ECLI:NL:RBMAA:2011:BP6227

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
17 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
143793 / FA RK 09-1226
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingscriterium ontzegging omgang in een ouderschapsconflict

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 17 februari 2011, stond de ontzegging van omgang tussen een vader en zijn minderjarige kind centraal. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H. Samama, verzocht om een wijziging van de omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.L.J.M. Wilhelmus, een verzoek indiende om de vader de omgang met het kind te ontzeggen. De Raad voor de Kinderbescherming had op 10 december 2010 een rapport uitgebracht waarin werd gesteld dat er momenteel geen mogelijkheden waren voor een verblijfsregeling bij de vader, maar dat het kind wel gebaat zou zijn bij regelmatig contact met hem. De rechtbank overwoog dat de negatieve houding van de moeder ten opzichte van de vader, en de loyaliteit van het kind naar de moeder, een belemmering vormden voor de omgang. De rechtbank benadrukte dat de vader niet volledig ontnomen mocht worden van het contact met zijn kind, ondanks de zorgen die de Raad had geuit. De rechtbank verwierp de verzoeken van zowel de vader als de moeder, wat betekende dat de bestaande verblijfsregeling in stand bleef. De rechtbank besloot dat de moeder de vader elke zes maanden een recente foto van het kind en een kopie van zijn schoolrapport moest toesturen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er werd op gewezen dat hoger beroep mogelijk was bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 17 februari 2011
Zaaknummer: 143793 / FA RK 09-1226
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoeker],
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonende te [adres],
advocaat mr. M.H. Samama,
en:
[verweerster],
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonende te [adres],
advocaat mr. C.L.J.M. Wilhelmus.
1. Verder verloop van de procedure
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook een door deze rechtbank gegeven en op 19 maart 2010 uitgesproken beschikking.
Op 10 december 2010 heeft de rechtbank het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen de raad, ontvangen.
De vader heeft op 21 december 2010 een brief overgelegd.
De moeder heeft op 23 december 2010 een brief overgelegd.
2. Verdere beoordeling
De rechtbank verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist.
2.1
Uit het door de raad op 10 december 2010 overgelegd rapport blijkt dat de raad van mening is dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn voor de vaststelling van een verblijfsregeling van [de minderjarige] bij de vader. Volgens de raad zou [de minderjarige] wel gebaat zijn bij een regelmatig contact met zijn vader. Zowel in de algemene ontwikkeling van [de minderjarige] als in de persoon van de vader ziet de raad geen contra-indicaties voor contact. De raad vreest echter dat [de minderjarige], gelet op de zeer negatieve houding van de moeder ten opzichte van de vader en gelet op de sterke loyaliteit van [de minderjarige] naar de moeder, klem zal komen te zitten tussen de moeder en de vader, indien een verblijfsregeling van [de minderjarige] bij de vader zal worden vastgesteld.
2.2
De vader heeft zich bij brief van 21 december 2010 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het door de raad uitgebrachte advies. De vader heeft verzocht iedere zes maanden een recente foto van [de minderjarige] en een kopie van zijn schoolrapport te ontvangen.
2.3
De moeder heeft bij brief van 23 december 2010 ingestemd met het advies van de raad.
2.4
De rechtbank overweegt als volgt.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige]. Dit heeft tot gevolg dat de verzoeken van de vader en de moeder moeten worden beoordeeld naar de maatstaven van artikel 1: 253a BW. Op grond van het tweede lid, onder a, van dit artikel kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, die kan omvatten: een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben. Uit de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer (kamerstukken I 2007/2008, 30 145 C, p. 4) blijkt dat artikel 1:253a BW geen grondslag biedt voor een ontzegging van de omgang voor onbepaalde tijd. Deze constatering is in overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad van 27 februari 2009, NJ 2009, 164, waarin de Hoge Raad onder verwijzing naar de beschikking van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 19 juni 2003 in de zaak Nekvedavicius tegen Duitsland (no. 46165/99) heeft geoordeeld dat elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling van tijdelijk aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen. Dit oordeel brengt tevens mee dat een ouder aan wie op verzoek van de andere ouder bij rechtelijke uitspraak de omgang is ontzegd, steeds na verloop van een jaar opnieuw een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling kan doen.
Uit het voorgaande vloeit voorts dat toewijzing van het verzoek van de moeder om de vader de omgang met [de minderjarige] te ontzeggen niet kan leiden tot een definitieve ontzegging van de omgang aan vader, maar dat deze slechts een tijdelijk karaker kan hebben.
Met betrekking tot de vraag of de vader het contact met [de minderjarige] (tijdelijk) dient te worden ontzegd overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel de rechtbank haar ogen niet sluit voor de door de raad geuite zorgen, is de rechtbank van oordeel dat de vader niet elk perspectief tot omgang met [de minderjarige] dient te worden ontnomen. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat de raad positief heeft geoordeeld over de wijze waarop de vader met [de minderjarige] omgaat. In de persoon van de vader ziet de raad geen contra-indicatie voor contact met [de minderjarige]. De vader kan derhalve kennelijk in staat worden geacht tot omgang met [de minderjarige]. De raad heeft in zijn rapport aangegeven dat [de minderjarige] gebaat zou zijn bij een regelmatig contact met de vader. De weigerachtige houding van [de minderjarige] jegens zijn vader tijdens de herstelcontacten, zoals beschreven door de raad, lijkt ingegeven door de zeer negatieve houding van de moeder jegens de vader, welke houding de rechtbank ten zeerste verwerpt. [de minderjarige] krijgt geen ruimte om de vader op welke wijze dan ook toe te laten in zijn leven. Dat de moeder zich kennelijk op geen enkele wijze lijkt te realiseren wat haar negatieve houding en uitspraken voor [de minderjarige] betekenen, baart de rechtbank zorgen. De houding van de moeder ten opzichte van de vader wordt kennelijk veroorzaakt door het verleden, waarin zij zich door de vader verlaten en in de steek gelaten voelde. Wat er ook zij van de gebeurtenissen in het verleden, de moeder zou moeten inzien dat zij haar verantwoordelijkheid moet nemen. Naar het oordeel van de rechtbank moet zij zich, eventueel onder professionele begeleiding, over het verleden heenzetten. Het belang van [de minderjarige] om zijn vader te (mogen) kennen, vergt dit van haar.
Gelet op de huidige situatie ziet de rechtbank aanleiding zowel het verzoek van de vader tot wijziging van de omgangsregeling op de door hem verzochte wijze als het (zelfstandig) verzoek van de moeder de vader omgang met [de minderjarige] te ontzeggen, af te wijzen.
De rechtbank overweegt dat de afwijzing van beide voornoemde verzoeken feitelijk betekent dat de verblijfsregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 9 september 2002 van de rechtbank ’s-Gravenhage in stand blijft. Wil de vader enige reële invulling aan deze regeling kunnen geven is in elk geval noodzakelijk dat de moeder hem informatie verschaft omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige]. Het verzoek van de vader de moeder te verplichten hem iedere zes maanden een recente foto van [de minderjarige] en een kopie van zijn schoolrapport te doen toekomen zal dan ook worden toegewezen.
3. Beslissing
De rechtbank:
Wijst het verzoek van de vader tot wijziging van de omgangsregeling af.
Wijst het verzoek van de moeder de vader de omgang met [de minderjarige] te ontzeggen af.
Bepaalt dat de moeder de vader iedere zes maanden een recente foto van [de minderjarige] en een kopie van zijn schoolrapport doet toekomen.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
IF
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.