RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 12 maart 2012
Zaaknummer : 168942 / HA RK 12-19
De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
[VERZOEKER],
wonend te 1071 CC Amsterdam (hierna: verzoeker),
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. [[[RECHTER]]], rechter in deze Rechtbank (hierna: de rechter).
1.Het verloop van de procedure
Bij een op 8 februari 2012 ter griffie van de Rechtbank Maastricht ingekomen faxbericht heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. [[[RECHTER]]] in de zaak met procedurenummer 145670 HA ZA 09-1412 tussen de partijen Stichting tot behoud van monumenten Laurentius en Petronella en Metropop B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als: de wederpartijen) enerzijds, en verzoeker anderzijds. Het verzoek is tevens ingediend bij gewone brief van 8 februari 2012 met een bijlage waarin verzoeker de gronden voor de wraking nader heeft toegelicht (datum ontvangst ter griffie 10 februari 2012).
Op 10 februari 2012 heeft de rechter de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet in het verzoek tot wraking wenst te berusten, niet door de wrakingskamer wenst te worden gehoord en evenmin van de gelegenheid schriftelijk op het verzoek te reageren gebruik wenst te maken.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer van 2 maart 2012. Verzoeker is in persoon verschenen. Voorafgaand aan deze zitting heeft de advocaat die verzoeker in de hoofdprocedure vertegenwoordigt, als blijk van het feit dat hij het verzoek onderschrijft, een van zijn handtekening voorzien document ingediend.
2.1.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechter in voornoemde procedure meermalen blijk heeft gegeven van partijdigheid. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker het procesverloop geschetst en daarbij – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
. de rechter heeft ten onrechte niet meer vraagtekens gezet bij de stellingen van de wederpartijen en heeft een verkeerde bewijslastverdeling toegepast;
. tijdens de op 21 september 2010 gehouden comparitie van partijen heeft de rechter verzoeker direct bij de aanvang van de zitting gevraagd wanneer hij zijn woonhuis zou verlaten. De rechter heeft verzoeker toegevoegd dat hij zonder recht of titel in het woonhuis verbleef en dus als kraker moest worden beschouwd en dat de desbetreffende gemeente daar ook niet op zat te wachten. Voorts heeft de rechter tijdens de zitting meer dan eens op cynische en dubbelzinnige wijze uitspraken gedaan en heeft hij de veronderstelling geuit dat verzoeker met nota’s zou hebben gefraudeerd. De rechter heeft verzoeker op zeer partijdige wijze beschimpt;
. het proces-verbaal van de comparitie bevat tal van onduidelijkheden en fouten. De vastlegging van het proces-verbaal heeft lang geduurd en ging gepaard met veel irritatie, dwalingen en correcties;
. het op 20 juli 2011 door de rechter gewezen tussenvonnis, waarbij de rechter heeft geoordeeld dat verzoeker geen recht op verblijf heeft in het woonhuis, geeft blijk van partijdigheid en willekeur. De rechter heeft miskend dat het vonnis ziet op een aardvordering. Voorts heeft hij de in het proces-verbaal van de comparitie van 21 september 2010 vermelde stellingen van partijen op een zeer partijdige manier geïnterpreteerd. De wijze waarop de rechter de bewijslast heeft verdeeld, duidt op onvoldoende bestudering van de feiten en op structurele vooringenomenheid van de rechter.
2.2.
Gedurende het verloop van de procedure heeft verzoeker zich viermaal met een klacht tot de President gewend. Verzoeker heeft zich in het bijzonder beklaagd over de gedragingen van de rechter tijdens voornoemde comparitie en over de zeer lange tijd die de rechter volgens verzoeker neemt om vonnis te wijzen. In zijn klachtschriften heeft verzoeker ook gewezen op een parallel aan de onderhavige procedure lopende procedure bij de kantonrechter. Uit de reactie van de President van deze Rechtbank op zijn klachtschrift van 3 maart 2011 heeft verzoeker opgemaakt dat de kantonzaak ruim een halfjaar “doelloos op het bureau van de rechter heeft gelegen”. In zijn klachtschrift van 21 april 2011 heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat het vonnis waarbij de rechter laatstgenoemde zaak naar de kantonrechter heeft verwezen, feitelijke onjuistheden bevat. Verzoeker heeft herhaald geen vertrouwen te hebben in de rechtspraak van de rechter. In zijn klachtschrift van 24 mei 2011 heeft verzoeker opnieuw aangevoerd dat hij tijdens de comparitie van 21 september 2010 door de rechter geschoffeerd is en dat er volgens hem van onpartijdigheid van deze rechter geen sprake meer kan zijn. Verzoeker heeft de President verzocht een andere rechter aan te wijzen, als er niet op 15 juni 2011 vonnis gewezen zou worden. Voorts heeft hij gesteld wraking van de rechter niet uit te sluiten. In zijn naar aanleiding van voornoemd vonnis van 20 juli 2011 ingediende klachtbrief heeft verzoeker de President meegedeeld het “volstrekt onverteerbaar” te achten als de rechter de zaak nog langer zou behandelen. Verzoeker heeft de President verzocht hem over de wijze van wraking van een rechter te informeren.
2.3.
Uit de door verzoeker gegeven toelichting op het wrakingsverzoek blijkt dat zijn advocaat hem, op het moment dat de rechter bepaald had dat op 22 november en 23 november 2011 getuigen van de met bewijslevering belaste eisers in reconventie (verzoeker c.s.) gehoord konden worden, duidelijk gemaakt heeft dat bij twijfel over de onpartijdigheid van de rechter wraking nog steeds een concrete optie was. Volgens verzoeker heeft hij echter “na lang overwegen omtrent wraking […] bepaald dat het inmiddels gerangschikte schriftelijke bewijsmateriaal al een overweldigend bewijs oplevert”. Hij heeft om die reden besloten van getuigenbewijs af te zien en bij uitvoerige akte het schriftelijke materiaal (opnieuw) onder de aandacht van de rechter te brengen. Er is toen afgezien van indiening van een wrakingsverzoek
Nadat verzoeker uit telefonische contacten met de Rechtbank gebleken was dat de rechter de wederpartijen (wel) tot bewijslevering door getuigen in contra-enquête toegelaten had, heeft verzoeker het nu te beoordelen verzoek tot wraking van de rechter (alsnog) ingediend.
In artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
In artikel 37 lid 1 Rv is bepaald dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Uit de door verzoeker gegeven toelichting blijkt dat bij zijn beslissing het wrakingsverzoek in te dienen, de wijze waarop hij de bejegening door de rechter ten tijde van de comparitie van partijen op 21 september 2010 heeft ervaren, een belangrijke rol speelt. Verzoeker heeft destijds echter geen verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
In zijn verzoekschrift heeft verzoeker vermeld dat vanaf april/mei 2011 het idee van wraking van de rechter bij hem is gaan leven. In het door verzoeker geschetste procesverloop heeft verzoeker vermeld dat hij in zijn tot de President gerichte klachtschrift van 3 maart 2011 onder meer zijn beklag heeft gedaan over de gedragingen van de rechter tijdens de comparitiezitting en dat hij in dat verband de mogelijkheid van wraking van de rechter heeft genoemd. In zijn klachtschrift van 24 mei 2011 heeft verzoeker zijn ongenoegen over het optreden van de rechter ten tijde van de comparitie van 21 september 2010 herhaald en heeft hij de President concreet verzocht een andere rechter aan te wijzen. Hij heeft er bij die gelegenheid op gewezen dat hij anders de mogelijkheid van wraking niet uitsloot. In zijn klachtbrief van 22 juli 2011 heeft verzoeker de President verzocht hem te informeren over de wijze van wraking van een rechter. In zijn reactie van 25 augustus 2011 heeft de President verzoeker voor informatie over wraking verwezen naar zijn advocaat en naar de informatie op rechtspraak.nl. Uit de door verzoeker gegeven toelichting op het wrakingsverzoek blijkt dat verzoeker vervolgens in de periode eind augustus 2011 tot en met november 2011 na overleg met zijn advocaat bewust afgezien heeft van het indienen van een verzoek de rechter te wraken.
Gelet op deze omstandigheden is de wrakingskamer van oordeel dat het op 8 februari 2012 alsnog ingediende verzoek tot wraking van de rechter niet gedaan is zodra de feiten of omstandigheden die daartoe aanleiding zouden kunnen zijn, aan verzoeker bekend waren. Om die reden zal de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
De wrakingskamer ziet echter aanleiding ten overvloede het volgende te overwegen.
Uit het verzoekschrift en de daarop door verzoeker gegeven toelichting blijkt dat het door verzoeker geuite ongenoegen over het optreden van de rechter terug te voeren is op een combinatie van factoren, meer in het bijzonder op de gestelde bejegening door de rechter ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 21 september 2010, de wijze waarop het hierop betrekking hebbende proces-verbaal tot stand gekomen is, de samenloop van de procedures bij de handelskamer en de kantonrechter en het door verzoeker gestelde gebrek aan onderlinge afstemming van die twee, de door verzoeker aangevochten procedurele beslissingen en het door de Rechtbank terugkomen van mededelingen dat op een bepaalde datum uitspraak zou worden gedaan.
Hoewel het verzoek tot wraking door de termijnoverschrijding niet inhoudelijk beoordeeld kan worden, maakt de verwevenheid van het verzoek met de vier niet tot genoegen van verzoeker afgehandelde klachten dat de wrakingskamer daarover een enkele opmerking wenst te maken. Vooropgesteld moet worden dat in een klachtprocedure niet met vrucht kan worden geklaagd over procedurele beslissingen, terwijl bezwaren tegen bewijslastverdeling, toelating tot bewijslevering en waardering van bewijs daarin evenmin aan bod kunnen komen. Mede daarom is er op zichzelf geen enkele reden om aan te nemen dat verzoeker tekort is gedaan bij de afzonderlijke afdoeningen van zijn klachten. Desalniettemin kan de wrakingskamer zich niet aan de indruk onttrekken dat de gang van zaken bij de procedures in totaliteit en in samenhang bezien, bij verzoeker het beeld heeft kunnen oproepen dat hij onvoldoende is gehoord. In dat licht bestaat dezerzijds begrip voor de door verzoeker in zijn toelichting op het verzoek geuite verzuchting dat hij niet begrijpt dat niet één van zijn brieven aanleiding is geweest zijn klachten voor te leggen aan de klachtcommissie.
De wrakingskamer verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van
mr. [RECHTER].
Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechter en mr. H.W.M.A. Staal, rechter, in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J.W.D. Janssen.
MJ