ECLI:NL:RBMAA:2010:BO3371

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
8 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700076-09
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en drugshandel in Maastricht

Op 8 oktober 2010 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte], die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en drugshandel. De rechtbank oordeelde dat [verdachte] samen met anderen betrokken was bij de handel in heroïne en cocaïne in de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009. Tijdens de rechtszittingen werd vastgesteld dat [verdachte] verantwoordelijk was voor het mixen, persen en verpakken van de drugs, en dat hij ook klanten hielp. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van verschillende getuigen, waaronder medeverdachten, die bevestigden dat [verdachte] een essentiële rol speelde binnen de organisatie.

De rechtbank achtte het bewezen dat [verdachte] op 3 februari 2009 in zijn woning in Maastricht 2.477,3 gram heroïne en een geldbedrag van € 21.380,00 voorhanden had, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank verklaarde de dagvaarding ten aanzien van een van de feiten nietig, omdat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 805 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de proeftijd, waaronder begeleiding door de Reclassering.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving, vooral in de regio Zuid-Limburg/Maastricht, waar de handel in harddrugs leidt tot overlast en criminaliteit. De rechtbank hield rekening met de rol van [verdachte] binnen de organisatie, zijn verslavingsproblematiek en zijn inspanningen om zijn leven weer op de rails te krijgen. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de straffen baseerde op landelijke oriëntatiepunten voor drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700076-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Raadsman is mr. W.R. Smeets, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 19 mei 2009, 14 augustus 2009,
10 november 2009, 22 januari 2010, 2 april 2010, 30 juni 2010 en 21, 22 en 24 september 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De strafzaak tegen verdachte, hierna te noemen: [verdachte], is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte]:
Feit 1: samen met anderen ongeveer 2,5 kilo heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad,
Feit 2: zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan witwassen dan wel schuldwitwassen van € 22.390,00,
Feit 3: samen met anderen verschillende keren harddrugs buiten Nederland heeft gebracht danwel harddrugs heeft verkocht,
Feit 4: deelgenomen heeft aan een organisatie gericht op het plegen van drugsgerelateerde delicten,
Feit 5: samen met anderen strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft gepleegd,
Feit 6: samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, dan wel samen met anderen verschillende keren geldbedragen heeft witgewassen dan wel zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen.
3 De voorvragen
3.1 Geldigheid van de dagvaarding
3.1.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij pleidooi op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ter zake het onder 6 tenlastegelegde nietig moet worden verklaard nu dit feit in de dagvaarding onvoldoende feitelijk is omschreven en onbegrijpelijk is.
Volgens de raadsman is onvoldoende duidelijk welke feitelijke bedragen en welke feitelijke gedragingen van [verdachte] zouden moeten worden gekwalificeerd als strafrechtelijk witwassen in de zin van artikel 420bis lid 1, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien is de tenlastegelegde periode niet specifiek genoeg omschreven. Concluderend heeft de raadsman gesteld dat op grond van deze tenlastelegging onvoldoende duidelijk is wat aan [verdachte] verweten wordt, waardoor het niet mogelijk is een behoorlijke verdediging tegen het onder feit 6 tenlastegelegde te voeren.
3.1.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de dagvaarding, gelet op de inhoud van het gehele dossier en de inhoudelijke behandeling van de zaak, voldoende specifiek en duidelijk is. Daarom moet volgens de officier van justitie het verweer van de raadsman worden verworpen.
3.1.3. Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 261, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Een functie van de tenlastelegging is de verdachte op zodanig duidelijk wijze te informeren waarvoor hij terecht moet staan, dat hij zich daartegen adequaat kan verdedigen. Een andere functie van de tenlastelegging is de rechter in staat te stellen om op grond van de tenlastelegging het verwijt dat het openbaar ministerie met de tenlastelegging aan de verdachte maakt te onderzoeken en hierover een beslissing te nemen, te weten of het verwijt al dan niet bewezen kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging onder 6 niet aangeeft op welke concrete gedragingen zij zich richt. De tenlastelegging omvat niet meer dan een gedeeltelijke herhaling van de delictsomschrijvingen van de artikelen 420bis, eerste lid, respectievelijk 420quater, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, met dien verstande dat in de primaire variant ook de ‘gewoonte’ in de tenlastelegging is opgenomen. De concretisering beperkt zich tot vermelding van het voorwerp dat witgewassen zou zijn (geld), de vermelding van de tenlastegelegde periode (een periode van circa 9 maanden) en de vermelding van de plaats (de gemeente/het arrondissement Maastricht, dan wel elders in Nederland). In alle varianten van de tenlastelegging van dit feit is tevens aangegeven dat meermalen is witgewassen door [verdachte] al dan niet tezamen met anderen.
De tenlastelegging van feit 6 verschaft geen nadere informatie. Volgens het dossier en de tenlastelegging van de overige feiten die aan [verdachte] verweten worden zou hij veelvuldig betrokken zijn geweest bij de handel in verdovende middelen. Onduidelijk is of het verwijt van (gewoonte-/schuld-)witwassen ziet op al het geld dat [verdachte] (en/of zijn medeverdachten) al dan niet rechtstreeks met behulp van de drugshandel hebben verkregen dan wel dat meer specifieke geldbedragen bedoeld zijn. Evenmin bevat de tenlastelegging andere aanvullende informatie, waaruit zou kunnen worden teruggeredeneerd welke geldbedragen bedoeld worden. Te denken valt aan vermeldingen als waar het geld voorhanden was, waar of bij welke gelegenheid het is overgedragen of waaraan het is uitgegeven.
De tenlastelegging van feit 6 primair, subsidiair en meer subsidiair stelt de rechtbank vanwege een onvoldoende geconcretiseerde feitsomschrijving niet in staat een inhoudelijke beslissing te nemen.
Dientengevolge zal de rechtbank de dagvaarding ten aanzien van het tenlastegelegde onder 6 primair, subsidiair en meer subsidiair nietig verklaren, omdat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Feiten 1 en 2
De officier van justitie is van mening dat zowel feit 1 als feit 2 bewezen kunnen worden verklaard, gelet op het aantreffen van de drugs en het geld in de woning van [verdachte]. Het is uitgesloten dat [verdachte] niet wist wat zich in zijn woning afspeelde.
Feiten 3 en 5
De officier van justitie is van mening dat deze feiten bewezen kunnen worden verklaard, gelet op de verklaringen van [L.], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5].
Feit 4
De officier van justitie is van mening dat in de onderhavige zaak voldaan is aan de kenmerken van een criminele organisatie en dat [verdachte] daar aan heeft deelgenomen. De officier van justitie komt dan ook tot de conclusie dat dit feit bewezen kan worden verklaard.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 en 2
De raadsman van [verdachte] stelt zich op het standpunt dat bij zowel feit 1 als feit 2 de wetenschap bij [verdachte] ontbreekt dat er drugs en geld in zijn woning aanwezig waren. [verdachte] moet derhalve van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 3
De raadman is van mening dat dit feit niet bewezen kan worden verklaard. [verdachte] wordt in het dossier slechts eenmaal aan een verkoop gerelateerd, waarbij zijn herkenning uiterst dubieus is. [verdachte] moet ook van dit feit worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Feit 4
De raadsman stelt zich op het standpunt dat in deze zaak niet is voldaan aan de kenmerken van een criminele organisatie. Hij komt dan ook tot de conclusie dat [verdachte] van dit feit moet worden vrijgesproken.
Feit 5
Ten aanzien van dit feit is de raadsman van mening dat [verdachte] alleen zijn woning ter beschikking heeft gesteld. Van alle overige gedachtestreepjes in de tenlastelegging zou [verdachte] moeten worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bijnamen
Voordat de rechtbank de afzonderlijke feiten bespreekt, merkt zij op dat in veel verklaringen [verdachte] en de medeverdachten met een bijnaam worden aangeduid. Voor de begrijpelijkheid van de bespreking van de feiten en de bewijsvoering geeft de rechtbank hier aan welke bijnamen zij onder andere in het dossier heeft aangetroffen en als vaststaand aanmerkt.
[medeverdachte 1] had als bijnaam: [medeverdachte 1];
[medeverdachte 2] had als bijnaam: [medeverdachte 2].
[medeverdachte 3] had als bijnaam ‘[medeverdachte 3]’ of ‘[medeverdachte 3]’.
[medeverdachte 5] had als bijnaam ‘[medeverdachte 5]’ en [verdachte] had als bijnaam [verdachte] , al dan niet met de toevoeging [’n naam].
Tenslotte vermeldt de rechtbank nog dat met de bijnaam ‘[R.F.] ’ of ‘[R.F.] ’ kennelijk [R.F.] is bedoeld, die geen verdachte in de zaak [R.] is.
Feit 3
Onder feit 3 is aan [verdachte] tenlastegelegd dat hij zich, samen met anderen, in de periode van 1 mei 2008 tot en met 2 februari 2009 heeft schuldig gemaakt aan het meermalen buiten Nederland brengen van verschillende soorten harddrugs door, zo begrijpt de rechtbank, in Maastricht heroïne en cocaïne te verkopen aan (met name) Franse kopers, die deze middelen meenamen naar het buitenland.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
[verdachte] heeft ter terechtzitting erkend dat hij in de tenlastegelegde periode betrokken was bij (hard)drugshandel door diverse hand- en spandiensten te verrichten voor zijn medeverdachten wanneer hem dat gevraagd werd. Hij heeft onder meer gemixt en geperst en is aanwezig geweest bij de verkoop van drugs.
Op 2 mei 2008 zijn de Fransen [koper 1] , [koper 2] en [koper 3] aangehouden. Bij hen is onder meer heroïne aangetroffen. [koper 1] en [koper 3] hebben beiden verklaard dat zij op 2 mei 2008 naar Maastricht waren gekomen om heroïne te kopen. Tevoren had [koper 1] naar het telefoonnummer [xxxx] gebeld en een man genaamd [medeverdachte 2] gesproken. Volgens [koper 1] heeft [medeverdachte 2] hen in Maastricht naar een woning gebracht en verdovende middelen gehaald en deze aan een andere persoon die ook in de woning was gegeven. [koper 1] en [koper 3] hebben het geld aan ene ‘[medeverdachte 3]’ gegeven. Er was nog een man in de woning, genaamd [medeverdachte 1]. Tijdens een fotoconfrontatie heeft [koper 1] [medeverdachte 3] herkend als de persoon van wie zij verdovende middelen had gekocht. [koper 3] heeft bij een meervoudige fotoconfrontatie in maart 2010 [verdachte] herkend, die hij ‘[medeverdachte 1]’ noemt, als degene die, volgens hem, evenals ‘[medeverdachte 3]’, heroïne en cocaïne in het appartement verkocht. Ook heeft [koper 3] [medeverdachte 3] tijdens een meervoudige fotoconfrontatie aangewezen als ‘[medeverdachte 3]’, die hem op 2 mei 2008 drugs had verkocht.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen reden om aan de betrouwbaarheid van de herkenning door [koper 3] te twijfelen. De enkele omstandigheid dat [koper 3] in mei 2008 niemand en in maart 2010 maar liefst drie personen heeft aangewezen als betrokken bij de drugsverkoop maakt niet dat de herkenning in 2010 geen bewijswaarde zou hebben. Immers, in mei 2008 was [verdachte], noch één van zijn huidige medeverdachten in beeld. Bij de foto’s die de politie destijds aan [koper 1] , [koper 2] en [koper 3] heeft getoond, waren dan ook niet de foto’s van [verdachte] of één van de medeverdachten. Dat [koper 1] , [koper 2] en [koper 3] toen niemand herkend hebben kan dus weinig verbazing wekken.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [verdachte] bij deze drugsverkoop op 2 mei 2008 aanwezig is geweest.
Op 7 januari 2009 zijn de Fransen [koper 4] en [koper 5] in België aangehouden, nadat zij met de auto in Maastricht waren geweest. Zij waren in het bezit van ruim 100 gram heroïne. [koper 4] heeft verklaard dat hij naar Maastricht was gekomen om heroïne te kopen, dat de dealer [medeverdachte 1] heette en dat hij al eerder van deze dealer drugs had gekocht, eind 2008. [koper 5] heeft eveneens verklaard dat de dealer [medeverdachte 1] heette. Tijdens een fotoconfrontatie herkent hij [medeverdachte 1] vrijwel zeker als degene die de drugs in het appartement aan hen verkocht.
Op 7 januari 2009 zijn ook de Fransen [koper 6] en [koper 7] aangehouden. Bij hen werd eveneens heroïne aangetroffen. [koper 7] heeft verklaard dat hij samen met [koper 6] naar Maastricht gekomen was om heroïne te kopen. De heroïne had hij in een appartement gekocht, dat op enkele minuten afstand lag van de plaats waar hij geparkeerd had. Zij werden deze keer, evenals een keer eerder, opgehaald en teruggebracht door een taxi. [koper 6] had tevoren naar de dealer gebeld en met hem een afspraak gemaakt. [koper 6] heeft bij een meervoudige fotoconfrontatie [medeverdachte 3] herkend als de persoon die bij deze verkoop aanwezig was. Ook heeft zij verklaard dat zij eerder op dit adres is geweest, in december 2008 voor de kerst.
De verbalisanten hebben naar aanleiding van de verhoren van [koper 7] en [koper 6] een onderzoek ingesteld naar de locatie van het dealpand en de bewoners van dat pand. Het bleek het adres [K.straat] te Maastricht te zijn. Hier woonden [K.] en [W.] .
[K.] en [W.] hebben tegenover de politie verklaard dat zij sinds circa vier maanden drugskopers in hun huis, [K.straat] te Maastricht, ontvingen. Deze kopers werden steeds begeleid door [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 3], die in de woning drugs verkochten aan die kopers. Bij de rechter-commissaris heeft [W.] nog verklaard dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] samen de klanten afhandelden en dat er soms wel vier dagen per week klanten waren.
[medeverdachte 3] heeft bij de politie erkend dat hij regelmatig bij [K.] en [W.] kwam om aan Fransen drugs te verkopen. Ook [medeverdachte 5] heeft bij de politie verklaard dat hij al enkele maanden bij [W.] en [K.] verdovende middelen kwam brengen.
Voorts heeft [medeverdachte 5] bij de politie verklaard dat hij samen met anderen meermalen drugs heeft verkocht aan met name Fransen. Hij heeft onder meer verklaard dat de klanten meestal met [medeverdachte 1] belden, dat [medeverdachte 3] ze met de taxi ging halen, dat de klanten naar een huis werden gebracht, waar gehandeld werd en dat hij hier ook bij betrokken was. De meeste klanten kwamen volgens [medeverdachte 5] voor heroïne en cocaïne. [medeverdachte 5] heeft bovendien verklaard dat ‘[verdachte ] ’ de heroïne verwerkte en perste. Dit gebeurde vanaf januari 2009 bij [verdachte ] thuis. [verdachte ] is een [’n nationaliteit] van ongeveer [xx] jaar met een brilletje. Ook heeft [medeverdachte 5] verklaard dat het geld dat met de drugsverkoop werd verdiend, bewaard werd bij [verdachte ] .
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hem bekend is dat hij [verdachte ] genoemd wordt.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat de taak van [verdachte] was het mixen en persen van drugs en ook klanten helpen. Het persen gebeurde de laatste tijd in de woning van [verdachte] aan de [B.straat ] . De drugs werden geperst in schijven van 200 tot 250 gram en soms meer.
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich, samen met anderen, in Maastricht heeft schuldig gemaakt aan het meermalen uitvoeren van heroïne en cocaïne in de periode van 1 juni 2008 tot en met 2 februari 2009.
Feit 4
Aan [verdachte] wordt als vierde feit verweten dat hij in de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had – kort gezegd – het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet.
Deelneming aan georganiseerde illegale drugshandel, inclusief de invoer en uitvoer van verboden verdovende middelen, is strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumwet. Dat artikel is een zogenaamde specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de bij dat artikel behorende jurisprudentie ook van toepassing is op artikel 11a van de Opiumwet.
Behalve het hebben van een ‘criminele doelstelling’ (de hierboven genoemde illegale drugshandel), waarop het oogmerk van de organisatie gericht moet zijn, zijn de vereiste kenmerken van een dergelijke organisatie volgens vaste jurisprudentie dat een bepaald gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiestructuur bestaat. Kenmerken hiervan kunnen bijvoorbeeld zijn dat er gemeenschappelijke regels bestaan, een bepaalde mate van hiërarchie, sturing van de leden van de organisatie en een bepaalde werkwijze. Voor het bewijs van deelneming aan een dergelijke organisatie is niet vereist dat de betrokkene heeft samengewerkt met alle andere deelnemers, noch dat hij alle deelnemers kende. Ook behoeft het samenwerkingsverband niet steeds uit dezelfde personen te bestaan.
Verder is voor het bewijs van deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven niet vereist dat betrokkene zelf deelneemt aan de misdrijven die de organisatie pleegt, noch dat hij opzet heeft of weet heeft van de concrete misdrijven die de organisatie pleegt. De betrokkene moet wel in het algemeen weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] in de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in Maastricht heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, waaraan naast [verdachte] in elk geval hebben deelgenomen [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2], met dien verstande dat bij [medeverdachte 2] deze periode is beperkt tot 15 december 2008.
De rechtbank zal in het hiernavolgende bespreken op grond van welke bewijsmiddelen zij tot deze beslissing is gekomen.
Vooropgesteld zij dat de rechtbank bewezen acht dat [verdachte] samen met anderen opzettelijk harddrugs heeft uitgevoerd (feit 3) en dat hij samen met anderen strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft gepleegd (feit 5). Beide feiten zijn gepleegd in de tenlastegelegde periode van feit 4.
Daarnaast wijzen in deze zaak in het bijzonder de volgende kenmerken op het bestaan van een criminele organisatie: de taakverdeling, de werkwijze, het gebruik van vaste telefoonnummers, de vaste klantenkring en de nazorg.
De handelingen van de organisatie omvatten het inkopen van puur materiaal, het versnijden en persen van het versneden materiaal en het verkopen van de verdovende middelen aan personen die deze middelen meenamen naar het buitenland. De verdovende middelen waren met name heroïne en cocaïne.
Uit de hierna te bespreken bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat er volgens een tamelijk vaste werkwijze werd gehandeld, die als volgt kan worden omschreven. Een klant belde op en maakte een afspraak voor de koop van verdovende middelen. Op de afgesproken plaats werd de auto van de klant achtergelaten en werd de klant door een runner met een taxi opgevangen die de klant naar een woning bracht. In het algemeen waren de gevraagde hoeveelheden harddrugs niet in de woning aanwezig en moest de klant wachten totdat ze gehaald waren. Als de verdovende middelen in de woning (gebracht waren en daarmee) aanwezig waren kreeg de klant wat hij besteld had en betaalde hij daarvoor. De klant verliet daarna de woning en werd met een taxi teruggebracht naar zijn auto.
Deze werkwijze valt onder andere af te leiden uit de wijze waarop de verkoop van verdovende middelen aan [koper 1] en [koper 3] op 2 mei 2008 en aan [koper 6] en [koper 7] op 7 januari 2009 in Maastricht heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen hierover in de bewijsvoering van feit 3 is opgenomen.
[koper 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] altijd kopers begeleidt tot de woning. Na de bestelling gaat hij de verdovende middelen halen en geeft hij deze aan een andere persoon die ook in de woning is. Volgens [koper 1] verkoopt [medeverdachte 2] nooit zelf en neemt hij ook nooit geld aan. Dat doet altijd iemand anders.
[koper 3] heeft verklaard dat hij bij een kooptransactie met verschillende personen te maken had, ook al belde hij iedere keer hetzelfde nummer. Hij bestelde bij [medeverdachte 2]; [medeverdachte 2] was altijd degene die de telefoon opnam. Hij onderhandelde ook telkens met [medeverdachte 2], die daarna vertrok.
Deze werkwijze komt ook tot uiting in de verklaringen van [K.] en [W.] , die sinds circa vier maanden drugskopers in hun huis, [K.straat] te Maastricht, ontvingen. Volgens [K.] was de afspraak dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] van de slaapkamer aan de voorzijde gebruik zouden maken om verdovende middelen te verkopen. Daarvoor zouden zij, [K.] en [W.] , tussen de 20 en 40 euro krijgen; af en toe werd met cocaïne betaald. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat [K.] en [W.] soms geld, maar meestal cocaïne voor eigen gebruik als vergoeding kregen.
In de woning werden de drugs verkocht door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] . Volgens [W.] is [medeverdachte 3] circa 20 à 25 keer met klanten in hun woning geweest en [medeverdachte 5] volgens hem circa 6 keer; [K.] verklaarde dat er tussen de 20 en 30 keer klanten zijn geweest.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij bij [K.] en [W.] kwam om de verdovende middelen te brengen. Hij kreeg daartoe opdracht van [medeverdachte 3]. Hij haalde de spullen bij [verdachte ] . Vaak reed hij daar naar toe met de scooter.
[medeverdachte 5] heeft bovendien meerdere malen over de werkwijze gesproken. Op 3 februari 2009 verklaarde hij daarover het volgende. Een klant belt met [medeverdachte 1] , die belt met een taxi. [medeverdachte 3] gaat met de taxi de klanten halen. De klanten worden naar een huis gebracht, waar gehandeld wordt. De meeste klanten komen voor heroïne en cocaïne. Nadat de bestelling bekend is, worden de drugs gehaald. Dan wordt er weer een taxi gebeld en worden de klanten zonder [medeverdachte 3] weggestuurd.
De verklaringen van [K.] , [W.] en [medeverdachte 5] worden ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 4], dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] zich bezig hielden met het halen van klanten.
Op 10 februari 2009 heeft [medeverdachte 5] uitgebreider over de werkwijze verteld. Volgens hem waren er bepaalde klantentelefoons, die volstonden met Franse telefoonnummers. Een van deze telefoons had als deel van het telefoonnummer de cijfers 06-xxxx. Op deze telefoons belden (met uitzondering van [medeverdachte 4] ) alleen klanten. Als deze belden dan namen meestal [medeverdachte 1] of [medeverdachte 3] de telefoon op. [medeverdachte 1] noemde zich dan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] [medeverdachte 3] of [medeverdachte 3]. Met deze namen stonden ze bekend bij klanten. Er werd bijna altijd Frans gesproken, een enkele keer Arabisch. De klanten vertelden wanneer ze zouden vertrekken of dat ze er al bijna waren. [medeverdachte 1] vroeg altijd om ongeveer 20 minuten voordat ze er waren nog even te bellen, omdat het circa 10 minuten zou duren voordat er een taxi was. Bijna altijd werd er afgesproken bij [’n hotel], Koffieshop [F.], Koffieshop [B.W.], de telefooncel achter het Chinese poolcentrum op de [T.weg] of bij de kerk in [M]. Heel af en toe werden er afspraken bij het station, de [M.] en bij de [M.D.] bij de [G.] gemaakt. Het waren altijd dezelfde klanten die kwamen. In de telefoon stonden alle namen van de klanten. Het gemiddelde dat per klant werd verkocht was 70 gram heroïne en 3 gram cocaïne. Sommige klanten kwamen voor tussen de 100 en 150 gram heroïne. Een klant uit Marseille kwam meestal voor 4 à 5 kilo heroïne. Van deze klant is ook de [merk auto]. Deze heeft [medeverdachte 1] van hem gekocht. Hij heeft hem betaald met geld en drugs.
Deze werkwijze is ook te herkennen in de verklaring van [L.]. Deze heeft al op 5 juni 2008 verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] beiden mobiele telefoons hadden en dat de klanten naar hen belden. Hij werd dan weer door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gebeld om de klanten op te halen en hen naar een dealplek te brengen. Zo’n dealplek kon een woning zijn of gewoon een plek op straat. Volgens [L.] hadden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een klantenkring opgebouwd met veel vaste klanten. Zij wisten zelfs soms welke vaste klanten op komst waren: “een soort werkschema”.
In dat verband wijst de rechtbank ook op de verklaring van [L.], dat er één telefoonnummer was dat ze niet kwijt mochten raken. Dit was het nummer dat bij alle klanten bekend was. Als dit nummer (de rechtbank begrijpt: een gsm met dit nummer) in beslag was genomen, werd hetzelfde nummer opnieuw aangevraagd. Hiermee in overeenstemming is de omstandigheid dat bij [medeverdachte 2] op verschillende tijdstippen verschillende gsm’s in beslag genomen zijn met steeds hetzelfde telefoonnummer.
Het belang dat werd gehecht aan vaste klanten wordt ondersteund door het feit dat wel eens contact werd opgenomen met Franse klanten die al een tijdlang niet meer waren gekomen.
Verder zijn er aanwijzingen dat de organisatie ook aan een zekere ‘nazorg’ deed. [koper 3] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 3] terugzag op 29 oktober 2008, toen hij, [koper 3] , uit de gevangenis kwam. [medeverdachte 2] kwam met de auto, hij had zijn chauffeur [medeverdachte 1] bij zich. Ze namen hem en [koper 2] mee naar een appartement waar gedeald werd. In opdracht van [medeverdachte 2] gaf [medeverdachte 3] hun daar 200 gram heroïne. [medeverdachte 2] was volgens [koper 3] aanwezig toen [medeverdachte 3] hun de heroïne gaf. Het was, aldus [koper 3] , een cadeautje, zodat zij weer opnieuw verdovende middelen van hem zouden kopen.
Uit het voorafgaande blijkt van de samenwerking van verschillende personen bij de handel in verdovende middelen. Welke personen tot ‘de groep’ behoorden, blijkt uit onder meer de volgende verklaringen.
De getuige [L.] was volgens eigen zeggen tot 5 juni 2008 betrokken bij de handel in verdovende middelen, tezamen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [verdachte]. Hij heeft op 5 juni 2008 verklaard dat hij sinds circa twee maanden in de woning [P.hof] te Maastricht verblijft, omdat hij samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in verdovende middelen handelt. Diens verklaring vindt ondersteuning in de verklaring van [medeverdachte 4] dat zij zich [L.] onder diens voornaam [B] kan herinneren als haar wordt verteld dat deze persoon door ‘[medeverdachte 2]’ verdacht werd van het stelen van een groot geldbedrag en in het feit dat
[medeverdachte 3] en [L.] op 23 mei 2008 samen in een auto zijn aangetroffen.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat [medeverdachte 5] deel uitmaakte van de groep waarin zich [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2], [verdachte ] en [medeverdachte 3] bevinden.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat de groep uit zes man bestond: [medeverdachte 2], [R.F.] , , [verdachte ] , [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en hemzelf. Op 10 februari 2009 heeft [medeverdachte 5] verklaard dat [medeverdachte 2] en [R.F.] sinds twee maanden niet meer meededen, omdat het tot ruzie was gekomen tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. [medeverdachte 5] heeft ten slotte verklaard dat hij vanaf juni 2008 binnen deze groep werkzaam was. In de maanden oktober 2007 tot en met februari 2008 kwamen [R.F.] en [medeverdachte 2].
Uit de verklaringen van verschillende personen kan worden afgeleid dat de groep op een gestructureerde wijze samenwerkte en dat ieder in beginsel een eigen rol had.
[medeverdachte 1] was volgens [L.] en [medeverdachte 5] de baas van de groep. [medeverdachte 2] wordt door [L.] als ‘onderdirecteur’ en ‘rechterhand’ (van [medeverdachte 1]) aangeduid. Daarmee in overeenstemming is hetgeen [L.] over [medeverdachte 2] heeft verklaard, te weten dat [medeverdachte 2] [L.] inwerkte, alle dealplekken liet zien en hoe hij moest rijden. [medeverdachte 2] deed volgens [L.] het meeste. Hij deed de geldzaken, wierf en runde klanten. Elders heeft [L.] verklaard dat [medeverdachte 2] de telefoontjes kreeg en het geld bij zich hield. Aan de functie van ‘rechterhand van [medeverdachte 1]’ doet niet af dat [medeverdachte 1] weleens op [medeverdachte 2] schold. [medeverdachte 1] was immers volgens [medeverdachte 2] een opgefokt persoon. Daaraan doet evenmin af dat [medeverdachte 2], zoals hierboven aangegeven, op een gegeven moment ruzie kreeg met [medeverdachte 1] en door deze werd weggestuurd.
[medeverdachte 3] hielp klanten (omdat hij het beste Frans sprak), mixte verdovende middelen en nam het geld in ontvangst. Uit de verklaringen van [W.] en [K.] kan worden afgeleid dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] in de woning van [W.] en [K.] de verdovende middelen hebben verkocht. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] zich bezig hielden met het halen van de klanten. Verderop heeft zij verklaard dat het ophalen van klanten, het controleren van runners en het transporteren van verdovende middelen gedaan werd door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en [verdachte ] . [medeverdachte 5] heeft zichzelf als ‘loopjongetje’ omschreven.
De verwerking van de heroïne werd voornamelijk door [verdachte] gedaan. [verdachte] perste de heroïne tot schijven. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat zij de pers op het adres van [verdachte ] gezien heeft en weet dat deze pers gebruikt werd voor het persen van verdovende middelen.
De taakverdeling was niet absoluut. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat iedereen van alles wat deed, zoals verdovende middelen halen en persen. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat [verdachte] de heroïne heeft verwerkt en geperst en dat hij hem, [verdachte], daarbij heeft geholpen.
De leidende functie van [medeverdachte 1] en de samenwerking van de groep wordt onderstreept door de verklaring van [medeverdachte 5] over het beheer van de opbrengsten. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 1] het geld beheert, dat het geld wordt bewaard bij [verdachte ] , dat [medeverdachte 1] het geld daar telde en er pakketjes van maakte en het vervolgens aan [verdachte ] gaf, die het verstopte. Ook heeft [medeverdachte 5] verklaard dat het geld bij de matras van ([medeverdachte 3]) werd bewaard en in het nachtkastje van [verdachte ] . Op 3 februari 2009 werden tijdens een doorzoeking aan de [B.straat ] in Maastricht in een afvoerkanaal in de keuken van de woning van [verdachte] drie geldbedragen van totaal € 21.380,00 aangetroffen.
Op grond van de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat [verdachte] in de periode 1 mei 2008 en met 3 februari 2009 heeft deelgenomen aan een organisatie, waartoe verder in die periode in elk geval behoorden [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] (tot 15 december 2008), [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5]. Deze personen vormden een duurzaam samenwerkingsverband dat tot oogmerk had het plegen van Opiumwetdelicten bestaande uit – kort gezegd – het uitvoeren en verkopen van heroïne en cocaïne.
Feit 1
Aan [verdachte] wordt als eerste feit verweten dat hij op 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht samen met anderen 2.447,3 gram heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Bij een doorzoeking op 3 februari 2009 in de [B.straat ] te Maastricht, de woning van [verdachte], zijn in de keuken en in de kelder van de woning onder andere verschillende hoeveelheden heroïne, met een totaal gewicht van 2.477,3 gram, aangetroffen. Verder zijn geldbedragen en (onderdelen van) hydraulische persen aangetroffen.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat de woning aan de [B.straat ] zijn woon- en verblijfsadres is en dat hij heeft geholpen bij het mixen van pure heroïne en versnijdingmiddel en het persen van heroïneschijven. [verdachte] heeft aangegeven dat het mixen en persen een aantal keren in zijn woning heeft plaatsgevonden.
Verschillende personen, onder wie [medeverdachte 5] en [L.], hebben verklaard dat de verwerking van heroïne voornamelijk door [verdachte] werd gedaan. [medeverdachte 5] heeft voorts verklaard dat dit vanaf januari 2009 in de woning van [verdachte] gebeurde. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat zij de pers op het adres van [verdachte ] gezien heeft en dat zij weet dat deze pers gebruikt werd voor het persen van verdovende middelen.
Ter terechtzitting heeft [verdachte] zich op het standpunt gesteld dat de in zijn woning aangetroffen drugs niet van hem zijn en dat mogelijk [medeverdachte 3], die ook in de woning verbleef, de drugs zonder medeweten van [verdachte] in zijn woning heeft gebracht. Overigens heeft [verdachte] ook verklaard dat hij zijn vrienden een sleutel van zijn woning heeft gegeven. Tot deze vrienden rekent [verdachte] ook de medeverdachten in de zaak [R.] .
Gelet op de hiervoor genoemde verklaringen en in aanmerking genomen dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat [verdachte] gedurende negen maanden heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel, en dat het [verdachte] was die voornamelijk de drugs mixte en perste (feit 4), is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] op 3 februari 2009 in Maastricht hoeveelheden heroïne, met een totaal gewicht van 2.477,3 gram, kennelijk een handelsvoorraad in verband met de drugshandel, tezamen met anderen, in zijn woning opzettelijk voorhanden heeft gehad. Daarbij betrekt de rechtbank in het bijzonder dat [verdachte] kennelijk degene was die binnen de organisatie verantwoordelijk was voor het versnijden en persen van de drugs, zodat hij als geen ander had moeten weten waar die drugs zich bevonden.
De verklaring van [verdachte] dat hij niet wist dat deze drugs in zijn woning aanwezig waren, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Maar zelfs als dit niet het geval zou zijn, dan heeft [verdachte], door deel uit te maken van een criminele organisatie die tot doel had de handel en uitvoer van harddrugs, door als lid van de groep verwerkingswerkzaamheden te verrichten en door zijn woning open te stellen voor de leden van de groep, zich in ieder geval welbewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in zijn woning drugs aanwezig zouden zijn.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] op 3 februari 2009 samen met anderen opzettelijk 2.447,3 gram heroïne in zijn woning in Maastricht aanwezig heeft gehad.
Feit 2
Als tweede feit wordt aan [verdachte] verweten dat hij tezamen met een ander of anderen op 3 februari 2009 een geldbedrag van € 22.390,- heeft witgewassen.. De rechtbank begrijpt, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting, dat bedoeld is ten laste te leggen een bedrag van 21.380,00. De tenlastelegging zal in zoverre verbeterd worden gelezen.
Op 3 februari 2009 werden tijdens de doorzoeking van de woning aan de [B.straat ] te Maastricht in een afvoerkanaal in de keuken diverse geldbedragen aangetroffen, in totaal
€ 21.380,00.
Na zijn aanhouding door de politie heeft [verdachte] verklaard dat dit geld niet van hem was, dat hij niet wist dat op die plek geld lag, en dat het geld door [medeverdachte 3] in de woning gebracht moest zijn. Deze was enkele dagen voordat zij werden aangehouden bij hem komen logeren.
De rechtbank acht deze verklaring van [verdachte] ongeloofwaardig. Ten aanzien van feit 3 heeft de rechtbank geoordeeld dat [verdachte] samen met anderen harddrugs heeft verkocht en heeft geëxporteerd uit Nederland; ten aanzien van feit 4 heeft de rechtbank geoordeeld dat [verdachte] deel heeft genomen aan een criminele organisatie die als doelen had de handel en uitvoer van harddrugs. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat het geld dat met de drugstransacties werd verdiend aan [medeverdachte 1] moest worden gegeven. Nadat [medeverdachte 1] het geld had geteld en er pakketjes van had gemaakt, gaf hij het geld aan [verdachte ] en deze verstopte het dan. Volgens [medeverdachte 5] lag er geld bij de matras van ([medeverdachte 3]) en achter de lade van het nachtkastje van [verdachte ] . [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij dit weet dit omdat hij zelf eenmaal uit dit nachtkastje een pakketje van ongeveer 7 à 8 duizend euro moest pakken.
Deze verklaring van [medeverdachte 5] dat de woning van [verdachte] binnen de organisatie gebruikt werd als opslagplaats voor geld wordt ondersteund door diverse tapgesprekken die zich in het dossier bevinden, waarin kennelijk wordt gesproken over de combinatie ‘geld’ en ‘[verdachte ] ’. Zo wordt in een gesprek tussen [medeverdachte 4] en een Man xxxx (de rechtbank begrijpt: met een nummer eindigend op xxxx) door de man gezegd dat hij geen geld heeft en dat hij dat moet pakken. Hij zegt vervolgens dat “het boven [verdachte ] , boven slaapkamer [verdachte ] bij onder matras van [verdachte ] ligt”.
Gelet op het voorgaande, in combinatie met het feit dat [verdachte] de (hoofd)bewoner van de woning aan de [B.straat ] was, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen met een ander of anderen, op 3 februari 2009 in zijn woning in Maastricht een bedrag van € 21.380,00, dat werd verdiend met drugstransacties, voorhanden heeft gehad, terwijl [verdachte] wist dat dit bedrag uit enig misdrijf afkomstig was.
Feit 5
Aan [verdachte] wordt als feit 5 verweten dat hij in de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft gepleegd.
De officier van justitie acht dit feit bewezen, waartoe hij met name naar verklaringen van [L.], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] verwijst.
Volgens de raadsman heeft [verdachte] slechts zijn woning ter beschikking gesteld. Het vermengen en versnijden van middelen en het persen daarvan zijn volgens de raadsman geen zelfstandige voorbereidingshandelingen van de Opiumwet, maar onderdeel van feit 3, te weten, - kort gezegd - het opzettelijk bereiden, bewerken en verwerken van verdovende middelen.
De rechtbank stelt voorop dat als voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet ook handelingen kunnen worden aangemerkt die tevens voldoen aan een andere delictsomschrijving van de Opiumwet. De rechtbank verwijst in dit verband naar HR 29 april 1997, NJ 1997, 665, waarin de Hoge Raad onder andere heeft bepaald dat ook strafbaarheid aanwezig is, indien op een voorbereidingsdelict als bedoeld in art. 10a, eerste lid onder 2° of 3°, Opiumwet het misdrijf als bedoeld in art. 10, derde lid of vierde lid, Opiumwet is gevolgd.
Het staat het openbaar ministerie in een dergelijk geval vrij om te kiezen of het voor een van beide dan wel voor beide delictsomschrijvingen tot vervolging overgaat. Als het openbaar ministerie ervoor kiest om voor beide delictsomschrijvingen te vervolgen, dan zal de rechter, na bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten bij de bepaling van de straf – en zo nodig met behulp van de samenloopbepalingen – hiermee rekening moeten houden.
Bij de doorzoeking op 3 februari 2009 in de woning van [verdachte], [B.straat ] te Maastricht, zijn in beslag genomen een hydraulische pers (groot model), een kleine hydraulische pers, onderdelen van een pers, enkele schijven geperste heroïne en drie pakketjes geldbiljetten.
[verdachte] wordt door meerdere personen, behalve met zijn bijnaam ‘[verdachte ] ’ en varianten daarop aangeduid als ‘de [m.man]’. Zo zegt [L.] over hem: 'Hij was de [m.man]. Ik bedoel verdovende middelen drogen, persen, mixen, verpakken en klanten helpen.' Verderop verklaart hij dat [verdachte] enkele en dubbele schijven heroïne maakte. De heroïne werd puur aangeleverd en door [verdachte] en [medeverdachte 3] versneden. [verdachte] vormde de drugs met behulp van een pers.
Volgens [medeverdachte 4] haalde, bewerkte en verhandelde [verdachte] de verdovende middelen. Ze heeft bij de politie verklaard dat zij meerdere keren bij het klaarmaken van de verdovende middelen is geweest en dat zij gezien heeft dat onder andere [verdachte] toen verdovende middelen aan het “prepareren, persen” was. In een andere verklaring zegt [medeverdachte 4] dat zij de pers op het adres van [verdachte] heeft zien staan.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij gezien heeft dat [verdachte] de heroïne verwerkte en dat hij daarbij heeft geholpen: 'Wij gebruikten een roodkleurige grote, hoge pers en 2 garagekrikken een grote en een kleine.' [medeverdachte 5] beschrijft het proces als volgt: 'Bij [verdachte] worden de blokken heroïne fijn geslagen. De pure heroïne wordt in een koffiemolen fijn gemaakt, met een doekje gezeefd en de overgebleven steentjes worden opnieuw met de mixers gemaald.' Volgens [medeverdachte 5] deden behalve hijzelf, [verdachte] en [medeverdachte 3] hieraan mee. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat het versnijden van heroïne door [verdachte] gebeurde. Ook heeft hij verklaard dat bij [verdachte] het geld werd bewaard, dat het geld al vanaf juni 2008 naar [verdachte] werd gebracht en dat deze het geld verstopte.
Ter terechtzitting op 21 september 2010 heeft [verdachte] verklaard: 'Als ze iets vroegen dan deed ik dat. Ik hielp ze. Ik deed ook wel eens afwegen als zij mij dat vroegen. Ik hielp bij alles wat ze me vroegen en te maken had met drugs.'
Uit het voorafgaande, in verband met de vaststellingen van de feiten ten aanzien van de andere bewezenverklaarde feiten, leidt de rechtbank af dat [verdachte] tezamen met anderen strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft gepleegd. Hij heeft daartoe voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden heeft gehad en wist dat zij bestemd waren tot het plegen van de feiten bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet. Hij heeft immers opzettelijk heroïne met versnijdingsmiddelen gemengd, vermengd, geperst, versneden en geprepareerd. Ook heeft hij opzettelijk metalen hydraulische persen en mallen aanwezig gehad. Verder heeft hij opzettelijk geld dat afkomstig was van de verkoop van heroïne en cocaïne voorhanden gehad. Met deze handelingen heeft hij zichzelf en anderen gelegenheid en middelen verschaft tot het in de tenlastegelegde periode plegen van het bereiden, verwerken, vervaardigen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs dan wel heeft hij opzettelijk persen en onderdelen van persen en geld aanwezig gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van de genoemde feiten.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
1.
op 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.477,3 gram heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne (diacetylmorfine) een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, hoeveelheden geld (in totaal ongeveer 21.380,- Euro) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat voormelde hoeveelheden geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
in de periode van 1 mei 2008 tot en met 2 februari 2009 in het arrondissement Maastricht, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
in de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in het arrondissement Maastricht heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakten [medeverdachte 1] en
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde en vijfde lid van de Opiumwet en als bedoeld in artikel 10a lid 1 van de Opiumwet, te weten het meermalen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen, het opzettelijk verkopen van hoeveelheden heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne en het meermalen opzettelijk voorbereiden en bevorderen van voornoemde feiten;
5.
in de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen, een ander heeft getracht te bewegen om voornoemde feiten te plegen en/of mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid en middelen te verschaffen en/of zich of een ander gelegenheid en/of middelen tot het plegen van voornoemde feiten heeft getracht te verschaffen en voorwerpen en stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van voornoemde feiten, immers heeft hij, verdachte,
- opzettelijk voornoemde middelen gemengd en vermengd en geperst en versneden en geprepareerd en
- opzettelijk metalen (hydraulische) persen en mallen voorhanden gehad
- opzettelijk geld afkomstig van de verkoop van voornoemde middelen en/of bestemd voor de aankoop van voornoemde middelen voorhanden gehad,
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C,
van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 2 primair:
medeplegen van witwassen
T.a.v. feit 3 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A,
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 4:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een
misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde en vierde en vijfde lid van de Opiumwet en als bedoeld in artikel 10a lid 1 van de Opiumwet
T.a.v. feit 5:
om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat ze bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
[verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de rol die [verdachte] volgens hem binnen de criminele organisatie had, de tientallen kilo’s harddrugs die in de ten laste gelegde periode uitgevoerd moeten zijn en de enorme verdiensten die dat met zich mee heeft gebracht. Daarnaast heeft de officier in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheid dat de inwoners van de regio
Zuid-Limburg en van Maastricht meer dan gemiddeld ongewild geconfronteerd worden met de gevolgen van deze handel in verdovende middelen. Gevolgen die zich onder meer uiten in de vorm van overlast van dealers en gebruikers op straat en/of in panden, verkeersgevaarlijk rijgedrag van drugsrunners en algehele gevoelens van onveiligheid.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie geëiste straf veel te hoog is en heeft daarbij verwezen naar andere (hard)drugszaken uit den lande, die met veel minder straf zijn afgedaan. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de beperkte rol die [verdachte] had binnen de organisatie en het feit dat [verdachte] op geen enkele manier geld heeft overgehouden aan de strafbare feiten. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat [verdachte] inmiddels, met behulp van [’n stichting], bezig is zijn leven op orde te krijgen, heeft de raadsman bepleit maximaal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, met eventueel een voorwaardelijk deel. Tenslotte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de lange duur van het onderzoek.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van het hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van [verdachte], zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met het feit dat de bewezenverklaarde feiten een zekere overlap kennen.
[verdachte] heeft gedurende negen maanden deel uitgemaakt van een organisatie die zich op grote schaal vanaf de inkoop, via de bewerking, tot en met de uitvoer, bezighield met de handel in heroïne en cocaïne. Deze drugs werden met name aan Franse klanten verkocht die de drugs mee namen over de grens. [verdachte] was verantwoordelijk voor het versnijden, persen en verpakken van de drugs. Daarnaast heeft hij een enkele keer kopers begeleid en verrichtte hij op verzoek allerlei hand- en spandiensten voor de organisatie. Daarmee heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen uitvoeren van harddrugs en voorbereidingshandelingen ten aanzien van die uitvoer.
[verdachte] was naar het oordeel van de rechtbank niet de belangrijkste persoon binnen de organisatie, maar zijn rol als '[m.man]', zoals hij door de verschillende medeverdachten werd aangeduid, was wel essentieel om de organisatie draaiende te houden.
Daarnaast heeft [verdachte] zijn woning ter beschikking gesteld aan de organisatie. In zijn woning werden - veelal door hem - drugs geperst. Tevens werd zijn woning gebruikt als ‘stash’ voor geld en drugsvoorraden. Op de dag van zijn aanhouding werden in de woning dan ook een voorraad heroïne en een aanzienlijk geldbedrag aangetroffen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat [verdachte] ten tijde van de bewezenverklaarde feiten verslaafd was en door zijn huis ter beschikking te stellen en werkzaamheden voor de organisatie te verrichten kennelijk in zijn drugsbehoefte kon voorzien. Niet is gebleken dat [verdachte] aan de strafbare feiten anderszins iets heeft verdiend.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Dat geldt in het bijzonder voor de regio
Zuid-Limburg/Maastricht. Als gevolg van de geografische ligging tussen België en Duitsland, is deze regio gemakkelijk bereikbaar voor afnemers van (hard)drugs uit het buitenland die hun verdovende middelen in groten getale in Nederland voor een lagere prijs kunnen krijgen dan in eigen land. Die ontwikkeling dient met kracht te worden bestreden. Tegen deze achtergrond is de rechtbank dan ook van oordeel dat bij de op te leggen straf rekening mag worden gehouden met de specifieke problematiek die de georganiseerde harddrugshandel in de regio Zuid-Limburg/Maastricht met zich brengt. De algemeen preventieve werking van een straf is immers ook een doel dat met een strafoplegging gediend kan worden.
Uit al het voorgaande volgt dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend vindt.
Bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf wordt in dit soort zaken doorgaans aansluiting gezocht bij de zogeheten landelijke oriëntatiepunten voor de in- en uitvoer van harddrugs. Gelet op het feit dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld hoeveel drugs door [verdachte] en zijn mededaders is uitgevoerd in de bewezenverklaarde periode, zijn deze oriëntatiepunten in dit geval niet 1-op-1 bruikbaar. Gelet op de aangetroffen hoeveelheden drugs bij de verschillende Franse kopers die in het dossier figureren, de hoeveelheden drugs die standaard per schijf geperst werden, de intensieve telefonische contacten met Franse kopers, alleen al in de maanden januari en februari 2009, en de verklaringen van onder meer [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] over de verhandelde hoeveelheden, gaat de rechtbank er evenwel vanuit dat in de bewezenverklaarde periode in ieder geval meer dan 20 kilo heroïne en/of cocaïne is verhandeld, zijnde de hoogste categorie in de oriëntatiepunten voor in- en uitvoer van harddrugs. Het oriëntatiepunt voor uitvoer van (meer dan) 20 kilo harddrugs is in de organisatievariant, waarvan hier sprake is, een gevangenisstraf van 72 maanden (6 jaar) en hoger.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op min of meer vergelijkbare zaken, waarin sprake was van uitvoer van harddrugs, gedurende een langere periode door een criminele organisatie, gepleegd in de regio Zuid-Limburg/Maastricht, waarin doorgaans gevangenisstraffen tot vijf jaar worden opgelegd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf die in de buurt komt van de eis van de officier van justitie op zijn plaats zou zijn. Daarbij is tevens overwogen dat [verdachte], anders dan bijvoorbeeld verdachte [medeverdachte 5], naast de uitvoer, voorbereidingshandelingen en deelname aan de criminele organisatie, ook een forse hoeveelheid heroïne aanwezig heeft gehad. Volgens de landelijke oriëntatiepunten (LOVS) kan alleen al voor dit feit een gevangenisstraf van 12 tot 15 maanden (categorie ‘standaard’) of zelfs 15-18 maanden (categorie ‘organisatie’) worden opgelegd.
De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] in ieder geval aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank is er van overtuigd dat [verdachte], gelet op zijn verslavingsproblematiek en zijn kwetsbare positie, die hem kennelijk ook in deze zaak parten heeft gespeeld, een forse stok achter de deur nodig zal hebben om niet opnieuw met politie of justitie in aanraking te komen. Bovendien hecht de rechtbank er groot belang aan dat [verdachte] gedurende een proeftijd van twee jaar hulp en steun zal ontvangen van de Reclassering.
De rechtbank heeft geconstateerd dat [verdachte] sinds zijn schorsing eind juli 2010 hard bezig is om zijn leven weer op de rails te krijgen. Hij heeft via [’n stichting] een woning, een dagbesteding en een uitkering en is aangemeld bij Mondriaan verslavingszorg.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de tijd die [verdachte] reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zou betekenen dat deze opwaartse lijn weer doorbroken wordt en dat [verdachte] na zijn uiteindelijke invrijheidstelling opnieuw van voren af aan zou moeten beginnen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] zich binnen de organisatie, als gevolg van zijn harddrugsverslaving, in een min of meer afhankelijke positie bevond ten opzichte van de andere deelnemers aan die organisatie. Het feit dat het de woning van [verdachte] was die gebruikt werd als opslagplaats voor geld en drugs, waardoor [verdachte] een relatief groot risico liep bij een eventuele ontdekking, is daarvan een sprekend voorbeeld.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het ‘terugsturen’ naar de gevangenis van [verdachte] op dit moment geen meerwaarde heeft. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat [verdachte] niet eerder voor overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 805 dagen, waarvan 270 dagen (9 maanden) voorwaardelijk passend is.
7 Het beslag
De beslaglijst is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft gevorderd alle in beslag genomen items verbeurd te verklaren omdat deze gebruikt zijn bij de handel in drugs.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank maar heeft daarbij verzocht om de scooter aan verdachte te retourneren.
De rechtbank overweegt als volgt.
De in beslag genomen Scooter (nr. 56), GSM’s (nrs. 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 33, 35, 39, 152), de telefoonkaart (nr. 34) en de simkaarten (nrs. 36, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 47) zijn volgens [verdachte] zijn eigendom. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat met deze GSM’s het bewezenverklaarde is begaan of voorbereid. Deze zijn dan ook voor verbeurdverklaring vatbaar.
De inbeslaggenomen weegschaal (nr. 63), geldbedragen (nrs. 31, 32, 61, 71, 72, 73) zijn eveneens vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting kon niet worden vastgesteld aan wie deze voorwerpen toebehoren. Wel is daaruit gebleken dat het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan of voorbereid.
Van de in beslag genomen computer (nr. 38), adapters (nrs. 30, 37, 46) en de kentekenbewijzen van de scooter (nr. 57) kan, anders dan de officier van justitie van oordeel is, niet worden vastgesteld dat met deze voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan of is voorbereid. Van de overige in beslag genomen goederen kan niet zonder meer gezegd worden dat ze gebruikt zijn voor de bewezenverklaarde feiten. [verdachte] heeft ter zitting verklaard dat deze, in zijn woning inbeslaggenomen, voorwerpen aan hem toebehoren. De rechtbank zal daarom gelasten dat deze aan hem zullen worden teruggegeven.
Het in beslag genomen antieke vuurwapen (nr. 21) zal worden teruggegeven aan [verdachte], onder de voorwaarde dat bedoeld vuurwapen, op kosten van [verdachte], door een daartoe bevoegde autoriteit blijvend onklaar is gemaakt, zulks ter beoordeling van politie en/of justitie.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 11a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Geldigheid van de dagvaarding
- verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van feit 6;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt [verdachte] vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Straffen
- veroordeelt [verdachte] tot een gevangenisstraf van 805 dagen, waarvan 270 dagen ( 9 maanden ) voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat [verdachte] zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat [verdachte] tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat [verdachte] zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan [verdachte] hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die [verdachte] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen items onder nummers 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 33, 34, 35, 36, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 47, 56, 152 op de aan dit vonnis onder bijlage II gehechte beslaglijst;
- gelast de teruggave aan [verdachte] van de items onder nummers 30, 37, 38, 46, 57 op de aan dit vonnis onder bijlage II gehechte beslaglijst;
- gelast eveneens de teruggave aan [verdachte] van het in beslag genomen antieke vuurwapen, onder nummer 21 op de aan dit vonnis onder bijlage II gehechte beslaglijst, onder de voorwaarde dat bedoeld antieke vuurwapen, op kosten van [verdachte], door een daartoe bevoegde autoriteit blijvend onklaar is gemaakt, zulks ter beoordeling van politie en/of justitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. J.S. Holthuis en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 oktober 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, op of omstreeks 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.477,3 gram, in elk geval hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine (diacetylmorfine), zijnde heroine (diacetylmorfine) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij, verdachte, op of omstreeks 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld (in totaal ongeveer 21.390,- Euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat voormeld(e) (hoeveelhe(i)d(en)) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld (in totaal ongeveer 21.390,- Euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat voormeld(e) (hoeveelhe(i)d(en)) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 2 februari 2009 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 2 februari 2009 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk
aanwezig heeft gehad, hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of als bedoeld in artikel 10a lid 1 van de Opiumwet, te weten het meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen, in elk geval het (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hoeveelheden of een hoeveelheid MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of het meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk voorbereiden en/of bevorderen van voornoemd(e) feit(en);
5.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of buiten het grondgebied van
Nederland brengen van hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een ander heeft getracht te bewegen om voornoemd(e) feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of zich of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van voornoemd(e) feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of voorwerpen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van voornoemd(e) feit(en), immers heeft hij, verdachte,
- (telkens) opzettelijk (potentiële) kopers van voornoemd(e) middel(en) benaderd en/of begeleid en/of vervoerd/doen vervoeren en/of
- (telkens) opzettelijk telefonisch(e) contact(en) onderhouden en/of
- (telkens) opzettelijk een of meer ruimte(n) geregeld/gereserveerd voor de verkoop van/handel in voornoemd(e) middel(en) en/of
- (telkens) opzettelijk prijsafspraken gemaakt ten behoeve van de verkoop van
voornoemd(e) middel(en) en/of
- (telkens) opzettelijk voornoemd(e) middel(en) gemengd en/of vermengd en/of
geperst en/of versneden en/of geprepareerd en/of
- (telkens) opzettelijk (een) metalen (hydraulische) pers(en) en/of mal(len)
voorhanden gehad en/of
- (telkens) opzettelijk geld afkomstig van de verkoop van voornoemd(e) middel(en) en/of bestemd voor de aankoop van voornoemd(e) middel(en) voorhanden gehad;
6.
hij, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009, in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte toen aldaar meermalen (telkens) opzettelijk ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van ((een) hoeveelhei(i)d(en)) geld gebruik gemaakt, terwijl
hij, verdachte, (telkens) wist dat dat/die hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld,
gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat die hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld,
gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens) redelijkerwijs moest vermoeden dat die hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
BIJLAGE II: de beslaglijst
21 2009013527
1.00 STK Wapen
6.8.1 antiek vuurwapen
22 203-206428
1.00 STK GSM Kl:blauw
6.4.2.1
23 203-206428
1.00 STK GSM Kl:blauw
6.4.2.2
24 203-206428
1.00 STK GSM Kl:zilver
6.4.2.3
25 203-206428
1.00 STK GSM Kl:blauw
6.4.2.4
26 203-206428
1.00 STK GSM Kl:zilver
6.4.2.5
27 203-206428
1.00 STK GSM
6.4.2.6
28 203-206428
1.00 STK GSM Kl:zwart
6.4.2.7
29 203-206428
1.00 STK GSM Kl:zilver
6.4.2.8
30 203-206428
1.00 STK Adapter Kl:zwart
adapter, accu en headset
31 2009013527
Geld Nederlands
340,- euro (IBG 3-2-09)
32 2009013527
Geld Nederlands
180,- euro (IBG 3-2-09)
33 203-206428
1.00 STK GSM Kl:zilver
34 203-206428
1.00 STK Telefoonkaart
6.1.4
35 203-206428
1.00 STK GSM Kl:zwart
6.6.1
36 203-206428
1.00 STK Simkaart
6.6.1
37 203-206428
1.00 STK Acculader Kl:zwart
6.6.1
38 203-206428
1.00 STK Computer Kl:grijs
6.3.15
39 203-206428
1.00 STK GSM Kl:roze
6.1.10 geen simkaart
40 203-206428
1.00 STK Simkaart Kl:roze
6.1.10
41 203-206428
1.00 STK Simkaart Kl:roze
6.1.10
42 203-206428
1.00 STK Simkaart Kl:paars
6.1.10
43 203-206428
1.00 STK Simkaart Kl:paars
6.1.10
44 203-206428
1.00 STK Simkaart Kl:wit
6.1.10
45 203-206428
1.00 STK Simkaart Kl:wit
6.1.10
46 203-206428
1.00 STK Oplaadapparaat Kl:zwart
6.1.10
47 203-206428
4.00 STK Kaart
6.1.10
56 20300215976
1.00 STK Scooter 22DSR2
57 203-206428
3.00 STK Kentekenbewijs
deel 1a, 1b en 2
61 2009013527
Geld Nederlands
50,- euro 6.5.1a (IBG 3-2-09)
63 203-206428
1.00 STK Weegapparatuur
6.6.2 scaltec weegschaaltje
71 2009013527
Geld Nederlands
4970,- euro (IBG 3-2-09)
72 2009013527
Geld Nederlands
11410,- euro (IBG 3-2-09)
73 2009013527
Geld Nederlands
5000,- euro (IBG 3-2-09)
152 20300215927
1.00 STK GSM Kl:grijs