ECLI:NL:RBMAA:2010:BO7395

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
148588 / FA RK 10-269
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en draagkrachtvergelijking tussen ouders en stiefvader

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 14 december 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie door de man, die eerder was vastgesteld in een echtscheidingsconvenant van 5 april 2002. De man verzocht om de alimentatie voor zijn twee minderjarige kinderen, [kind A] en [kind B], te verlagen op basis van gewijzigde omstandigheden, waaronder zijn hertrouwen en de geboorte van een nieuw kind, [kind C]. De vrouw en de stiefvader hebben verweer gevoerd tegen dit verzoek, waarbij zij stelden dat de wijziging van de alimentatie niet gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft eerst de behoefte van de kinderen vastgesteld, die gezamenlijk op € 1.024,- per maand werd bepaald. Vervolgens zijn de inkomens en uitgaven van de man, de vrouw en de stiefvader in kaart gebracht om de draagkracht van elk van hen te berekenen. De man had een besteedbaar inkomen van € 4.134,- per maand, terwijl de vrouw een bruto maandinkomen had van € 3.375,-. De stiefvader had een besteedbaar inkomen van € 3.366,- per maand.

Na het uitvoeren van een draagkrachtvergelijking, waarbij rekening werd gehouden met de onderhoudsplicht van de stiefvader, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de man in staat was om € 186,- per maand per kind te betalen. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van 16 mei 2002 gewijzigd en de alimentatie vastgesteld op dit bedrag, met ingang van de datum van de uitspraak. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 14 december 2010
Zaaknummer: 148588 / FA RK 10-269
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de man],
verzoeker, verder te noemen: de man,
wonende te [adres],
advocaat mr. A.J.M. van Mil,
en:
[de vrouw],
wederpartij, verder te noemen: de vrouw,
[de stiefvader],
wederpartij, verder te noemen: de stiefvader,
beiden wonende te [adres],
beiden advocaat mr. M.H.W. Clijsen.
1. Verloop van de procedure
De man heeft op 25 februari 2010 een verzoekschrift tot wijziging van kinderalimentatie ingediend.
Een afschrift van het verzoekschrift is bij aangetekend schrijven van 1 maart 2010 door de griffier van deze rechtbank aan de vrouw en de stiefvader toegezonden.
Door de vrouw en de stiefvader is op 28 april 2010 een verweerschrift ingediend.
Het minderjarige kind dat de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, [kind A], heeft haar mening schriftelijk kenbaar gemaakt bij brief van 3 augustus 2010.
De man heeft nog gereageerd bij brieven van 29 september 2010 en 25 oktober 2010, en daarbij een aantal stukken overgelegd.
De vrouw en de stiefvader hebben bij brief van 14 oktober 2010 eveneens een aantal stukken overgelegd.
De zaak is behandeld ter zitting van 26 oktober 2010.
De vrouw en de stiefvader hebben daarna nog bij brief van 28 oktober 2010 een aantal stukken overgelegd.
De man heeft daarop gereageerd bij brief, met bijlage, van 8 november 2010.
2. Beoordeling
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 mei 2002 is de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. De echtscheiding is op 2 augustus 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De man is bij voornoemde beschikking veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 294,96 per maand per kind, zoals overeengekomen bij echtscheidingsconvenant van 5 april 2002, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen:
- [kind A], geboren te [geboortegegevens], en
- [kind B], geboren te [geboortegegevens].
Ingevolge de wettelijke indexeringen bedraagt die bijdrage volgens de man thans € 354,35 per maand per kind.
De man verzoekt het echtscheidingsconvenant van 5 april 2002 en genoemde beschikking in die zin te wijzigen dat de hem daarbij ten behoeve van [kind A] en [kind B] opgelegde onderhoudsbijdrage primair met ingang van 12 september 2009, subsidiair met ingang van 1 februari 2010 en meer subsidiair met ingang van 1 maart 2010 wordt bepaald op € 140,- per maand per kind, althans op een zodanig bedrag als door de rechtbank te bepalen.
Ter staving van zijn verzoek voert de man - kort en zakelijk weergegeven - aan dat bedoelde bijdrage ten gevolge van wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Deze wijziging van de omstandigheden behelst:
(1) het trouwen van de vrouw en de stiefvader op 12 september 2009. De vrouw heeft de man onbekend willen houden met dit huwelijk, doch door dit huwelijk is de stiefvader onderhoudsplichtig geworden jegens [kind A] en [kind B];
(2) het feit dat de man met zijn nieuwe getrouwde partner op [geboortedatum] een kind heeft gekregen: [kind C]. De draagkracht van de man dient daardoor verdeeld te worden over drie kinderen;
(3) de mogelijkheid dat de vrouw meer is gaan verdienen. Bij de berekening van de kinderalimentatie ten tijde van de echtscheiding is bovendien geen rekening gehouden met haar inkomen als bijzonder ambtenaar bij de gemeente;
(4) de mogelijkheid dat de woonlasten van de vrouw door het samenwonen zijn veranderd.
De vrouw en de stiefvader hebben tegen toewijzing van het verzoek gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoeken primair de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek althans dit verzoek af te wijzen, subsidiair de beschikking van 16 mei 2002 niet verder te wijzigen dan een kinderalimentatie van € 306,50 per maand per kind met ingang van de datum van de beschikking en meer subsidiair voornoemde beschikking niet verder te wijzigen dan een bedrag aan kinderalimentatie van € 273,- per maand per kind met ingang van de datum van de beschikking.
Ter staving van hun verweer stellen zij - kort en zakelijk weergegeven - dat het op zichzelf juist is dat de situatie van partijen is gewijzigd ten opzichte van de situatie waarin de bestaande alimentatieverplichting tot stand is gekomen, maar naar de mening van de vrouw en de stiefvader kunnen deze wijzigingen er niet toe leiden dat de afgesproken kinderalimentatie is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen en dat de man op grond daarvan minder alimentatie voor [kind A] en [kind B] zou moeten betalen. Indien de rechtbank - kort gezegd - anders van oordeel mocht zijn, dan dient de kinderalimentatie enkel te worden vastgesteld in verhouding tot de situatie van de man en de vrouw, nu zij als ouders bij uitstek en in beginsel de behoefte van [kind A] en [kind B] voor hun rekening dienen te nemen. Slechts indien de rechtbank de mening is toegedaan dat de stiefvader ook onderhoudsplichtig is jegens [kind A] en [kind B], dient zijn draagkracht in vergelijking tot de man en de vrouw te worden meegenomen bij het bepalen van de kinderalimentatie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Over het bestaan van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan de thans geldende alimentatiebijdrage voor [kind A] en [kind B] zou moeten worden gewijzigd, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel. De financiële situatie van de man is immers gewijzigd doordat hij is hertrouwd en daarbij een zoon heeft gekregen. Daarenboven is naast de onderhoudsplicht van de ouders jegens [kind A] en [kind B] ook de stiefvader ingevolge artikel 1:395 van het Burgerlijk Wetboek onderhoudsplichtig geworden jegens zijn stiefkinderen [kind A] en [kind B] vanaf het moment dat hij met de vrouw in het huwelijk is getreden. Nu de vrouw en de stiefvader geen (bijzondere) omstandigheden hebben aangevoerd die met zich brengen dat deze wettelijke onderhoudsplicht van de stiefvader in het onderhavige geval terzijde dient te worden geschoven, is het niet meer dan billijk en redelijk om de huidige door de man te betalen bijdrage voor [kind A] en [kind B], thans ruim acht jaar na vaststelling daarvan, opnieuw te bezien door de totale draagkracht derhalve onder drie onderhoudsplichtigen te verdelen op grond van de op dit moment bestaande financiële situaties. Uit de hierna te maken draagkrachtvergelijking zal blijken dat deze bijdrage van de man op grond van de thans geldende (gewijzigde) omstandigheden voor wijziging in aanmerking komt.
Behoefte [kind A] en [kind B]
Voordat de rechtbank kan ingaan op de draagkracht van partijen, dient eerst de behoefte van [kind A] en [kind B] te worden vastgesteld. De rechtbank constateert dat partijen het over die behoefte eens zijn door te verwijzen naar het echtscheidingsconvenant van 5 april 2002, waarin de behoefte voor beide kinderen gezamenlijk is vastgesteld op € 852,20 per maand. Geïndexeerd naar het jaar 2010 levert dat een behoefte op van € 1.024,- en daar zal de rechtbank derhalve van uitgaan.
Zowel de man, de vrouw als de stiefvader dienen naar rato van draagkracht bij te dragen in voornoemde behoefte van de kinderen, zodat hierna de verschillende financiële situaties van partijen zullen worden bekeken.
Inkomen man
Partijen zijn het er blijkens de overgelegde draagkrachtberekeningen van de man over eens dat hij een besteedbaar inkomen heeft van € 4.134,- per maand, zodat de rechtbank daar ook van zal uitgaan.
Uitgaven man
Verder zijn partijen het in principe over de navolgende lasten van de man eens:
- de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 913,- per maand;
- woonlasten van € 508,- per maand (hypotheekrente van € 961,- per maand, hypotheekaflossing / premie levensverzekering van € 187,- per maand, het forfait overige eigenaarslasten van € 95,- per maand, minus de reeds in de bijstandsnorm verdisconteerde gemiddelde basishuur van € 207,- per maand en de bijdrage van zijn partner in de bruto woonlasten van € 481,- per maand);
- ziektekosten van € 246,- per maand (zijnde de premie van € 81,-, te vermeerderen met het eigen risico van € 14,- en de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van (thans) € 195,-, te verminderen met het reeds in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 44,-).
Voorts zal de rechtbank rekening houden met omgangskosten van € 23,- per maand, nu de vrouw en de stiefvader in hun draagkrachtberekening van de man dit bedrag deugdelijk hebben onderbouwd door het vermelden van een berekening (en de man daartegenover slechts bloot heeft gesteld dat dit bedrag € 30,- per maand zou moeten zijn).
De rechtbank zal verder rekening houden met de door de man opgevoerde opvangkosten ten behoeve van zijn zoon [kind C] van € 30,- per maand. Dit bedrag is de uitkomst van de som van de kosten buitenschoolse opvang van € 125,- per maand minus kindertoeslag van € 65,32 per maand en rekening houdende met het feit dat zijn partner de helft van de kosten draagt. De rechtbank acht het meenemen van deze kosten redelijk nu ook hierna bij de lastenzijde van de vrouw rekening zal worden gehouden met extra kosten ten behoeve van [kind B].
Vorenstaande levert een draagkrachtloos inkomen op van € 1.720,- per maand.
Draagkracht man
De man heeft daarmee een draagkrachtruimte van € 2.444,- per maand. Rekening houdend met het toepasselijke draagkrachtpercentage voor een alleenstaande van 70% en daarnaast rekening houdend met het door de man nog te verkrijgen belastingvoordeel met betrekking tot de bijdrage aan [kind A] en [kind B], is de man in staat om een bedrag van € 1.833,- aan kinderalimentatie voor drie kinderen te betalen. Voor [kind A] en [kind B] beschikt de man dan over een draagkracht van € 1.222,- per maand.
Inkomen vrouw
Bij de bepaling van het inkomen van de vrouw houdt de rechtbank geen rekening met enig inkomen dat zij als bijzonder ambtenaar bij de gemeente kan genereren, nu de vrouw onweersproken heeft gesteld dat zij met deze nevenwerkzaamheden is gestopt vanaf 2009.
Op grond van de door de vrouw overgelegde salarisspecificaties van april en mei 2010 staat wel vast dat de vrouw sedert 1 mei 2010 een bruto maandinkomen heeft van € 3.375,- per maand. Uit de bij brief van de man overgelegde CAO van de werkgever van de vrouw blijkt bovendien dat de vrouw dit salaris 14 keer per jaar zal ontvangen. Het totale bruto jaarinkomen van de vrouw zal dan € 52.830,- per jaar gaan bedragen, hetgeen inclusief vakantietoeslag (over 12 maanden) en de werkgeversbijdrage ZVW (van € 2.340,- per jaar) is. Het spaarloon van € 613,- per jaar zal de rechtbank bij het jaarinkomen optellen.
De rechtbank houdt vervolgens rekening met de volgende posten die niet tussen partijen ter discussie staan: de fiscaal in aftrek te brengen hypotheekrente van € 7.492,- per jaar, het eigenwoningforfait van € 941,- per jaar en de bijdrage van de stiefvader in deze hypothecaire lasten van € 3.746,- per jaar. Omdat het inkomen van de vrouw hoger is dan € 45.505,- per jaar (bij twee kinderen), ontvangt de vrouw geen kindgebonden budget. In aanmerking nemende de loonheffing en de voor de vrouw geldende algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting van in totaal € 5.281,- per jaar, becijfert de rechtbank het besteedbaar inkomen van de vrouw op € 3.251,- per maand.
Uitgaven vrouw
Partijen zijn het in principe over de navolgende lasten van de vrouw eens:
- de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 913,- per maand;
- woonlasten van € 153,- per maand (hypotheekrente van € 624,- per maand, het forfait overige eigenaarslasten van € 48,- per maand, minus de reeds in de bijstandsnorm verdisconteerde gemiddelde basishuur van € 207,- per maand en de bijdrage van de stiefvader in de bruto woonlasten van € 312,- per maand);
- ziektekosten van € 281,- per maand (zijnde de premie van € 116,-, te vermeerderen met het eigen risico van € 14,- en de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van (thans) € 195,-, te verminderen met het reeds in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 44,-).
De rechtbank ziet voorts voldoende aanleiding om de door de vrouw en de stiefvader opgevoerde kosten van het internaat, waarop [kind B] verblijft, mee te nemen. De man heeft zich immers niet verzet tegen de omstandigheid dat [kind B] naar het internaat gaat en daarom zal de rechtbank rekening houden met de kosten daarvan, zoals door de vrouw gesteld op € 202,50 per maand. Het bestaan van deze kosten heeft de man bovendien niet betwist. Gevolg van het meenemen van deze kosten dient dan naar het oordeel van de rechtbank te zijn dat tevens rekening gehouden zal worden met de bijkomende kosten in de vorm van vervoerskosten op maandag en vrijdag. De vergelijking met - het volgens de Tremanormen niet meer meenemen van - reiskosten ten behoeve van omgang die de man ter zitting heeft gemaakt, kan de rechtbank in dit verband niet plaatsen. Het gaat hier immers niet om omgang, maar om de mogelijkheid voor [kind B] tot het volgen van een opleiding. Wel heeft de man nog het aanbod gedaan om [kind B] één keer per veertien dagen op vrijdag bij het internaat op te halen, maar de vrouw heeft hierover aangegeven dat dat geen optie is nu dit voor [kind B] te zwaar is en hij eerst thuis tot rust wil komen voordat hij omgang heeft met de man. Het door de vrouw genoemde bedrag van € 66,67 per maand aan vervoerskosten op maandag en vrijdag heeft de man overigens niet weersproken, zodat de rechtbank in totaal rekening houdt met extra kosten ten behoeve van [kind B] van € 269,- per maand.
Vorenstaande levert een draagkrachtloos inkomen op van € 1.616,- per maand.
Draagkracht vrouw
De vrouw heeft daarmee een draagkrachtruimte van € 1.635,- per maand. Rekening houdend met het toepasselijke draagkrachtpercentage voor een alleenstaande van 70%, is de vrouw in staat om € 1.144,- per maand aan kinderalimentatie te betalen.
Inkomen stiefvader
Partijen zijn het er blijkens de overgelegde draagkrachtberekeningen van de stiefvader over eens dat hij een besteedbaar inkomen heeft van € 3.366,- per maand, zodat de rechtbank daar ook van zal uitgaan.
Uitgaven stiefvader
Verder staan tussen partijen in principe de navolgende lasten van de stiefvader niet ter discussie:
- de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 913,- per maand;
- woonlasten van € 153,- per maand (de bijdrage in de bruto woonlasten van € 312,- per maand en het forfait overige eigenaarslasten van € 48,- per maand, verminderd met de reeds in de bijstandsnorm verdisconteerde gemiddelde basishuur van € 207,- per maand);
- ziektekosten van € 282,- per maand (zijnde de premie van € 117,-, te vermeerderen met het eigen risico van € 14,- en de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van (thans) € 195,-, te verminderen met het reeds in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 44,-).
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de premie voor uitkering bij ziekte, ongeval of invaliditeit van € 23,- per maand, nu beide partijen deze post in hun draagkrachtberekening hebben opgevoerd.
Met ten laste van de stiefvader komende kosten woon-werkverkeer zal de rechtbank geen rekening houden. Anders dan in de toelichting bij de draagkrachtberekening van de stiefvader opgenomen, gaat de rechtbank er blijkens de stelling van de stiefvader ter zitting vanuit dat hij minimaal 3 keer per week moet reizen en niet 4 keer per week. Daar komt bij dat conform de aanbevelingen uit het Tremarapport rekening gehouden wordt met reiskosten woon-werkverkeer bij gebruik van de eigen auto (in casu: privémotor) van € 0,125 per kilometer en niet met € 0,25 (dit zou slechts anders kunnen zijn indien de motor noodzakelijk was voor de uitoefening van zijn baan, maar dat is niet door de stiefvader gesteld). Indien de rechtbank dan rekent met dezelfde rekenmethode als de stiefvader (46 weken x 3 dagen x 330 kilometer = 45.540 kilometer per jaar x € 0,125 per kilometer = € 5.692,50 per jaar : 12 = € 474,38 minus € 347,62 vergoeding) is het bedrag aan eigen kosten woon-werkverkeer vooralsnog te stellen op € 126,76 per maand, maar daarbij is nog geen rekening gehouden met het feit dat er in december een nacalculatie plaatsvindt betreffende de kilometers boven 150 kilometer tot 200 kilometer, zo heeft de stiefvader immers onweersproken gesteld, en de verwachting dat de stiefvader voor het regelmatig volgen van cursussen een dekkende onkostenvergoeding krijgt. Al met al heeft de stiefvader niet inzichtelijk gemaakt dat er dan nog rekening dient te worden gehouden met enig bedrag aan extra kosten woon-werkverkeer.
De rechtbank houdt ook geen rekening met het feit dat de stiefvader de premie van de ziektekostenverzekering van zijn 23-jarige dochter [M] betaalt. Van haar mag immers verwacht worden dat zij gelet op haar leeftijd in haar eigen levensonderhoud voorziet. In ieder geval mag de keuze van deze volwassen dochter om in Londen tegen een minimumsalaris te gaan werken niet worden afgewenteld op de onderhoudsplicht van de stiefvader jegens zijn minderjarige stiefkinderen.
Vorenstaande levert een draagkrachtloos inkomen op van € 1.371,- per maand.
Draagkracht stiefvader
De stiefvader heeft daarmee een draagkrachtruimte van € 1.995,- per maand. Rekening houdend met het toepasselijke draagkrachtpercentage voor een alleenstaande 70%, heeft de stiefvader daarmee in beginsel een draagkracht voor het betalen van kinderalimentatie van € 1.396,- per maand.
Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank echter voldoende grond om, in afwijking van de rangorde van onderhoudsverplichtingen zoals vermeld in artikel 1:400 van het Burgerlijk Wetboek, vanwege bijzondere omstandigheden rekening te houden met de verplichting van de stiefvader tot het betalen van partneralimentatie voor zijn eerdere ex-partner van € 715,- bruto per maand. Deze vaststaande verplichting is immers vóór zijn onderhoudsplicht jegens [kind A] en [kind B] ontstaan bij echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Utrecht van 3 maart 2004 en de stiefvader heeft onweersproken gesteld dat zijn ex-partner gehandicapt is en daardoor met betrekking tot haar inkomen voor een groot deel is aangewezen op de partneralimentatie die zij van hem ontvangt. Daarbij betrekt de rechtbank voorts dat de stiefvader ter zitting expliciet heeft verzocht om rekening te houden met deze verplichting. Mede gelet hierop bestaat bij de rechtbank de indruk dat de lotsverbondenheid tussen de stiefvader en zijn ex-vrouw nog in belangrijke mate aanwezig is en deze band in ieder geval minstens zo sterk mag worden verondersteld als de band van de stiefvader met [kind A] en [kind B]. Verminderd met de partneralimentatie van € 401,- netto per maand, bedraagt het bedrag dat beschikbaar is voor kinderalimentatie aan de zijde van de stiefvader daarmee € 995,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De totale draagkracht van partijen is gelet op het voorgaande te stellen op € 3.361,-. Zowel de man, de vrouw als de stiefvader dienen naar rato van draagkracht bij te dragen in de behoefte van [kind A] en [kind B]. Voor de man betekent dit dat hij met een bedrag van (€ 1.222,- / € 3.361,- x € 1.024,- =) € 372,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen.
Aangezien de man ook de draagkracht heeft om zijn bijdrage in de behoefte van de kinderen te betalen, zal de rechtbank de door hem te betalen kinderalimentatie wijzigen in € 186,- per maand per kind en zal zijn verzoek in zoverre worden toegewezen.
De rechtbank acht termen aanwezig heden als ingangsdatum van wijziging vast te stellen, nu de man de thans geldende verschuldigde bijdrage nagenoeg volledig aan de vrouw heeft voldaan en het een feit van algemene bekendheid is dat alimentatiegelden van maand tot maand plegen te worden verbruikt voor het doel waarvoor zij worden verstrekt.
De proceskosten zal de rechtbank compenseren op de hierna te vermelden wijze.
3. Beslissing
De rechtbank:
Wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 16 mei 2002 en het daaraan ten grondslag liggende echtscheidingsconvenant van 5 april 2002, voor zover de man en de vrouw daarin een door de man te betalen kinderalimentatie zijn overeengekomen althans de man in die beschikking is veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen:
- [kind A], geboren te [geboortegegevens], en
- [kind B], geboren te [geboortegegevens],
en bepaalt die bijdrage met ingang van heden op € 186,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen.
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
JPW
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen 3 maanden na betekening daarvan
of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden.