RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 18 februari 2010
Zaaknummer: 146934 / OT RK 09-2192
BESCHIKKING OP VERZOEK ONDERTOEZICHTSTELLING EN
MACHTIGING UITHUISPLAATSING IN EEN ACCOMMODATIE VOOR GESLOTEN JEUGDZORG
De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven met betrekking tot de minderjarige:
[de minderjarige], geboren te [geboortegegens]
verder te noemen [de minderjarige],
advocaat mr. I.F.H. Nelissen,
[de moeder], wonende te [adres],
verder te noemen de moeder,
en
[de vader], wonende te [adres],
verder te noemen de vader.
1. Verloop van de procedure
Bij beschikking van 2 december 2009 heeft de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verleend voor de duur van drie maanden en is machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verleend voor de termijn van vier weken. Daarbij is de beslissing op de resterende termijn aangehouden.
Bij beschikking van 8 december 2009 heeft de kinderrechter voornoemde beschikking van 2 december 2009 gehandhaafd en is de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de resterende termijn – tot 2 maart 2010 – toegewezen.
Op 24 december 2009 heeft de Raad voor de Kinderbescherming te Maastricht, verder te noemen de raad, een verzoekschrift tot definitieve ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 18 februari 2010.
[de minderjarige] is geboren uit het huwelijk van de moeder en de vader.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] verblijft bij Icarus.
3. Verzoek, grondslag en verweer
3.1
De raad heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uit te spreken voor een periode van een jaar en een machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van de termijn genoemd in het indicatiebesluit.
3.2
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de raad verwezen naar de bij het verzoek gevoegde motivering en rapportage en het navolgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd.
Er bestaan grote zorgen over het sociaal emotioneel functioneren van [de minderjarige]. Tevens is er sprake van gedragsproblematiek. De ouders zijn niet meer in staat het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen; hij onttrekt zich volledig aan hun gezag en doet alleen waar hij zelf zin in heeft. Als [de minderjarige] zijn zin niet krijgt of boos wordt, gebruikt hij verbaal en fysiek geweld om alsnog zijn zin te krijgen. Dit geweld richt zich tegen zijn ouders en jongere broertjes. Om de vrede in huis te bewaren geven de ouders [de minderjarige] dan ook regelmatig zijn zin. Hierdoor zijn de conflicten minder geworden, maar is er evenmin sprake van een verbetering. Bovendien is er sprake van fors schoolverzuim en een ontspoord dag- en nachtritme. [de minderjarige] ontspoort op dit moment steeds verder; hij is een gevaar voor zichzelf en voor zijn omgeving. Een machtiging tot gesloten plaatsing is dan ook noodzakelijk om [de minderjarige] na de te verrichten psychodiagnostische en psychiatrische onderzoeken gericht te behandelen.
3.3
Mr. Nelissen heeft ter zitting toegelicht dat het goed gaat met [de minderjarige] op Icarus; hij zet zich goed in, gaat naar school en haalt goede punten. Ook op de groep gaat het goed. [de minderjarige] toont emoties en ook het aangaan van sociale contacten met anderen gaat goed. [de minderjarige] is hier heel trots op. Bovendien heeft [de minderjarige] al tweemaal verlof gehad; beide keren zijn goed verlopen. In december 2009 is aangegeven dat er een psychodiagnostisch en psyiatrisch onderzoek naar [de minderjarige] zou worden verricht. Deze onderzoeken zijn nog steeds niet opgestart. Sedna gaat deze onderzoeken uitvoeren en heeft aangegeven hier pas eind maart of begin april mee van start te kunnen gaan. De resultaten van deze onderzoeken moeten worden afgewacht voordat de behandeling van [de minderjarige] van start kan gaan. Er bestaat echter geen noodzaak voor een gesloten plaatsing van een jaar. Er wordt dan ook verzocht de machtiging tot gesloten plaatsing voor een kortere termijn toe te wijzen.
3.4
De ouders hebben ter zitting aangegeven dat zij [de minderjarige] het liefst weer thuis willen. Zijn zien echter in dat het daarvoor nog te vroeg is. Volgens de vader moeten de onderzoeken eerst plaatsvinden zodat duidelijk wordt welke behandeling [de minderjarige] nodig heeft om zijn problematiek aan te pakken. Ten slotte geeft de vader aan dat de onderzoeken te lang op zich laten wachten; het duurt te lang en er moet duidelijkheid komen voor [de minderjarige].
3.5
[de minderjarige] heeft ter zitting verklaard dat hij het wel erg vindt om nog een tijdje in Icarus te moeten blijven, maar tegelijkertijd geeft hij aan dat hij nog veel moet leren, bijvoorbeeld hoe hij kan leren zijn woede te beheersen en daarmee om te gaan. [de minderjarige] geeft aan dat hij het liefst naar huis wil, maar hij beseft dat dat op dit moment nog niet kan.
Uit de stukken en uit de verklaringen ter zitting blijkt dat aan de gronden voor ondertoezichtstelling is voldaan.
Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
Met betrekking tot het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter als volgt:
Verzoeker heeft een indicatiebesluit overgelegd, waarin gesloten jeugdzorg geïndiceerd is voor een periode van een jaar, een verklaring als bedoeld in artikel 29 b vierde lid Wjz en een instemmingverklaring van [mevr. X], gedragswetenschapper werkzaam bij de raad, gedateerd 2 december 2009. Deze instemmingsverklaring had betrekking op het door de raad op 2 december 2009 ingediende verzoek om een voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in gesloten jeugdzorg. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 29c van de Wjz. Zoals blijkt uit het opschrift en de bewoordingen van de verklaring van de gedragswetenschapper strekte deze tot instemming met het verlenen van een voorlopige machtiging. Daarbij merkt de kinderrechter op dat de eisen die de wet aan de verklaring tot instemming met de voorlopige machtiging gesloten jeugdzorg als bedoeld in artikel 29c Wjz stelt in die zin minder strikt zijn dan de eisen die in artikel 29b van de Wjz worden gesteld aan de verklaring van de gedragswetenschapper tot instemming met de machtiging gesloten jeugdzorg, dat voor het verlenen van een voorlopige machtiging voldoende is dat er sprake is van een ernstig vermoeden van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van de minderjarige, terwijl voor het verlenen van de machtiging gesloten jeugdzorg noodzakelijk is dat de gedragswetenschapper heeft verklaard dat de ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen bestaan.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er, ondanks het feit dat er nu sprake is van een nieuw verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg als bedoeld in artikel 29b van de Wjz, geen daarop betrekking hebbende nieuwe instemmingsverklaring van de gedragsdeskundige is overgelegd, maar is volstaan met het overleggen van dezelfde instemmingsverklaring als ten grondslag lag aan het verzoek van 2 december 2009.
Daar komt bij dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de instemmingsverklaring niet mede berust een kort voor de opstelling van de verklaring door de gedragswetenschapper verricht onderzoek van de minderjarige. Gelet op artikel 29c vierde lid Wjz was deze omstandigheid geen wettelijk beletsel voor het verlenen van de voorlopige machtiging, omdat [de minderjarige] destijds had geweigerd het gesprek met de gedragswetenschapper aan te gaan. Dat er van een dergelijke weigering sprake zou zijn in het kader van het nieuwe, op grond artikel 29b Wjz ingediende, verzoek heeft de raad niet gesteld, noch is daarvan overigens gebleken.
Op grond van het voorgaande kan de kinderrechter dan ook niet anders concluderen dan dat de raad heeft nagelaten de door artikel 29b vijfde lid Wjz voorgeschreven instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper te overleggen.
Hoewel het voorgaande blijk geeft van een ernstig formeel gebrek in het door de raad ingediende verzoek, ziet de kinderrechter geen aanleiding het verzoek louter om die reden af te wijzen. De kinderrechter acht hiervoor doorslaggevend dat de stukken, waaronder in het bijzonder het door de raad aan het verzoek ten grondslag gelegde rapport van 23 december 2009, en het verhandelde ter zitting de kinderrechter goed inzicht verschaffen in de toestand waarin [de minderjarige] zich nu bevindt. Naar het oordeel van de kinderechter is deze op dit moment nog zodanig dat de plaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk is, omdat hij ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft, die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig bedreigen en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Naar het oordeel van de kinderrechter is het niet in het belang van [de minderjarige] als hij, ondanks het genoemde formele gebrek aan het gedane verzoek, nu al terug naar huis zou moeten gaan. Daarbij acht de kinderrechter mede van belang dat zowel de ouders, de advocaat als [de minderjarige] zelf diezelfde mening zijn toegedaan. De kinderrechter ziet wel aanleiding om de verzochte machtiging in duur te beperken tot de termijn waarbinnen het door de raad en bureau jeugdzorg noodzakelijk geachte psychodiagnostisch en psychiatrisch onderzoek kan zijn verricht. De kinderrechter zal het verzoek daarom voor de termijn van 2 maart 2010 tot 1 mei 2010 toewijzen. Het verzoek zal voor de resterende termijn worden afgewezen.
Mocht er, mede gelet op de resultaten van het nog te verrichten onderzoek, aanleiding blijken te zijn tot een voortduring van de gesloten jeugdzorg, dan ligt het op de weg van bureau jeugdzorg te zijner tijd een nieuw verzoek daartoe in te dienen met inachtneming van alle daaraan door artikel 29b Wjz gestelde voorwaarden.
Stelt voornoemde minderjarige met ingang van 2 maart 2010 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg voor de termijn van één jaar.
Verleent machtiging tot plaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van 2 maart 2010 tot 1 mei 2010.
Wijst het verzoek voor de resterende termijn af.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, kinderrechter, en in het openbaar op 18 februari 2010 uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.S. Frings, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.