RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 492
[eiser],
wonend te [woonplaats], eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Margraten,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 27 februari 2009
Kenmerk: 4061(2008)
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 februari 2010.
Eiser is ter zitting in persoon verschenen, bijgestaan door D. Tiethof, advocaat te Margraten, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.S. Mertens, werkzaam bij de gemeente Margraten.
De rechtbank heeft op 8 maart 2010 aan partijen medegedeeld dat het onderzoek wordt heropend en zal worden voortgezet door een meervoudige kamer. Tevens heeft de rechtbank medegedeeld dat op basis van de voorhanden zijnde gegevens tot een uitspraak op het beroep kan worden gekomen.
Partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting.
De rechtbank heeft op 27 april 2010 het onderzoek gesloten.
Eiser heeft op 15 juli 2008 bij verweerder in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een aanvraag voor een vervoersvoorziening in de vorm van ‘collectief vraagafhankelijk vervoer (cvv) – regiotaxi’ ingediend.
Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft op 31 juli 2008, na een medisch onderzoek, in een advies aan verweerder aangegeven dat het voor eiser, vanwege zijn slechtziendheid en fors beperkt loopvermogen, niet mogelijk is om zelfstandig per openbaar vervoer te reizen en dat er een indicatie is voor vervoer op maat.
In een rapportage Wmo van 27 augustus 2008 heeft de ambtenaar Welzijn verweerder geadviseerd om eiser niet in aanmerking te brengen voor de gevraagde voorziening omdat deze een te hoog inkomen heeft.
Verweerder heeft vervolgens de aanvraag afgewezen.
Eiser heeft tegen de afwijzing bezwaar gemaakt en verweerder heeft bij het thans bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser weliswaar op basis van zijn medische beperking in aanmerking komt voor collectief vervoer, maar dat daarnaast voor toekenning van een vervoersvoorziening een inkomensgrens geldt. Op grond van de inkomenstoets wordt de aanvraag afgewezen. Verweerder baseert zich op artikel 3.3. van het ‘Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Margraten’ van 19 december 2006 (het Besluit), waarin -voor zover hier relevant- is bepaald dat geen vervoersvoorziening wordt toegekend indien het inkomen hoger is dan 1,5 het norminkomen. Het (netto) inkomen van eiser, ongeveer € 30.000,- op jaarbasis, ligt ruimschoots boven het norminkomen, zodat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde vervoersvoorziening. Verweerder was bij de aanvraag niet gehouden alle op grond van de Wmo mogelijke vormen van ondersteuning te beoordelen, aangezien hij zich dient te beperken tot de betreffende aanvraag, in dit geval een cvv-vervoersvoorziening.
Eiser heeft in beroep, samenvattend, het volgende aangevoerd:
- een aan hem toegekende vervoerspas is later weer ingetrokken zonder dat zich een nieuw feit heeft voorgedaan;
- de ambtenaar van verweerder heeft hem onvoldoende voorgelicht over andere mogelijke voorzieningen binnen de Wmo;
- de hoorcommissie was niet op haar taak berekend en niet deskundig en het verslag van de hoorzitting is eenzijdig en onvolledig omdat de gevoerde discussie over andere mogelijkheden van vervoersvoorzieningen, zoals een budget voor taxivervoer, ontbreekt;
- hij heeft als gevolg van zijn lichamelijke beperkingen een zeer beperkt aantal sociale contacten omdat hij geheel afhankelijk is van mantelzorgers of eigen taxivervoer;
- hij betaalt al de maximale eigen bijdrage voor de Wmo en hij heeft gewezen op een kopie van de door het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK) voor het jaar 2008 berekende eigen bijdrage Wmo;
- de regiotaxi is geen adequate oplossing voor zijn vervoersprobleem;
- verweerder is niet op de hoogte van zijn hulpbehoevendheid;
- een ambtenaar van verweerder mag geen kwalificaties over eisers gezondheidstoestand uitspreken;
- uit de overgelegde medische informatie van internist-nefroloog P.M. Stassen en Sensis, expertisecentrum voor slechtzienden en blinde mensen, blijkt dat hij dringend behoefte heeft aan aangepast vervoer dan wel een bijdrage in de vervoerskosten. Omdat sprake is van bijzondere omstandigheden is een beroep gedaan op de hardheidsclausule.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift onder meer aangegeven dat eiser niet heeft weersproken dat zijn inkomen boven het norminkomen ligt. De vervoerspas was destijds ten onrechte aan eiser verstrekt en deze fout is korte tijd later ongedaan gemaakt. De vervoerspas is bovendien een uitvoeringsinstrument en geen op zichzelf staande voorziening.
Verweerder heeft voorts aangegeven dat de informatie van de behandelend ambtenaar over mogelijke voorzieningen niet uitputtend is geweest, omdat zowel voor het cvv als voor een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi volgens artikel 3.3 van het Besluit nadere regels voorzieningen een inkomenstoets van toepassing is en aldus alleen al om die reden sprake is van een kennelijke weigering van het verzoek. Volgens verweerder moet onderscheid worden gemaakt tussen de verschuldigde eigen bijdrage voor een voorziening als huishoudelijke hulp en het hanteren van een inkomensgrens bij een vervoersvoorziening.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser vanwege zijn lichamelijke beperkingen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en dat hij is aangewezen op een vervoersvoorziening. Het geschil beperkt zich tot de vraag of verweerder terecht is gekomen tot een afwijzing van de vervoersvoorziening wegens overschrijding van het norminkomen. De rechtbank tekent daarbij aan dat het hier niet gaat om financiële voorwaarden verbonden aan het verstrekken van een voorziening, zoals een verschuldigde eigen bijdrage, maar om het stellen van een inkomensgrens als voorwaarde om in aanmerking te komen voor een voorziening.
De rechtbank beantwoordt vorenbedoelde vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
In artikel 4, eerste lid, aanhef, van de Wmo is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning.
In de toelichting op het Amendement Van Miltenburg (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65) is vermeld dat onder zelfredzaamheid in dit verband wordt verstaan: het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.
In artikel 5, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat de gemeenteraad, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet, bij verordening regels vaststelt over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
De gemeenteraad van de gemeente Margraten heeft ter uitvoering van artikel 5, eerste lid, van de Wmo, de Verordening voorziening maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Margraten (hierna: de Verordening) vastgesteld.
In art 5.1, eerste lid, onder a tot en met d, van de Verordening zijn de vormen van vervoersvoorzieningen vermeld die het college ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen kan verstrekken, te weten:
(a) een algemene voorzienig, waaronder een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer,
(b) (…),
(c) een persoongebonden budget of financiële tegemoetkoming voor de kosten van onder meer aanschaf van een scootmobiel, gebruik van een eigen auto, taxi, rolstoeltaxi en
(d) (…).
Artikel 5.1, tweede lid, van de Verordening bepaalt dat ten aanzien van het verstrekken van vervoersvoorzieningen op grond van het eerste lid nadere regels worden gesteld in het Besluit nadere regels voorzieningen (Besluit).
Artikel 3.3 van het Besluit bepaalt dat indien het inkomen, zoals bedoeld in artikel 1.1, onder w, van het Besluit 1,5 maal het norminkomen of hoger is, geen vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a en c, van de Verordening wordt verstrekt.
In de toelichting op dit artikel staat aangegeven dat het uitgangspunt is dat boven deze inkomensgrens mensen in het algemeen de kosten van een dergelijke vervoersvoorziening geacht worden zelf te kunnen betalen.
Artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat gemeentelijke verordeningen door de raad worden vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door de raad krachtens de wet aan het college of de burgemeester is toegekend.
Artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de raad aan het college (…) bevoegdheden kan overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
De rechtbank stelt vast dat de door de gemeenteraad vastgestelde Verordening geen bepalingen bevat over een te stellen inkomensgrens bij (vervoers)voorzieningen.
Het college van burgemeester en wethouders heeft weliswaar de bevoegdheid nadere regels te stellen ter uitvoering van de Verordening, maar het college is met het stellen van een inkomensgrens naar het oordeel van de rechtbank verder gegaan dan de Verordening mogelijk maakt. De rechtbank overweegt daarbij dat het stellen van een inkomensgrens als algemene normstellende bepaling zodanig essentieel is in de verhouding tussen de raad en het college dat dit niet door het college van burgemeester en wethouders in een “Besluit nadere regels voorzieningen” vastgesteld kan worden. Het college van burgemeester en wethouders is daarmee haar bevoegdheid te buiten gegaan.
Artikel 3.3 van het Besluit nadere regels voorzieningen is dan ook onverbindend wegens strijd met de wet.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd omdat het is gebaseerd op een onverbindende bepaling. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het bezwaar. Een en ander leidt ertoe dat de rechtbank niet meer toekomt aan een beoordeling van de overige beroepsgronden.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld € 322,-.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot vergoeding van reiskosten omdat niet is gebleken van door eiser gemaakte reiskosten.
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
3. bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,00 vergoedt;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 322,-, te vergoeden aan eiser.
Aldus gedaan door M. Hillen, als voorzitter, P.J.M. Bruijnzeels en Y.J. Klik, als leden in tegenwoordigheid van R.G. Willems-Cremers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2010.
w.g. R.G. Willems-Cremers w.g. M. Hillen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.