ECLI:NL:RBMAA:2010:BM4313

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
26 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
149927 / BZ RK 10-224
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige machtiging tot gedwongen opname in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 26 april 2010 uitspraak gedaan over een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een voorlopige machtiging voor de gedwongen opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft aangevoerd dat hoewel aan de wettelijke voorwaarden voor gedwongen opname is voldaan, het verzoek afgewezen moet worden omdat er geen behandelperspectief zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er bij betrokkene sprake is van een geestelijke stoornis die gevaar voor haarzelf en anderen met zich meebrengt. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie, waaronder een beschikking van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat de noodzaak van gedwongen opname afzonderlijk moet worden beoordeeld, vooral wanneer het gevaar enkel voor de patiënt zelf bestaat.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat, in tegenstelling tot de zaak waar de advocaat van betrokkene naar verwees, er in dit geval geen minder ingrijpende maatregelen beschikbaar zijn die het gevaar voor betrokkene kunnen afwenden. De rechtbank heeft ook overwogen dat het ontbreken van een behandelperspectief niet automatisch leidt tot afwijzing van het verzoek, vooral niet als dit zou leiden tot de maatschappelijke teloorgang van betrokkene. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het verzoek van de officier van justitie toe te wijzen en een voorlopige machtiging te verlenen voor een periode van maximaal zes maanden.

De beslissing is genomen na een mondelinge behandeling op 22 april 2010, waarbij betrokkene en haar advocaat, alsook medische professionals, zijn gehoord. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd op basis van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum beschikking: 26 april 2010
Zaaknummer: 149927 / BZ RK 10-224
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven
in de zaak van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum],
wonend te [adres],
verblijvend in de Mondriaan Maastricht.
1. Het procesverloop
De officier van justitie heeft bij verzoekschrift, op 14 april 2010 ter griffie ingekomen, aan de rechtbank verzocht een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) het verblijf van [betrokkene] in een psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren.
Bij het verzoekschrift is een op 14 april 2010 ondertekende en met redenen omklede geneeskundige verklaring overgelegd van drs. H.L.L. Beckers, waarnemend geneesheer-directeur van het ziekenhuis waar betrokkene verblijft.
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 22 april 2010, waar zijn gehoord betrokkene, bijgestaan door mr. F.W. Oehlen, advocaat te Beek, alsmede drs, C. van Helden, co-assistent en drs. E. Frissen, arts-assistent.
2. Beoordeling
2.1
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om het verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren. De rechtbank tekent hierbij aan dat zij laatstelijk op 30 maart 2009 machtiging heeft verleend tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar. Deze machtiging gold dus tot en met 30 maart 2010. Gedurende de periode tussen deze datum en de datum van beslissing op het huidige verzoek heeft betrokkene kennelijk vrijwillig in het psychiatrisch ziekenhuis verbleven. De rechtbank gaat ervan uit dat het woord “voortduren” in het verzoekschrift ziet op dit feitelijk voortgezet verblijf. De rechtbank zal het verzoek echter beoordelen aan de hand van de wettelijke bepalingen die zien op het verlenen van een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Wet Bopz.
2.2
Uit de overgelegde stukken en de door de rechtbank tijdens de hoorzitting verkregen inlichtingen blijkt dat bij betrokkene sprake is van een stoornis van de geestvermogens, de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken, te weten:
-gevaar dat betrokkene maatschappelijk ten onder gaat
-gevaar dat betrokkene zichzelf ernstig zal verwaarlozen
-gevaar dat betrokkene, door haar hinderlijk gedrag, agressie van anderen tegen zichzelf kan oproepen
-gevaar voor de psychische gezondheid van een ander.
en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat betrokkene ervan blijk geeft het vrijwillig verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis te willen beëindigen, terwijl betrokkene evenmin te kennen heeft gegeven de behandeling in een ander door haar aangewezen psychiatrisch ziekenhuis, dat bereid is haar op te nemen, te willen doen voortzetten.
2.3
De advocaat van betrokkene heeft aangevoerd dat weliswaar aan de wettelijke voorwaarden voor gedwongen opneming is voldaan, maar dat het verzoek desalniettemin moet worden afgewezen, omdat er in het geval van betrokkene sprake is van disproportionaliteit tussen het middel – gedwongen opneming – en het doel – het afwenden van het voornoemde gevaar. Bij monde van haar advocaat heeft betrokkene betoogd dat gedwongen opneming voor haar geen meerwaarde heeft, omdat elk behandelperspectief ontbreekt. Ter onderbouwing van haar betoog heeft zij verwezen naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 31 maart 2010 (LJN: BL9792). Desgevraagd heeft de advocaat gezegd dat het verzoek ook zou moeten worden afgewezen als aannemelijk zou zijn dat dit de maatschappelijke teloorgang van betrokkene tot gevolg zou hebben.
2.4
In de zojuist genoemde beschikking heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch overwogen dat in het door haar te beoordelen geval van disproportionaliteit in voornoemde zin sprake was, omdat de afwending van het gevaar – in dat geval het gevaar dat betrokkene zichzelf van het leven zou beroven- ook door middel van een minder verstrekkend middel zou kunnen worden gerealiseerd, te weten door verblijf in de thuissituatie in combinatie met ambulante behandeling. De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft hiertoe mede op gezag van literatuur en klinische ervaring overwogen dat het suïcidegevaar bij gedwongen opneming van de betrokkene mogelijk zelfs groter zou kunnen zijn dan bij verblijf in de thuissituatie.
2.5
De rechtbank stelt voorop dat het zich kan voordoen dat ook als aan de vereisten van - kort gezegd – een geestelijke stoornis en het daardoor veroorzaakte gevaar is voldaan, het zich kan voordoen dat de vraag of van noodzaak of wenselijkheid sprake is afzonderlijk onder ogen moet worden gezien, met name wanneer uitsluitend gevaar voor de patiënt zelf bestaat en wordt aangevoerd dat diens belangen onmiskenbaar niet met voortzetting van de verpleging zijn gediend (HR 16 februari 1990, NJ 1990, 514).
2.6
In de nu te beoordelen zaak is, behalve van het genoemde gevaar voor de patiënt zelf, sprake van gevaar voor de psychische gezondheid van een ander, in het bijzonder van de echtgenoot van betrokkene. In de geneeskundige verklaring is dit gevaar aldus nader toegelicht dat de echtgenoot niet kan omgaan met het regressief gedrag van betrokkene en dat hij daarop reageert met verbale agressie. Voorts is vermeld dat betrokkene ook de (psychische) gezondheid van haar echtgenoot schade kan berokkenen, omdat hij het gedrag van betrokkene niet aankan.
2.7
Uit de beschikking van de Hoge Raad van 30 januari 2009 (LJN: BG5287 en Bj 2009, 9) leidt de rechtbank af dat een met een vrijheidsbeneming gepaard gaande opneming enkel teneinde de druk op de psychische gezondheid van de echtgenoot van betrokkene weg te nemen disproportioneel is. Dit heeft tot gevolg dat het huidige verzoek slechts kan worden toegewezen als de gedwongen opneming van betrokkene als een effectief middel ter afwending van de genoemde gevaren voor haarzelf kan worden beschouwd.
2.8
De rechtbank is van oordeel dat in het geval van betrokkene aan laatstgenoemde voorwaarde is voldaan. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot de beschikking van de rechtbank
’s-Hertogenbosch, waarop de advocaat van betrokkene zich heeft beroepen, is met betrekking tot het nu te beoordelen verzoek niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat ter afwending van het genoemde gevaar voor betrokkene zelf volstaan zou kunnen worden met minder ingrijpende maatregelen dan een gedwongen opneming. Naar het oordeel van de rechtbank is in de rechtspraak geen steun te vinden voor de opvatting dat het ontbreken van behandelperspectief, in die zin dat de huidige behandeling geen perspectief biedt op verbetering van de geestestoestand van de patiënt en daardoor tot een afname van het gevaar, de rechtbank zou verplichten tot afwijzing van het verzoek, in een situatie waarin deze afwijzing - naar namens betrokkene niet is bestreden - tot de maatschappelijk teloorgang van betrokkene zou leiden.
2.9
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het verzoek toewijzen.
Gelet op de betreffende artikelen van de Wet Bopz wordt derhalve als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank:
verleent voorlopige machtiging om betrokkene te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal zes maanden.
Aldus gegeven door mr. R.E. Bakker, rechter, en uitgesproken op 26 april 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.