RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum beschikking: 15 juli 2011
Zaaknummer: 154017 / BZ RK 10-510
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven in de zaak van:
[verzoeker], geboren op [geboortedatum],
verzoeker,
verblijvend in de [adres],
advocaat mr. N.R. Heilhof, kantoorhoudend te Maastricht,
[de stichting],
wederpartij, verder te noemen: de stichting,
gevestigd te Heerlen,
advocaat mr. J.A. Moonen.
Deze beschikking wordt gegeven als vervolg op de beschikking van 29 november 2010, waarnaar de rechtbank verwijst en waarin zij volhardt.
1. De beschikking van 29 november 2010
Bij genoemde tussenbeschikking heeft de rechtbank een verhoor van verzoeker bepaald en in afwachting daarvan iedere verdere beslissing op het verzoekschrift en aanvullend verzoekschrift aangehouden.
2. De feiten en de procedure
Verzoeker is van 2006 tot 4 oktober 2010 op grond van opeenvolgende rechterlijke machtigingen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis van de stichting, laatstelijk op grond van een door de rechtbank Maastricht op 26 augustus 2010 verleende machtiging tot voortgezet verblijf voor de duur van één jaar. Op 4 oktober 2010 is verzoeker vanuit [V] overgeplaatst naar de longstayafdeling van de [K] te [E].
De voor de behandeling van verzoeker in [V] verantwoordelijke persoon was psychiater [X].
Op 11 juni 2010 is verzoeker gesepareerd na een (zoveelste) geweldsincident. De separatie is op 14 juni 2010 gecontinueerd in het kader van Mima-nood. Vanaf 21 juni 2010 is de separatie gecontinueerd in het kader van Mima-dwang.
Op 1 juli 2010 heeft verzoeker met bijstand van zijn advocaat op grond van artikel 41 lid 1 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (verder te noemen Wet bopz) bij de klachtencommissie [M] een klacht ingediend tegen:
1.) de separatie gedurende de periode van 11 juni 2010 tot 21 juni 2010 en
2.) de dwangbehandeling, bestaande uit de separatie sinds 21 juni 2010 en de beslissing tot start met dwangmedicatie, als onderdeel van de dwangbehandeling die is gestart op 21 juni 2010.
De klachtencommissie [M] heeft bij uitspraak van 14 juli 2010 de klacht met betrekking tot de separatie ongegrond verklaard. De klacht met betrekking tot de dwangmedicatie met Clozapine heeft de klachtencommissie gegrond geoordeeld.
Verzoeker heeft de rechtbank op grond van artikel 41a lid 5 Wet bopz bij verzoekschrift van 25 augustus 2010 verzocht de klacht tegen de separatie alsnog gegrond te verklaren. Daarbij heeft verzoeker aangevoerd dat de separatie gedurende de gehele periode van 11 juni 2010 tot 21 juni 2010 aangemerkt dient te worden als een noodmaatregel in de zin van artikel 39 Wet bopz. Bij de toepassing van deze maatregel is volgens verzoeker op een drietal punten in strijd met het recht gehandeld:
- Er is niet tijdig (drie dagen te laat) een melding aan de inspectie gedaan;
- De maximale termijn van zeven dagen is overschreden;
- Bovendien wordt onduidelijk geformuleerd in het formulier welke noodsituatie heeft geleid tot separatie en tot welk resultaat de alternatieven hebben geleid. Daardoor is niet voldaan aan de eis dat de noodseparatie een ultimum remedium dient te zijn.
Met betrekking tot de periode vanaf 21 juni 2010 betreft is verzoeker van mening dat er sprake was van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 38c lid 1 Wet bopz. Volgens verzoeker was ook deze maatregel onrechtmatig, omdat – kort gezegd – de noodzaak daartoe ontbrak.
Bij aanvullend verzoekschrift van 13 september 2010 heeft verzoeker op grond van artikel 41b Wet bopz verzocht:
- hem een schadevergoeding toe te kennen van € 80,-- per dag gedurende de dagen dat hij ten onrechte in separatie heeft verbleven;
- de uitvoering van de dwangbehandeling bestaande uit separatie te schorsen onder verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag;
- de stichting te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder het griffierecht, alsmede de eigen bijdrage van € 100,-- op grond van de Wet op de Rechtsbijstand.
Op 16 september 2010 heeft een mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden, welke behandeling is voortgezet op 12 november 2010 door een meervoudige kamer van de rechtbank. Hierbij zijn verschenen mr. N.R. Heilhof, advocaat van verzoeker, drs. [X], psychiater bij de stichting en mr. J.A. Moonen, advocaat van de stichting. Van de zijde van de stichting zijn ter laatstgenoemde zitting pleitnotities overgelegd.
Het verhoor van verzoeker heeft plaatsgevonden op 23 december 2010.
Van dat verhoor is proces-verbaal opgemaakt.
3. De verdere beoordeling
3.1
Aan het verzoek tot schorsing van de separatie is het belang komen te ontvallen nu verzoeker op 4 oktober 2010 is overgeplaatst naar de [K] te [E], zodat de klacht in zoverre ongegrond zal worden verklaard.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat enkel de klacht zoals deze aan de klachtencommissie is voorgelegd ter beoordeling staat en dat - gelet op het vorenstaande en gelet op hetgeen de advocaat van verzoeker ter zitting van 12 november 2010 nader heeft gespecificeerd - de beoordeling beperkt wordt tot de voortzetting van de separatie vanaf primair 18 juni 2010 en subsidiair 21 juni 2010. Gelet op de gronden van het verzoek zal de rechtbank met betrekking tot de beoordeling van de rechtmatigheid van de separatie van verzoeker een onderscheid maken tussen de periode van 18 juni 2010 tot en met 20 juni 2010 en de periode 21 juni 2010 tot 4 oktober 2010, de datum waarop de maatregel is beëindigd.
3.3
Met betrekking tot de vraag of verzoeker gedurende de eerstgenoemde periode rechtmatig is gesepareerd overweegt de rechtbank als volgt.
Met de commissie gaat de rechtbank ervan uit dat verzoeker met ingang van 11 juni 2010 is gesepareerd. Hoewel de commissie zich hier niet uitdrukkelijk over heeft uitgelaten, lijkt zij, met haar vaststelling dat de separatie met ingang van 14 juni 2010 is gecontinueerd in het kader van Mima-nood te suggereren dat de separatie van 11 tot en met 13 juni op vrijwillige basis heeft plaatsgevonden. Tijdens het verhoor van verzoeker op 23 december 2010 heeft verzoeker ook zelf verklaard dat hij in eerste instantie op vrijwillige basis was gesepareerd. Door zijn advocaat is bij die gelegenheid echter aangevoerd dat eiser tijdens de eerste drie dagen niet vrijwillig was gesepareerd en dat ook de psychiater niet van vrijwilligheid is uitgegaan. Dit laatste was al eerder ten overstaan van de commissie betoogd door de vertrouwenspersoon van verzoeker, die heeft benadrukt dat verzoeker zich nauwelijks iets van het incident van 11 juni 2010 kan herinneren.
De rechtbank stelt vast dat met betrekking tot het incident van 11 juni 2010 geen kennisgeving als bedoeld in artikel 40a Wet bopz is overgelegd. In de door de stichting overgelegde voortgangsrapportage is vermeld dat verzoeker in de nacht van 11 juni 2010 door het lint is gegaan en daarop, conform zijn behandelplan, is gesepareerd. Op de aan verzoeker verstrekte kennisgeving als bedoeld in artikel 40a Wet bopz van 14 juni 2010 is vermeld dat wegens een (dreigende) noodsituatie separatie noodzakelijk is. Daarbij is vermeld dat de (dreigende) noodsituatie bestaat uit: fysiek agressie. Ten slotte blijkt uit het meldingsformulier van 21 juni 2010 dat er met ingang van die datum sprake is van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 38c lid 1 Wet bopz.
Gelet op voornoemde gegevens is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat verzoeker met ingang van 11 juni 2010 is gesepareerd. Dat deze separatie zou berusten op een mede te dien einde voor verzoeker opgesteld behandelingsplan acht de rechtbank niet aannemelijk. De stichting heeft zich ook niet op dit standpunt gesteld.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verzoeker zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij al met ingang van 11 juni 2010 is gesepareerd en dat de stichting deze maatregel ten onrechte pas met ingang van 14 juni 2010 (formeel) heeft aangemerkt als een noodmaatregel als bedoeld in artikel 39 lid 1 Wet bopz. Verzoeker heeft daar dan ook terecht de conclusie verbonden dat hij in de periode van 11 juni 2010 tot en met 20 juni 2010 drie dagen onrechtmatig is gesepareerd. Anders dan verzoeker is de rechtbank echter van oordeel dat deze onrechtmatigheid niet de laatste drie dagen van die periode betreft, maar de eerste drie dagen. Nu deze periode (de eerste drie dagen) niet ter toetsing voorligt, dient het verzoek in zoverre te worden afgewezen.
3.4
Met betrekking tot de vraag of verzoeker gedurende de periode van 21 juni 2010 tot
4 oktober 2010 rechtmatig is gesepareerd overweegt de rechtbank als volgt.
3.4.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de stichting de separatie over deze periode heeft gebaseerd op artikel 38c lid 1 onder b van de Wet bopz (dwangbehandeling met medicatie).
3.4.2
Volgens verzoeker heeft de klachtencommissie ten onrechte geoordeeld dat de separatie over de periode van 21 juni 2010 tot 4 oktober 2010 niet in strijd is met het recht, waaronder genoemd artikellid en de eisen van proportionaliteit, doelmatigheid en subsidiariteit.
Verzoeker gaat ervan uit dat de reden voor deze separatie gelegen was in de drie agressie-incidenten die hebben plaatsgevonden in december 2009, januari 2010 en 11 juni 2010, in combinatie met zijn weigering tot inname van het middel clozapine. Volgens verzoeker is dat ook de reden waarom hij gesepareerd is gebleven tot aan zijn overplaatsing naar de [K] te [E] op 4 oktober 2010. Volgens verzoeker had hij ook op de gesloten afdeling van [V] kunnen verblijven, indien hij cisordinol en eventueel andere medicatie – niet zijnde clozapine – had gekregen. Verzoeker stelt altijd prima gefunctioneerd te hebben op de gesloten afdeling. De problemen hebben zich voorgedaan op de open afdeling, waar verzoeker aan (hard-)drugs heeft kunnen komen. Volgens verzoeker is er dan ook sprake van een inbreuk op zijn recht op lichamelijke en geestelijke integriteit.
Verzoeker heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er in deze periode geen sprake is geweest van een regelmatige toetsing aan de separeercriteria zoals deze zijn geformuleerd in de uitspraak van deze rechtbank van 7 oktober 2010 (LJN: BO0496).
3.4.3
De stichting stelt dat de separatie voldeed aan de criteria van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Volgens de stichting is volstaan met de minst ingrijpende vorm van dwangbehandeling en separatie. Verzoeker is bekend met een chronische therapieresistentie, megalomane psychose in het kader van schizofrenie, agressie, paranoïde en middelengebruik. Voorts is sprake van afhankelijkheid dan wel misbruik van drugs en van gewetenloos agressief gedrag, zulks ondanks intensieve begeleiding en alertheid ten aanzien van mogelijke agressie. De herhaaldelijk fysiek agressieve incidenten waren zo ernstig dat serieus gevreesd werd voor het leven van medepatiënten en personeel. Het beleid van de stichting ten aanzien van verzoeker was gericht op het garanderen van de veiligheid en op een optimale behandeling van het psychiatrisch toestandsbeeld. Volgens de stichting werd het gevaar van agressieve incidenten door middel van separatie en het antipsychoticum cisordinol weliswaar afgewend, maar die interventie leidde niet tot een oplossing die perspectief bood op een veilige deseparatie. De psychose bleef aanwezig. Omdat verzoeker grote bezwaren had tegen toediening van het medicijn clozapine, heeft de stichting (de start van) die toediening geschorst tot de klachtzitting van 9 juli 2010. Met verzoeker was afgesproken dat hij gedurende de schorsingsperiode de cisordinoltabletten zou blijven innemen. Ondanks die afspraken weigerde verzoeker op 5 juli 2010 de inname van de cisordinoltabletten.
Verzoeker vertoonde tengevolge van de weigering om antipsychotische medicatie in te nemen op 6 juli 2010 oninvoelbaar, in zichzelf gekeerd psychotisch gedrag. Het bezoek van de ouders van verzoeker op die dag moest worden afgebroken wegens de agressieve ontlading van verzoeker.
Om het gevaar af te wenden en verzoeker toch een optimale behandeling te kunnen geven had de stichting geen andere mogelijkheid dan separatie. Separatie was noodzakelijk en gerechtvaardigd en derhalve in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit, doelmatigheid en subsidiariteit. Voortzetting van de separatie was noodzakelijk, omdat verzoeker blijvend psychotisch bleek en in zijn gedrag, met name in zijn agressiegedrag jegens iedereen en overal (in en buiten de separeerruimte) onvoorspelbaar bleef. Daarbij moest de stichting ook het risico van middelengebruik op de afdeling afwenden.
De stichting stelt zich dan ook op het standpunt dat van een onrechtmatige vrijheidsberoving geen sprake is geweest en dat er dan ook geen reden is om aan verzoeker een schadevergoeding toe te kennen. De stichting heeft er ten slotte op gewezen dat duidelijk was dat verzoeker niet op zijn plaats was in de [M] en dat reeds vóór de separatie overplaatsing naar de [K] te [E] aan de orde was.
3.4.4
In haar door de advocaat van verzoeker aangehaalde beschikking van 7 oktober 2010 (LJN: BO0496) heeft deze rechtbank onder meer overwogen dat zij de omvang van de inbreuk die separatie op zowel de lichamelijke als de geestelijke integriteit maakt zodanig acht, dat het langdurig, nagenoeg onafgebroken toepassen van deze dwangmaatregel zonder expliciete toetsingsmomenten niet acceptabel kan worden geacht. Volgens de rechtbank ligt een periodieke en regelmatige toetsing in de rede. Met betrekking tot de frequentie van deze toetsingsmomenten heeft de rechtbank het volgende toen overwogen:
"Aanknopingspunt voor deze regelmatige toetsing kan naar het oordeel van de rechtbank worden gevonden in onder meer artikel 2 van het Besluit Rechtspositieregelen Bopz, waar in het tweede lid met zoveel woorden is bepaald dat het behandelplan zodanig wordt opgesteld dat een regelmatige toetsing van de daar in opgenomen middelen aan de bereikte resultaten mogelijk is.
Voor wat de frequentie van deze toetsing betreft kan aansluiting worden gezocht bij het bepaalde in artikel 56 lid 1, aanhef en sub b,Wet bopz, waarin is bepaald dat – kort gezegd – in het patiëntendossier aantekening moet worden gehouden van de voortgang per maand met betrekking tot de uitvoering van het behandelingsplan.
Gelet op de toepassing van een zo ingrijpende en onder dwang toegepaste maatregel als separatie ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede deze maandelijkse evaluatie te hanteren als uiterste minimale toetsingsmomenten en ligt een meer frequente toetsing voor de hand.
Mede gelet op het voorgaande zou naar het oordeel van de rechtbank in dit verband aansluiting gezocht kunnen worden bij hetgeen in de wettelijke bepalingen is vastgelegd met betrekking tot de duur van de separatie als (nood)maatregel als bedoeld in artikel 39 Wet bopz en waarbij volgens het Besluit houdende regels omtrent middelen en maatregelen, die kunnen worden toegepast ter overbrugging van tijdelijke noodsituaties, in ieder geval iedere zeven dagen onderzocht dient te worden of er nog steeds sprake is van een situatie waarin volstrekte separatie nog steeds noodzakelijk is om gevaar voor verzoeker zelf of anderen in het ziekenhuis af te wenden."
3.4.5
Voor zover de stichting ter onderbouwing van de voortduring van de separatie heeft aangevoerd dat duidelijk was dat verzoeker niet op zijn plaats was in de [M], locatie [V], en dat reeds vóór de separatie overplaatsing naar de [K] te [E] aan de orde was, overweegt de rechtbank dat in deze constatering van de stichting in algemene zin een duidelijke aanwijzing is gelegen dat verzoeker moeilijk te handhaven was in de [M], maar dat hieruit nog niet de conclusie kan worden getrokken dat het voortdurend separeren van verzoeker noodzakelijk was. Deze conclusie kan evenmin worden getrokken uit de door de stichting overgelegde verslagen van ernstige geweldsincidenten over de periode van december 2009 tot 11 juni 2010. Uit deze verslagen kan immers niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat verzoeker (mede door drugsgebruik) extreem agressief en gewelddadig zou zijn geweest en dat er sprake zou zijn van een voortdurende therapieresistente psychose gedurende de nu ter beoordeling staande periode. Of deze gevaren zich voor hebben gedaan zal immers moeten komen vast te staan aan de hand van de door de stichting overgelegde stukken en de ter zitting gedane verklaringen die rechtstreeks zien de periode van 21 juni 2010 tot 4 oktober 2010.
Uit deze stukken en verklaringen blijkt dat er alleen op 20 augustus 2010 sprake geweest van een ernstig incident. Uit de stukken blijkt verder dat verzoeker wel elke dag is gezien en soms de separeer een tijdje heeft mogen verlaten. Uit de – overigens summiere – aanteke¬ningen blijkt voorts dat verzoeker vaak lange tijd niet is gezien door een psychiater, zoals gedurende de tweede week van augustus 2010. Gedurende de hele maand september 2010 heeft verzoeker slechts zes keer een psychiater gezien; alle andere keren kwamen psychiaters in opleiding of verpleegkundigen.
De rechtbank is van oordeel dat deze wijze van toetsen niet aan de onder punt 3.4.4 weergegeven maatstaf voldoet. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt duidelijk naar voren dat het gevaar, als bedoeld in artikel 38c lid 1 onder b Wet bopz (het gevaar binnen de inrichting) in het geval van verzoeker als een op basis van eerdere ervaringen geëxtrapoleerd, algemeen gegeven wordt aangenomen, in combinatie met de bevinding van de stichting dat dit gevaar binnen het psychiatrisch ziekenhuis alleen afdoende kon worden bezworen als verzoeker bereid was het medicijn clozapine in te nemen. Dat maakt de lange duur van de maatregel naar het oordeel van de rechtbank disproportioneel, mede gezien het feit dat uit de stukken blijkt dat verzoeker ook rustige dagen heeft gekend.
3.4.6
Het voorgaande heeft tot gevolg hebben dat de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de separatie over de periode van 21 juni 2010 tot 4 oktober 2010, met uitzondering van 20 augustus 2010, gegrond is en dat ook het verzoek om toekenning van een schadevergoeding ten laste van de stichting dient te worden toegewezen.
3.4.7
Met betrekking tot de hoogte van de door de stichting aan verzoeker te betalen schadevergoeding stelt de rechtbank voorop dat het in deze zaak in de kern gaat om een vergoeding van schade ter zake van een vrijheidsbeneming die achteraf niet, althans niet in deze vorm, had mogen plaatsvinden en die in ieder geval veel langer heeft geduurd dan ter afwending van het interne gevaar noodzakelijk was. Deze vaststelling is voor de rechtbank aanleiding om ter bepaling van het schadebedrag aan te sluiten bij wat gebruikelijk is bij de toepassing van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Onder verwijzing naar de uitspraak van de kantonrechter ’s-Gravenhage van 6 oktober 2010 (JVGGZ 2011,13) stelt de rechtbank het schadebedrag van op € 50,- per dag van onrechtmatige separatie. Nu de periode van 21 juni 2010 tot 4 oktober 2010, met uitzondering van 20 augustus 2010, 104 dagen telt, is het totaal van het door de stichting aan verzoeker te betalen schadebedrag vast te stellen op 104 x € 50,- = € 5.200,-.
3.4.8
Aan verzoeker is een toevoeging verleend, zodat ter zake geen griffierecht in debet is gesteld.
Verklaart de klacht van verzoeker, voor zover deze betrekking heeft op de separatie over de periode van 21 juni 2010 tot 4 oktober 2010, met uitzondering van 20 augustus 2010, gegrond, onder vernietiging van de beslissing van de klachtencommissie in zoverre;
Kent aan verzoeker ten laste van [de stichting] een schadevergoeding toe ten bedrage van € 5.200,-.
Veroordeelt [de stichting] in de kosten van deze procedure aan de zijde van verzoeker gevallen en tot op heden begroot op € 1.130,- aan salaris voor de advocaat,
te voldoen aan de griffier van deze rechtbank, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 lid 2 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.
Verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. R.E. Bakker, voorzitter, M.A.M. van Uum en F.L.G. Geisel, rechters, en uitgesproken op 15 juli 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan door partijen met tussenkomst van een advocaat binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak, beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.