ECLI:NL:RBMAA:2011:BR2789

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
159710/FA RK 11-310
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod en schorsingsvoorwaarden in het kader van huiselijk geweld

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 13 juli 2011, staat de vraag centraal of de strafrechtelijke schorsingsvoorwaarden van de rechter-commissaris (RC) het opleggen of voortzetten van een huisverbod door de burgemeester in de weg staan. Eiseres, wonende te Nuth, heeft een huisverbod opgelegd gekregen dat op 27 februari 2011 is ingegaan en op 4 maart 2011 is verlengd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.F.J. Bergmans. De burgemeester, verweerder in deze zaak, heeft het huisverbod opgelegd op basis van de Wet tijdelijk huisverbod, die in werking is getreden op 1 januari 2009. Deze wet stelt dat een huisverbod kan worden opgelegd indien er een ernstige dreiging van huiselijk geweld bestaat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aan eiseres opgelegde schorsingsvoorwaarden door de RC van 1 maart 2011, die onder andere een contactverbod met de belanghebbende inhouden, in wezen de beperkingen van een huisverbod al omvatten. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester geen argumenten heeft kunnen aanvoeren om het huisverbod te handhaven, aangezien de doelen van het huisverbod ook met de schorsingsvoorwaarden gewaarborgd zijn. De rechtbank concludeert dat het verlengen van het huisverbod onevenredig zwaar was in verhouding tot de reeds door de RC opgelegde voorwaarden.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 27 februari 2011 ongegrond, maar verklaart het beroep tegen het verlengingsbesluit van 4 maart 2011 gegrond en vernietigt dit besluit. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 874,-. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. R.E. Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.H. Welie als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel,
enkelvoudig
Datum uitspraak: 13 juli 2011
Zaaknummer: 159710 / FA RK 11-310
Inzake
[EISERES]
wonende te Nuth,
verder te noemen: eiseres,
advocaat mr. S.F.J. Bergmans,
en:
de burgemeester van de gemeente Nuth,
verder te noemen: verweerder,
gemachtigde mr. J.P.H.M. Quaedvlieg.
In welke zaak belanghebbende is:
[BELANGHEBBENDE],
verder te noemen: [belanghebbende].
Betrokken minderjarige:
[naam], geboren op [geboortedatum] 2002.
1.Ontstaan en loop van de procedure
Bij beschikking van 27 februari 2011 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan eiseres, welk huisverbod bij beschikking van 4 maart 2011 is verlengd.
Bij beroepschrift van 17 maart 2011 is tegen deze beschikkingen namens eiseres beroep ingesteld door haar gemachtigde mr. Bergmans.
Bij faxbericht van 18 maart 2011 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en bij brief van
20 april 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 29 juni 2011.
2.Overwegingen
2.1.Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421, hierna ook: Wth) in werking getreden.
Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Op grond van artikel 9 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en
6 tot en met 8 van de Wth zijn van overeenkomstige toepassing.
2.2.Verweerder heeft bij besluit van 27 februari 2011 een huisverbod aan eiseres opgelegd, welk huisverbod vervolgens bij besluit van 4 maart 2011 is verlengd. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 21 maart 2011 (gepubliceerd onder LJ-nummer BQ1534) is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van eiseres van 17 maart 2011 toegewezen en is het huisverbod met onmiddellijke ingang geschorst/opgeheven.
2.3.Eiseres heeft in het beroepschrift - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het de vraag is wiens aanwezigheid in de woning gevaar opleverde, omdat het huisverbod ook had kunnen worden opgelegd aan [belanghebbende]. Het is dan ook de vraag of het opleggen van het huisverbod berust op een redelijke belangenafweging. De beschikking tot verlenging van het huisverbod van 4 maart 2011 is vervolgens in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. Bij de voorbereiding van die beslissing is namelijk geen acht geslagen op de beschikking van de rechter-commissaris (hierna: RC) van 1 maart 2011. De strafrechtelijke schorsingsvoorwaarden in die beschikking van de RC maken het huisverbod overbodig. Daarom was het verlengingsbesluit van 4 maart 2011 disproportioneel en niet noodzakelijk. Bovendien heeft eiseres een aanbod tot hulpverlening aanvaard en heeft zij ten overstaan van de RC aangegeven vrijwillig te willen meewerken aan een psychologisch onderzoek. Eiseres concludeert dan ook tot vernietiging van de bestreden beschikkingen, met veroordeling van verweerder in de kosten van deze procedure.
2.4.Verweerder heeft in zijn verweerschrift - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de feiten die hebben geleid tot de oplegging van het huisverbod voor zich spreken. Eiseres bestrijdt deze feiten niet, zodat het huisverbod aan de juiste persoon is opgelegd. Uit het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) blijkt ook dat er meer dan voldoende reden was om een tijdelijk huisverbod uit te vaardigen. Tevens was een verlenging van het huisverbod aangewezen. Het gedrag van eiseres was gevaarlijk, hetgeen zij zelf niet besefte, terwijl het huisverbod voor rust en veiligheid zorgde. Voorts was verlenging van het verbod proportioneel gezien artikel 11, eerste lid, van de Wth. De gevolgen van het overtreden van het huisverbod kunnen zwaarder zijn dan de overtreding van de voorwaarden van de RC. Die voorwaarden schieten bovendien op een belangrijk punt tekort, nu eiseres niet wordt verboden om toch in de woning te verblijven, zij het niet tegelijk met [belanghebbende]. Het tijdelijk huisverbod zou naast de voorwaarden van de RC kunnen bestaan. Tenslotte was de hulpverlening nog niet op gang gekomen.
2.5.De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak gaat om een bestuursrechtelijke procedure. Kenmerkend voor deze procedure is dat het initiatief tot het vaststellen van de aan het huisverbod ten grondslag liggende feiten ligt bij verweerder. Voor vernietiging van de besluiten waarbij de maatregel is opgelegd en verlengd is aanleiding als komt vast te staan dat verweerder geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht of als anderszins aannemelijk wordt gemaakt dat verweerder van onjuiste feiten en omstandigheden is uitgegaan.
2.6.Uitgangspunt in een procedure als de onderhavige dient te zijn dat er door verweerder zorgvuldig onderzoek wordt verricht vóórdat een huisverbod wordt opgelegd. Centraal hierin staat het RiHG. In het onderhavige geval heeft eiseres de in het RiHG genoemde feiten en omstandigheden niet betwist. Daar waar eiseres niet ontkent dat zij tegen het hoofd van [belanghebbende] een vaas heeft stukgeslagen, hem met een mes heeft verwond en vervolgens daarmee achter hem aan heeft gerend, terwijl de minderjarige dochter in de woning aanwezig was en hiervan waarschijnlijk iets heeft meegekregen, maken dat verweerder in redelijkheid kon besluiten tot het opleggen van een huisverbod aan eiseres. Het huisverbod had als afkoelingsperiode tot doel om rust en veiligheid voor het gezin te creëren. Dat verweerder hierbij geen belangenafweging heeft gemaakt is de rechtbank niet gebleken. Aldus zal het beroep van eiseres tegen het besluit van 27 februari 2011 ongegrond worden verklaard.
2.7.Vervolgens spitst het geschil tussen eiseres en verweerder zich toe op de vraag of de aan eiseres opgelegde schorsingsvoorwaarden door de RC een oplegging, dan wel een voortzetting, van het huisverbod in de weg staan. De aan eiseres opgelegde voorwaarden van de beschikking van de RC van 1 maart 2011 houden in:
a.dat eiseres zal meewerken aan het onderzoek;
b.dat eiseres niet opnieuw strafbare feiten zal plegen;
c.dat eiseres zich zal houden aan de aanwijzingen en richtlijnen van de reclassering;
d.dat eiseres geen rechtstreeks contact mag hebben met [belanghebbende] en ook niet in dezelfde woning mag verblijven als haar man;
e.dat eiseres pas weer rechtstreeks contact mag hebben met haar man indien de reclassering hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven;
f.dat eiseres in eerste instantie zal verblijven bij haar moeder. Mocht eiseres willen verblijven op een andere plek, dan dient zij hierover in overleg te treden met de reclassering, waarbij geldt dat eiseres dus niet in dezelfde woning mag verblijven als [belanghebbende].
2.8.Weliswaar volgt uit jurisprudentie dat een samenloop van een strafrechtelijk met een bestuursrechtelijk traject denkbaar is (waarvoor wordt verwezen naar de uitspraken onder de LJ-nummers BH4500, BH6368, BJ9231, BM8233, BM8140 en BQ4958), doch in het onderhavige geval behelzen voornoemde voorwaarden van de RC inhoudelijk nagenoeg geheel de beperkingen die normaliter door een huisverbod aan een uithuisgeplaatste worden opgelegd. De rechtbank acht het doel van het huisverbod, te weten het bewerkstelligen van een afkoelingsperiode, dan ook voldoende gewaarborgd met die voorwaarden. Zo voorzien de onder d en e geformuleerde voorwaarden in een algeheel contactverbod tussen eiseres en [belanghebbende]. Dat verbod verbiedt rechtstreeks contact tussen beiden zonder uitdrukkelijke toestemming van de reclassering, waarvoor derhalve een wezenlijke en bepalende rol is weggelegd, waarbij het contactverbod zelfs geldt nadat het tijdelijk huisverbod is geëindigd. Weliswaar gaat het huisverbod op één punt verder dan de opgelegde schorsingsvoorwaarden, doordat eiseres op grond van die voorwaarden wél in de echtelijke woning zou kunnen verblijven op het moment dat haar echtgenoot daar niet is, terwijl het bestuursrechtelijk traject dat belet. Gelet op de doelen waarvoor verweerder het tijdelijk huisverbod in deze zaak heeft ingezet, kon de burgemeester daaraan evenwel geen argument ontlenen om aan het tijdelijk huisverbod te kunnen blijven vasthouden. Die doelen zijn immers (ook) met de schorsingsvoorwaarden gewaarborgd.
Gelet hierop kunnen de vragen worden opgeworpen of het verlengen van het huisverbod niet onevenredig zwaar was in verhouding tot de reeds door de beschikking van de RC van 1 maart 2011 bereikte doelen en of verweerder niet met een minder verstrekkend middel dan het huisverbod had kunnen volstaan. Dat de gevolgen van overtreding van het huisverbod volgens verweerder zwaarder kunnen zijn dan overtreding van de schorsingsvoorwaarden van de RC kan aan het vorenstaande niet afdoen.
2.9.Het voorgaande in ogenschouw genomen is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder het verlengingsbesluit van 4 maart 2011 niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft genomen, zodat dit besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt.
2.10.De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de onderhavige procedure redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op het in het dictum onder 3.3 vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres twee punten zijn toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1.0). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten dan kosten van verleende rechtsbijstand is niet gebleken.
2.11.Ten slotte stelt de rechtbank - onder verwijzing naar artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand - vast dat op de datum van deze uitspraak de eventueel voor het onderhavige beroep verleende toevoeging niet is overgelegd, zodat toepassing van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb achterwege blijft.
3.Beslissing
De rechtbank:
3.1.Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 februari 2011 ongegrond.
3.2.Verklaart het beroep tegen het besluit van 4 maart 2011 gegrond en vernietigt dit besluit.
3.3.Veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 874,- aan eiseres te vergoeden door de gemeente Nuth.
Aldus gedaan door mr. R.E. Bakker, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2011.
Verzonden op 13 juli 2011
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA, ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.