RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 13 januari 2012
Zaaknummer: 149212 / FA RK 10-396
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[vader],
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. F.G.H.J. Niemarkt,
[moeder],
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. E.R.T.A. Luijten.
1. Het verdere verloop van de procedure
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook een door deze rechtbank gegeven en op 11 oktober 2010 uitgesproken beschikking.
De Raad voor de Kinderbescherming te Maastricht, verder te noemen: de raad, heeft op 1 juli 2011 een rapport uitgebracht.
De behandeling is voortgezet ter zitting van 21 oktober 2011.
De vader, volgens de wettelijke voorschriften opgeroepen, is niet in persoon verschenen.
De moeder is ter zitting bijgestaan door mr. V.C.C. Luijten, ter zitting waarnemend kantoorgenoot van de advocaat van de moeder.
2.1
De rechtbank verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking van 11 oktober 2010 is overwogen en beslist.
2.2.
Deze uitspraak is met toepassing van artikel 1:230, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, door een andere rechter uitgesproken en ondertekend, dan de zittingrechter.
2.3
De raad heeft, zakelijk weergegeven, geadviseerd (tijdelijk) geen zorg- en opvoedingstaken aangaande [dochter], verder te noemen [dochter], geboren te Heerlen op [...] 2004, toe te delen aan de vader. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het aan de vader is om aannemelijk te maken dat hij, zo nodig met hulp van derden, een stabiele leefsituatie heeft gecreëerd, waarin verantwoorde omgang met [dochter] mogelijk is. Daarbij speelt niet alleen de fysieke leefomgeving een rol, maar ook het inzicht bij de vader om voor wat het contact betreft aan te sluiten bij de belangen en behoeften van [dochter]. De raad neemt daarbij als uitgangspunt dat als de vader binnen één jaar aantoont zich in de hiervoor bedoelde zin te hebben ontwikkeld, heroverweging van de mogelijkheden tot contact tussen hem en [dochter] aan de orde moet kunnen zijn.
2.4
De advocaat van de vader heeft ter zitting, zakelijk weergegeven, verklaard dat de vader meent dat de informatie waar het rapport van de raad op berust (deels) achterhaald en/of onvoldoende genuanceerd is. Met het kwijtraken van zijn bedrijf is de vader in steeds slechtere financiële omstandigheden komen te verkeren, wat ook zijn weerslag heeft gehad op de huisvesting van de vader. De vader stelt zijn financiën inmiddels in zoverre op orde te hebben dat hij een reguliere bijstanduitkering ontvangt. De laatste keer dat de advocaat de vader heeft gezien ging het beter met de vader. Verder meent de vader dat uit de beschikbare informatie niet blijkt dat hij een slechte vader is. Daarnaast heeft de vader zich op het standpunt gesteld dat het niet zo kan zijn dat hij als vader wordt “uitgegumd”. De vader acht het (ook) in het belang van [dochter] dat zij weet wie haar vader is en dat zij contact kan hebben met haar vader. Mocht al besloten worden om de vader voorlopig geen omgang te laten hebben met [dochter], dan zou dat volgens de vader voor een korte periode moeten zijn.
Naast de opmerkingen met betrekking tot de verzochte omgang heeft de advocaat van de vader ter zitting gesteld niet in te zien waarom de moeder de vader niet informeert over belangrijke zaken ten aanzien van [dochter].
2.5
Door of namens de moeder is het standpunt gehandhaafd dat de vader thans niet in staat wordt geacht tot een voor [dochter] verantwoorde omgang. De moeder kan zich vinden in de bevindingen van de raad. Daarnaast heeft de moeder ter zitting verklaard er geen bezwaren tegen te hebben om de vader met enige regelmaat te informeren over belangrijke zaken met betrekking tot [dochter]. Deze informatiestroom dient volgens de moeder wel via de advocaten te lopen.
2.6.1
Waar partijen het hebben over wijziging van “de omgang” respectievelijk “de omgangsregeling” verstaat de rechtbank dat verzocht wordt om wijziging van een regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
In de thans ter beoordeling voorliggende situatie is sprake van gezamenlijke uitoefening van het (ouderlijk) gezag door de moeder en de vader, zodat het verzoek getoetst dient te worden aan artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Ingevolge artikel 1:253a, eerste lid, van het BW dient de rechtbank een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Krachtens artikel 1:253a, tweede lid, van het BW kan de rechtbank op verzoek van (een van) de ouders een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, welke regeling - voor zover hier van belang - een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
De rechtbank stelt voorop dat gezamenlijk gezagsuitoefening in beginsel met zich brengt dat een kind kan verblijven bij de met gezag belaste ouder bij wie dat kind niet zijn hoofdverblijf heeft, aangezien dat recht een wezenlijk onderdeel van het uitoefenen van het ouderlijk gezag uitmaakt. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de sociaal emotionele ontwikkeling van een kind in beginsel is gebaat bij het behoud van het contact met de niet-verzorgende ouder.
Gezien de beschikbare informatie, gelet op het gestelde ter zitting en met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vader tot wijziging van de in onderling overleg tussen de vader en de moeder overeengekomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, welke overeengekomen verdeling inhoudt dat [dochter] één weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijft, dient te worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat de vader er (vooralsnog) onvoldoende in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de op diverse leefgebieden (onder meer huisvesting, financiën, middelengebruik en de persoonlijke problematiek van de vader) bestaande zorgen over zijn leefsituatie zodanig structureel zijn weggenomen, dat hij thans in staat is een stabiele situatie te creëren waarin een gestructureerde en verantwoorde invulling kan worden gegeven aan de zorg- en opvoedingstaken. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank een wijziging van de onderling overeengekomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet in het belang van [dochter].
2.6.2
De rechtbank zal, ondanks de strekking van het advies van de raad, niet treden in de beoordeling van de vraag of de vader tijdelijk verboden dient te worden contact met [dochter] te hebben, aangezien geen daartoe strekkend verzoek voorligt. Dat de moeder de bevindingen van de raad onderschrijft vormt naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende grondslag om in de beoordeling van de hiervoor bedoelde vraag te treden. Dit geldt te meer nu het opleggen van een tijdelijk contactverbod aan een met ouderlijk gezag belaste ouder een uiterst verstrekkende maatregel betreft. Het voorgaande laat onverlet dat de rechtbank ervan uitgaat dat de vader oog heeft voor de door de raad geuite zorgen en benoemde zorgpunten waarmee hij in het belang van [dochter] rekening dient te houden bij eventuele toekomstige pogingen om te komen tot contactherstel.
2.6.3
Gezien hetgeen hiervoor onder de punten 2.6.1. en 2.6.2 is overwogen, en in het verlengde van hetgeen ter zitting is besproken met betrekking tot het (nader) bepalen van een termijn, overweegt de rechtbank ten overvloede dat, krachtens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR) en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling (of wijziging) van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdelijk van aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van gewijzigde omstandigheden en in ieder geval na verloop van één jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een (gewijzigde) regeling te doen vaststellen. De rechtbank verwijst in dit kader naar EHRM (decision) 19 juni 2003, no. 46165/99 (Nekvedavicius tegen Duitsland) en HR 27 februari 2009, LJN BG 5045.
2.6.4
Verder wijst de rechtbank erop dat conform het bepaalde in artikel 1:247 BW op beide ouders de verplichting rust om de ontwikkeling van de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen, en dit omvat onder andere ook de medewerking aan een contactregeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. In dat kader merkt de rechtbank op dat bij de moeder de verantwoordelijkheid ligt om, al dan niet met hulp van (professionele) derden, een klimaat te scheppen waarin [dochter] het gevoel krijgt dat er ruimte is voor haar om contact te hebben met de vader en daarvan ook te mogen genieten.
2.6.5
Aangaande de gesignaleerde grote communicatieproblemen tussen de ouders is de rechtbank van oordeel dat, in het belang van [dochter], van de ouders de nodige inspanningen mogen worden verwacht om die communicatieproblemen, desnoods met behulp van een deskundige, in elk geval voor zover in het kader van de uitoefening van het gezamenlijk gezag nodig, op te lossen.
2.6.6
Mede gelet op het door de moeder ter zitting ingenomen standpunt terzake het aan de vader verstrekken van informatie over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [dochter], zal de rechtbank een informatieregeling vastleggen als in het dictum nader bepaald, nu de daartoe op de verzorgende ouder rustende verplichting jegens de andere ouder uit de wet voortvloeit en niet is gebleken van zwaarwegende argumenten op grond waarvan van deze wettelijk plicht afgeweken zou moeten worden. Voor zover nodig geeft de rechtbank daarbij in overweging de informatievoorziening via de gezinsvoogd te laten lopen.
Wijst het verzoek van de vader, voor zover dit ziet op wijziging van de tussen de ouders in onderling overleg overeengekomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [dochter] , geboren te Heerlen op [...] 2004, af.
Bepaalt dat de moeder de vader, ten minste één keer per drie maanden, schriftelijk dient te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot (de ontwikkeling van) [dochter], bij welke schriftelijke informatie een recente foto van [dochter] gevoegd dient te worden.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, rechter, tevens kinderrechter, in het openbaar uitgesproken op
13 januari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
MvdV
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.