leggen met de advocate van de wederpartij. Daarmee wordt echter miskend dat een en ander naar buiten en in ieder geval voor verzoekers op geen enkele wijze kenbaar was en dat een rechter zich door eenzijdig contact met een bij een civiele zaak betrokken partij op zichzelf al in een gevarenzone begeeft.
Het feit dat de rechter met de wederpartij telefonisch contact had opgenomen, was al bijzonder ongelukkig, maar het nalaten van (voor)informatie aan verzoekers en hun advocaat maakt dat het voorstelbaar wordt dat de schijn van partijdigheid bij de cliënten van mr. Graus in ieder geval vanaf het moment van kennisneming gewekt is.
Daarmee is de schijn van partijdigheid echter niet tevens in objectieve gedaante komen vast te staan. De wrakingskamer is, alles overziend, van oordeel dat hier een conflict tussen de rechter en de advocaat van verzoekers centraal staat waar verzoekers in wezen buiten staan, maar waaraan zij in het licht van uitlatingen van de eigen raadsman kennelijk (negatieve) verwachtingen ontlenen. Mr. Graus lijkt zowel te miskennen hoe wezenlijk zijn eigen bijdrage aan het ontstaan van het conflict ter zitting van 4 november 2010 geweest is, als na te laten zich in te spannen de angel uit het conflict te halen of op zijn minst te zoeken naar mogelijkheden de opgelopen spanning niet te verergeren. Zelfs bij de mondelinge behandeling van dit wrakingsverzoek vond hij het nodig uiterst negatieve uitlatingen te doen met betrekking tot de rechter en daarbij moest soms zelfs de rechtspraak als geheel, althans de gehele Rechtbank Maastricht, het ontgelden. Naar het oordeel van de wrakingskamer past het een advocaat zich zorgvuldiger uit te laten en daarmee aan het goede verloop van de zitting en het voorkomen van escalaties een bijdrage te leveren.
Zo de rechter in november 2010 al contact had willen leggen met de advocate van de wederpartij, had hij zich moeten realiseren dat dit vragen zou oproepen die hij gedeeltelijk had kunnen voorkomen door alle betrokkenen over zijn voornemen te informeren. Nu hij dit heeft nagelaten, is zijn handelwijze buitengewoon ongelukkig in het licht van de al bestaande conflictueuze situatie tussen hem en de advocaat van verzoekers.
De wrakingskamer vindt echter niet dat het gedrag van de rechter partijdigheid ten opzichte van verzoekers oplevert, in weerwil van de wrevel en irritatie die mede het gevolg waren van de wijze waarop de advocaat van verzoekers zich ter zitting van 4 november 2010 opgesteld had.
Alles in aanmerking genomen komt de wrakingskamer tot het oordeel dat er geen sprake is van partijdigheid van de rechter en zij wijst het wrakingsverzoek om die reden af.
De beschadigde samenwerking tussen de rechter en de advocaat van verzoekers brengt de wrakingskamer wel tot het advies aan het Team Handel om, zolang aan het conflict tussen de rechter en de advocaat van verzoekers geen einde is gekomen, een andere rechter aan te wijzen voor de voortgezette behandeling van de zaak van verzoekers, als het al niet zo is dat ook om andere redenen voor behandeling door een andere rechter gekozen is of wordt.
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. [RECHTER] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechter en mr. H.W.M.A. Staal, rechter, in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J.W.D. Janssen.
MJ