Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Zaaknummer / rekestnummer: 164954 / HA RK 11-114
Datum uitspraak: 7 oktober 2011
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:18 van de Algemene wet bestuursrecht van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken, op het verzoek van:
[VERZOEKER]
wonende te [WOONPLAATS],
[adres],
verzoeker,
strekkend tot wraking van mr. [[XX]], rechter belast met de behandeling van bestuursrechtelijke zaken
(hierna: de rechter).
1.De procedure
Bij brief van 17 augustus 2011 is verzoeker in kennis gesteld van de zitting van
29 september 2011, alwaar de behandeling van de zaak met procedure nummer 09/939 WRO SE ten overstaan van de rechter zou worden hervat.
Bij brief van 19 september 2011 heeft verzoeker de wraking verzocht van de rechter, op de gronden zoals opgenomen in die brief.
Bij bericht van 20 september 2011 heeft de rechter de wrakingskamer bericht niet in de wraking te berusten. Tevens heeft hij de wrakingskamer bericht dat hij gehoord wenst te worden.
Ter zitting van de wrakingskamer op 29 september 2011 zijn verzoeker en de rechter gehoord. De uitspraakdatum is bepaald op 7 oktober 2011.
2.Het standpunt van partijen
De aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zijn verwoord in de brief van verzoeker van 19 september 2011 en in de ter zitting van de wrakingskamer overgelegde pleitnotitie waarvan de inhoud als hier ingelast wordt beschouwd.
Verzoeker heeft - in het kort weergegeven - aangevoerd dat in de zaak tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (procedure nummer 09/939 WRO SE) op 2 november 2010 een zitting heeft plaatsgevonden, alwaar de rechter verzoeker om nadere stukken heeft gevraagd en het college van burgemeester en wethouders een document heeft overgelegd waarna het onderzoek ter zitting is geschorst. Bij brief van 17 augustus 2011 is verzoeker in kennis gesteld van de voorgenomen vervolgzitting in deze procedure.
Verzoeker heeft op 5 september 2011 de uitspraak vernomen in de zaak nummer 10/1797 WRO SE, waarin op 19 juli 2011 een zitting had plaatsgevonden, waarin de rechter, eveneens enkelvoudig, de zaak tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen had behandeld. Na kennisneming van de uitspraak van
2 september 2011, door verzoeker ontvangen op 5 september 2011, was bij verzoeker de twijfel ten aanzien van onpartijdigheid van de rechter versterkt.
De rechter heeft in zijn toelichting ter zitting van de wrakingskamer verwoord dat hij in zijn functie als rechter een rol heeft te vervullen. Hij dient een aantal vragen ambtshalve aan de orde te stellen, zoals de bevoegdheid van de rechter en de ontvankelijkheid, alvorens de zaak inhoudelijk behandeld kan worden. Daartoe heeft hij ter zitting op 2 november 2010 kritische vragen gesteld die uit de aard van de zaak noodzakelijk waren. Voor het overige heeft de rechter aangegeven zich niet te herkennen in het beeld dat verzoeker van hem neerzet.
3.De beoordeling
Alvorens de wrakingskamer kan toekomen aan de beoordeling van de vraag of de vrees voor vooringenomenheid van de rechter onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd geacht kan worden, dient te worden bezien of het verzoek tijdig is ingediend.
Op grond van artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Ter zitting van de wrakingskamer is gebleken dat niet het enkele feit dat mr. [[XX]] de zitting van 29 september 2011 zou gaan leiden voor verzoeker aanleiding is geweest om de rechter te wraken, maar ook de uitspraak van mr. [[XX]] van
2 september 2011 in de procedure met nummer 10/1797 WRO SE, waarvan verzoeker op of kort na 5 september 2011 kennis heeft genomen. Na kennisneming van deze laatste uitspraak heeft verzoeker zoals hij ter zitting van de wrakingskamer heeft verklaard ‘een moeizaam proces van afwegingen’ doorlopen, omdat ‘een rechter wraken een toch wel zeer ingrijpende actie is’. Uiteindelijk heeft verzoeker besloten tot de wraking, welk verzoek hij bij brief van 19 september 2011 heeft gedaan.
De wrakingskamer is, uitgaande van de wet en de jurisprudentie over de tijdige indiening van wrakingsverzoeken, van oordeel dat verzoeker laat is met zijn verzoek tot wraking. Desalniettemin oordeelt zij dat, uitgaande van de datum van 5 september 2011 en het daarop kennelijk volgende proces van afweging bij verzoeker, het voor verzoeker niet mogelijk is geweest om zijn wrakingsverzoek eerder in te dienen. Daarbij heeft de wrakingskamer mede in aanmerking genomen dat verzoeker zonder rechtsbijstand procedeert. Dit brengt de wrakingskamer tot het oordeel dat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Bij de inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek stelt de wrakingskamer voorop dat met de gang van zaken in de procedure met nummer 10/1797 WRO RE, en in het bijzonder met hetgeen is voorgevallen tijdens de zitting op 19 juli 2011 ten overstaan van de rechter, in de onderhavige zaak geen rekening kan worden gehouden. Mocht in de visie van verzoeker in die procedure op enig moment een grond voor wraking van de rechter hebben bestaan, dan had verzoeker een dienovereenkomstig verzoek moeten doen. Nu dat niet is gebeurd, en de procedure met nummer 10/1797 WRO RE inmiddels is afgerond met de uitspraak van 2 september 2011, kan de gang van zaken tijdens die procedure geen rol spelen bij de beoordeling van het onderhavige verzoek
Thans is de vraag aan de orde of sprake is van feiten en omstandigheden aan de zijde van de rechter waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De toepasselijke norm voor dit wrakingsverzoek is gelegen in artikel 8:15 van de Awb en artikel 6 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zoals vorm gegeven in de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling van de rechter (de partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat bij de partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Voor zover verzoeker heeft willen stellen dat de rechter jegens hem in subjectieve zin partijdig is (geweest), dient het verzoek te worden afgewezen. Door verzoeker zijn geen uitzonderlijke omstandigheden aangevoerd noch is de wrakingskamer anderszins van uitzonderlijke omstandigheden gebleken die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker enige vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van de verzoeker weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is (EHRM 15 februari 2007, NJ 2007, 536).
Het wrakingsverzoek is specifiek gericht tegen de wijze waarop de rechter zich tijdens de zitting op 2 november 2010 opstelde tegenover het college van burgemeester en wethouders, waaruit verzoeker heeft afgeleid dat er jegens hem bij de rechter sprake is van vooringenomenheid. Verzoeker schrijft in zijn wrakingsverzoek meer concreet dat de rechter zich ‘uitermate welwillend opstelde ten opzicht van de gemeente’. Daarnaar gevraagd tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker deze stelling echter niet nader kunnen concretiseren.
In zijn reactie ter zitting van de wrakingskamer heeft de rechter duidelijk gemaakt dat hij op 2 november 2010 gelet op de aard en inhoud van de zaak tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders, een bepaalde werkwijze hanteerde, gericht op het verkrijgen van antwoorden op vragen over de bevoegdheid en de ontvankelijkheid. Daartoe heeft de rechter aan partijen kritische vragen gesteld. Een dergelijke actieve onderzoekende rol komt aan de rechter toe in het kader van het procesverloop en kan als zodanig geen grond voor wraking opleveren, ook niet in een geval waarin de rechter in verband met de aard en de inhoud van de zaak aan de ene partij wellicht meer (kritische) vragen stelt dan aan de andere partij.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechter tijdens de zitting van 2 november 2010 door het college van burgemeester en wethouders te laat ingebrachte stukken heeft geaccepteerd. Het al dan niet toelaten van stukken in een procedure is evenwel een beslissing die aan de rechter is voorbehouden. De door een rechter in het kader van een procedure genomen beslissing als zodanig is geen grond voor wraking. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft de rechter ook nog aangegeven dat de late aanlevering van stukken juist één van de redenen is geweest om de behandeling van de zaak te schorsen.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken van feiten en of omstandigheden die aanleiding geven voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bij de rechter ten aanzien van verzoeker.
Het verzoek tot wraking van mr. [[XX]] dient te worden afgewezen.
4.De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek tot wraking van mr. [[XX]] af.
Aldus gedaan door mr. J.H. Klifman, voorzitter, en mrs. W.J.J. Beurskens en Y.J. Klik, rechters, bijgestaan door
mr. M.J.W.D. Janssen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2011.?
MJ