ECLI:NL:RBMAA:2009:BJ6736

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woningaanpassing op basis van WMO door woningvereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 22 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonend te Landgraaf, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf. De eiser had een aanvraag ingediend voor woningaanpassing in de vorm van een traplift, maar de woningvereniging, eigenaar van de woning, weigerde toestemming voor de aanpassing. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was, omdat de woningvereniging niet akkoord ging met de aanpassing. De rechtbank stelde vast dat de kosten voor de aanpassing aanzienlijk hoger waren dan de financiële tegemoetkoming die aan eiser was aangeboden. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om de juistheid van het standpunt van de woningvereniging te onderzoeken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiser effectief bleef. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 644,--. De rechtbank benadrukte dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden, en dat de aangeboden woning door de woningvereniging adequaat was, ondanks de bezwaren van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 10
Uitspraak
in het geding tussen
[eiser],
wonend te Landgraaf, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 13 november 2007
Kenmerk: 7129/07 3.2 Schl
1. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 april 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde M.M.F. Starmans, advocaat te Heerlen.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door L.H.J.F. Schlenter.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen te bezien of zij alsnog tot overeenstemming kunnen komen. Nadat partijen de rechtbank hebben bericht dat zij daar niet in zijn geslaagd, heeft de rechtbank bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft, nu partijen daarvoor toestemming hebben gegeven.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
Eiser heeft verweerder op 14 november 2006 verzocht hem in aanmerking te brengen voor een woningaanpassing ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) in de vorm van plaatsing van een traplift. Tijdens het intake-gesprek is ook nog gesproken over het aanbrengen van een wandbeugel (toilet benedenverdieping), van diverse voorzieningen in de natte cel (instap douche is thans te hoog, plaatsen van een douchezitje is niet mogelijk, ook geen steunmogelijkheid) alsmede het realiseren van een hellingbaan bij de achterdeur.
Verweerder heeft eiser bij brief van 20 december 2006 meegedeeld dat hij in beginsel in aanmerking komt voor een woningaanpassing en hem verzocht een gespecificeerde offerte te verstrekken inzake de kosten van de te treffen voorzieningen. Voor zover het een huurwoning betreft dient die offerte door tussenkomst van de woningvereniging te worden
ingediend. Daarna zal verweerder omtrent eisers aanvraag een definitief besluit nemen.
Bij brief van 3 mei 2007 heeft [dhr A] van Woningvereniging Ubach over Worms verweerder een voorlopig kostenoverzicht doen toekomen met een totaal bedrag van € 13.938,77.
Bij e-mail van 14 juni 2007 heeft Impelmans voornoemd te kennen gegeven dat de woningaanpassing is begroot op een bedrag van € 14.000,--. Voorts is daarbij het volgende vermeld: “Om andere onderdelen ook aan te passen (wat wel noodzakelijk is) in deze woning zal naar schatting nog eens op zo’n zelfde bedrag gerekend moeten worden, en dan hebben we nog altijd geen perfect eindresultaat. Ik ben van mening dat dit geen goede investering is.”
Bij e-mail van 12 juli 2007 heeft [dhr A] aangegeven dat de Woningvereniging geen medewerking wil verlenen aan de woningaanpassing, aangezien naast de voorlopig geïndiceerde kosten nog eens € 15.000,-- tot € 20.000,-- in de woning zal moeten worden geïnvesteerd wegens noodzakelijke aanpassingen. Er zullen veel zaken gesloopt moeten worden, waaronder ook zaken die de huurder zelf heeft aangebracht. Dit kan alleen verantwoord geschieden, indien de woning onbewoond is. Als alternatief is een aangepaste woning aanwezig, gelegen aan de [adres], op een paar honderd meter van de huidige woning. De woning, die rolstoeltoegankelijk en rolstoeldoorgankelijk is, heeft een slaapkamer en ruime badkamer op de begane grond. De woning is door eiser bezichtigd, die vervolgens aangaf niet in deze woning te zijn geïnteresseerd.
Bij brief van 18 juli 2007 heeft verweerder eiser bevestigd dat zijn telefonische aanvraag voor compensatie van de door hem aangegeven ondervonden problematiek met betrekking tot het wonen (vraag verhuiskostenvergoeding) in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: WMO) op 18 juli 2007 in goede orde is ontvangen.
Bij besluit van 18 juli 2007 heeft verweerder eisers verzoek om woningaanpassing afgewezen, aangezien deze woningaanpassing niet noodzakelijk is. De woningvereniging heeft bericht dat de woningaanpassing geen goede investering is. De kosten daarvan heeft de woningvereniging begroot op € 28.000,-- en dan is er nog geen perfect eindresultaat. De woningvereniging heeft eiser een aangepaste woning aangeboden, met aanbouw op de begane grond waarin een slaapkamer en natte cel zijn gesitueerd. Deze woning ligt op geringe afstand van zijn huidige woning. Tijdens de bezichtiging op 14 juni 2007 heeft eiser aangegeven dat hij om meerdere redenen niet geïnteresseerd is in de aangeboden woning. Aangezien de woningvereniging geen medewerking verleent aan aanpassing van de huidige woning, rest slechts verhuizing naar een adequate(re) woonruimte. Met het aanbod van de rolstoeltoegankelijke en -doorgankelijke woning aan de [adres] hebben verweerder en de woningvereniging een adequaat aanbod gedaan, zowel voor nu als in de toekomst. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die de toepassing van de hardheidsclausule zouden kunnen rechtvaardigen.
Bij besluit van eveneens 18 juli 2007 heeft verweerder eiser een financiële tegemoetkoming toegekend in de verhuis- en (her)inrichtingskosten in het kader van de WMO tot een bedrag van € 1.392,--.
Op 24 augustus 2007 heeft eiser tegen die besluiten bezwaar gemaakt en daartoe aangevoerd dat niet duidelijk is waarom de aanpassingskosten eerst € 13.938,77 bedragen en vervolgens op € 28.000,-- worden begroot. Het bedrag van € 28.000,-- is verder ook niet onderbouwd.
Eiser heeft alleen maar een traplift aangevraagd. De aangeboden woning is voor eiser niet passend. Hij heeft dat zowel mondeling als schriftelijk beargumenteerd. In het besluit wordt daar verder niet op ingegaan. Verder heeft eiser verzocht om een dubbele tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften van 2 november 2007 voormeld bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is het primaat van de verhuizing in beginsel niet in strijd met de in de Wvg neergelegde bepalingen, mits niet voorbij wordt gegaan aan omstandigheden die in een concreet geval de realisering van dit primaat zouden kunnen belemmeren. Van dergelijke omstandigheden is verweerder niet gebleken. Vaststaat dat de aanpassing van de huidige woning aanzienlijk duurder is dan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten. Of de met de woningaanpassing gemoeide kosten dan ongeveer € 13.500,-- bedragen of € 28.000,-- is niet echt van belang. Voorts is eiser vrijwel onmiddellijk een geschikte (adequate) woning aangeboden, die hij echter heeft geweigerd. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft het ontbreken van een hobbyruimte kennelijk een zeer belangrijke rol gespeeld. Volgens eiser zou de woning voor hem niet geschikt zijn. Het bereiken van een ontspanningsruimte/hobbyruimte valt volgens verweerder buiten de reikwijdte van de Wvg. Door eiser is geen beroep gedaan op de hardheidsclausule. Bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Van belang is tot slot dat de woningeigenaar gemotiveerd heeft aangegeven niet akkoord te gaan met de woningaanpassing. Voor wat betreft de verhuiskostenvergoeding wordt opgemerkt dat nergens uit blijkt dat eiser een “dubbele” verhuiskostenvergoeding heeft aangevraagd. Een voorziening kan overigens ook niet dubbel worden aangevraagd. Het gaat in casu om een vast bedrag dat wordt verstrekt los van de werkelijk gemaakte kosten en los van het inkomen. Verweerder heeft met het verstrekken van een forfaitaire financiële tegemoetkoming ad € 1.392,-- aan de op hem rustende compensatieplicht voldaan.
Eiser heeft in beroep onder verwijzing naar zijn bezwaarschrift aangevoerd dat hij alleen maar een traplift heeft aangevraagd. Verweerder is klakkeloos afgegaan op hetgeen de woningcorporatie heeft opgemerkt zonder een en ander te onderzoeken en te onderbouwen. De aangeboden woning was niet adequaat. Eiser bestrijdt dat de woning rolstoeltoegankelijk en -doorgankelijk was. Het ging hem niet alleen om het ontbreken van een hobbyruimte. Eiser heeft wél een beroep gedaan op bijzondere omstandigheden, die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Verweerder is op de hoogte van eisers karige financiële situatie. Verweerder heeft zelf aangegeven dat zou worden bezien of eiser tegemoet zou kunnen worden gekomen met een hoger bedrag dan het reguliere bedrag van € 1.392,--.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het ingestelde beroep het volgende.
In dit geding is allereerst de vraag aan de orde of verweerder terecht en op goede gronden eisers aanvraag om toekenning van een woningaanpassing heeft afgewezen.
Met betrekking tot het toepasselijke wettelijke kader overweegt de rechtbank dat de Wvg ondanks het feit dat de WMO per 1 januari 2007 in werking is getreden op aanvragen van toepassing blijft, zolang er geen WMO-verordening wordt vastgesteld uiterlijk tot 1 januari 2008, dan wel - als er wél een WMO-verordening wordt vastgesteld - tot drie maanden na die vaststelling. Dit betekent dat de beslissing op een aanvraag gebaseerd moet worden op de Wvg, als deze beslissing wordt genomen tot drie maanden na de vaststelling van de WMO-verordening. Wordt evenwel op een dergelijke aanvraag na die drie maanden beslist, daarbij rekening houdend met de uiterste toepassingsdatum van 31 december 2007, dan is de WMO van toepassing op de aanvraag. Dit betekent eveneens dat het regime van de WMO onverkort van toepassing is per 1 januari 2007 op aanvragen van vóór 1 januari 2007 waarop niet vóór die datum is beslist, indien de gemeenteraad de WMO-verordening reeds drie maanden voordien heeft vastgesteld en deze naar behoren is bekend gemaakt.
In casu dateert de aanvraag voor de woningaanpassing van 14 november 2006.
De gemeenteraad van de gemeente Landgraaf heeft vóór 1 januari 2007 de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007 vastgesteld. Verweerder heeft echter eerst op 18 juli 2007 op de aanvraag beslist. Het voorgaande betekent dat verweerder daarbij ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de Wvg in plaats van aan de WMO. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal hierna beoordelen of er aanleiding is de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten.
Voort wat betreft de inhoud van het besluit overweegt de rechtbank dat de aanpassing van eisers woning aanzienlijk duurder is dan de forfaitaire financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten. Bovendien heeft de woningvereniging, die eigenaar is van eisers woning, verklaard niet akkoord te gaan met het aanbrengen van een traplift in die woning. Reeds gelet op dit laatste kon verweerder niet anders dan eisers aanvraag om toekenning van een woningaanpassing afwijzen. Verweerder behoefde daarbij niet te treden in de juistheid van het door de woningvereniging ingenomen standpunt.
Voor wat betreft de toegekende verhuiskostenvergoeding overweegt de rechtbank dat het daarbij gaat om een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en (her)inrichting en niet om een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten. De rechtbank kan zich verenigen met verweerders standpunt dat met toekenning van de forfaitaire tegemoetkoming tot een bedrag van € 1.392,-- is voldaan aan de op hem rustende compensatieplicht. De hoogte van de tegemoetkoming is in overeenstemming met het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Weliswaar is in intern e-mailverkeer een dubbele vergoeding ter sprake gekomen, maar de rechtbank is niet gebleken van een ondubbelzinnige toezegging door een beslissingsbevoegde medewerker van verweerder. Bovendien is een en ander niet gedragsbepalend geweest.
De rechtbank is voorts niet gebleken van bijzondere omstandigheden die verweerder hadden moeten nopen van zijn beleid ter zake af te wijken. De rechtbank overweegt in dit verband nog dat eisers medische beperkingen door verweerder niet zijn betwist, zodat een nader medisch onderzoek daarnaar niet noodzakelijk was.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De rechtbank acht echter wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indiening van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--.
Nu aan eiser ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
3. Beslissing
De rechtbank:
1.verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2.bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
3.bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,-- door verweerder wordt vergoed;
4.veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,-- wegens de kosten van rechtsbijstand, te betalen door verweerder aan de griffier van de rechtbank Maastricht.
Aldus gedaan door Y.J. Klik in tegenwoordigheid van C.A.M. Kavelaars als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2009.
w.g. C. Kavelaars w.g. Y. Klik
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden:
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen de uitspraak in de hoofdzaak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.