ECLI:NL:RBMAA:2009:BJ5313

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
12 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
138288 / FA RK 09-135
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een huisverbod opgelegd door de burgemeester van Kerkrade

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 12 augustus 2009 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van een huisverbod dat door de burgemeester van de gemeente Kerkrade aan eiser was opgelegd. Het huisverbod was aanvankelijk opgelegd op 14 februari 2009 en verlengd op 20 februari 2009. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.H.L. van de Laar, betwistte de rechtmatigheid van het huisverbod en stelde dat er geen sprake was van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de in de woning verblijvende personen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 30 juni 2009 gehouden, waarbij ook vertegenwoordigers van de gemeente aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat de burgemeester op grond van de Wet tijdelijk huisverbod bevoegd was om een huisverbod op te leggen indien er een ernstig vermoeden van gevaar bestond. Eiser voerde aan dat de verlenging van het huisverbod niet gerechtvaardigd was, omdat er na de initiële periode van tien dagen geen nieuwe incidenten waren gemeld. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester in redelijkheid tot de conclusie had kunnen komen dat er nog steeds een gevaar bestond, gebaseerd op eerdere incidenten en de risicotaxatie door het Veiligheidshuis Kerkrade.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser tegen zowel het besluit tot oplegging als het besluit tot verlenging van het huisverbod ongegrond. De rechtbank benadrukte dat het recht op toegang tot de rechter gewaarborgd moet zijn, ook al was het huisverbod inmiddels verlopen. De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die gemaakt moeten worden bij de beoordeling van huisverboden en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel recht,
enkelvoudig
Zaaknummer: 138288 / FA RK 09-135
Inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
tegen
de burgemeester van de gemeente Kerkrade, verweerder,
in welke zaak belanghebbende is:
[de vrouw],
wonende [woonplaats].
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 14 februari 2009 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan eiser.
Bij besluit van 20 februari 2009 heeft verweerder het huisverbod verlengd met een termijn van 18 dagen tot 14 maart 2009.
Bij beroepschrift van 5 maart 2009 is tegen deze besluiten namens eiser beroep ingesteld door zijn gemachtigde mr. R.H.L. van de Laar.
Bij aanvullend beroepschrift van 31 maart 2009 zijn de nadere gronden waarop het beroep berust bij de rechtbank ingediend.
Bij brief van 27 april 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De twee oudste minderjarige kinderen van de vrouw uit een eerdere relatie, [S.F.] en [G.K.], hebben hun mening kenbaar gemaakt bij brieven binnengekomen bij de rechtbank op 4 juni 2009.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2009.
Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde mr. R.H.L. van de Laar, advocaat te Kerkrade.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer P.J. Koekkoek, juridisch medewerker Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Kerkrade. Tevens was aan de zijde van verweerder aanwezig mevrouw B.M. van Ras, procesmanager van het Veiligheidshuis district Kerkrade.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421, hierna: Wth) in werking getreden.
Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Op grond van artikel 9 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 van deze wet zijn overeenkomstig van toepassing.
2.2. Verweerder heeft bij besluit van 14 februari 2009 een huisverbod aan eiser opgelegd, welk huisverbod vervolgens bij besluit van 20 februari 2009 is verlengd.
2.3. Eiser heeft in zijn beroepschrift van 5 maart 2009 aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft besloten aan eiser een huisverbod op te leggen. Eiser ontkent dat er sprake was van een (voorgezette) gevaardreiging. Eiser heeft gesteld belang te hebben bij het instellen van een beroep, omdat het huis/contactverbod in de weg staat aan contact met de in de woning verblijvende zoon [R.]. Eiser heeft verzocht om vergoeding van de kosten verband houdende met deze procedure.
Bij aanvullend beroepschrift van 31 maart 2009 heeft eiser aangevoerd dat hij zich afvraagt waarop de hulpofficier van justitie de antwoorden op de vragen van het risicotaxatie-instrument huiselijk geweld (hierna: (RiHG) heeft gebaseerd. Het dossier bevat immers enkel de aangiftes van de vrouw en haar minderjarige zoon. Verder wordt er in het dossier melding gemaakt van aangiftes die in het verleden tegen eiser zijn gedaan, maar deze aangiftes hebben niet tot vervolging geleid. Voorts heeft eiser aangevoerd dat op 14 februari 2009 pas aangifte is gedaan van bedreiging en geweld van de zijde van de man, terwijl dit geweld en deze bedreiging reeds op 13 februari 2009 zouden hebben plaatsgevonden. Kennelijk viel het op 13 juni 2009 allemaal wel mee. Het huisverbod is vervolgens op 14 februari 2009 opgelegd, maar niets wijst erop dat eiser op dat moment nog een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de in de woning aanwezige mensen.
Eiser begrijpt niet waarop de verlenging van het huisverbod is gebaseerd, aangezien er na de tien dagen van het opgelegde huisverbod geen nieuwe incidenten zijn gemeld of voorgevallen.
Ter zitting heeft eiser de rechtbank verzocht om ter zake het griffierecht de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 3 juni 2009 (LJN: BI6760) te volgen en derhalve te bepalen dat eiser geen griffierecht verschuldigd is.
2.4. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift primair op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende belang heeft bij het voeren van de onderhavige procedure. Het huisverbod en de verlenging zijn immers al uitgewerkt en eiser heeft niet om vergoeding van schade gevraagd.
Voor het geval de rechtbank het beroep wel ontvankelijk zou achten, heeft verweerder aangevoerd dat uit het feit dat de vrouw niet eerder aangifte heeft gedaan dan op zaterdag
14 februari 2009 niet mag worden afgeleid dat het huiselijk geweld wel meeviel. Om verdere escalatie te voorkomen heeft de vrouw gewacht tot een moment waarop het doen van aangifte op een zo veilig mogelijke manier kon plaatsvinden.
De verlenging van het huisverbod is gebaseerd op het advies van het Veiligheidshuis Kerkrade, waaruit bleek dat er sprake was van het vermoeden van een voortgezette gevaardreiging met betrekking tot het huiselijk geweld richting huisgenoten. Een zodanig vermoeden hoeft niet gebaseerd te zijn op nieuwe feiten of omstandigheden, maar kan worden gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan sprake was ten tijde van de oplegging van het huisverbod in combinatie met de constatering dat er sindsdien geen wezenlijke verbetering is opgetreden, na de onmiddellijke hulpverlening die werd ingezet via het Multi-disciplinair traject. Bij de beslissing tot verlenging van het huisverbod is meegewogen om het contactverbod niet te laten gelden voor de zoon van eiser [R.]. Zonder tussenkomst van Bureau Jeugdzorg achtte verweerder het contact met [R.] echter niet verantwoord.
3.1. Met betrekking tot het griffierecht overweegt de rechtbank als volgt.
In de door eiser genoemde uitspraak wordt geanticipeerd op de aangekondigde wetswijziging naar aanleiding van de brief van 24 april 2009 van de staatssecretaris van justitie waarin deze heeft bericht dat abusievelijk het verschuldigd zijn van griffierecht voor Wth-zaken niet is uitgesloten in de Wet tijdelijk huisverbod. Het beroep van eiser is vóór 24 april 2009 ingediend. De rechtbank is van oordeel dat er vóór genoemde datum geen aanknopingspunt was - noch in de vorm van een uitlating van de zijde van de wetgever, noch in een rechterlijke uitspraak - dat het griffierecht niet verschuldigd zou zijn, zodat het griffierecht niet zal worden terugbetaald.
3.2. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat eiser is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat er uit dien hoofde geen beletsel bestaat voor de ontvankelijkheid van zijn beroep. Aangezien de bestreden besluiten maatregelen inhouden die zeer diep ingrijpen in het recht van eiser op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn recht op eerbiediging van zijn gezinsleven, welke rechten onder meer worden beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is een rechtstreeks belang van eiser bij de bestreden besluiten als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb gegeven.
Het verweerschrift en de door verweerder hierop ter zitting gegeven toelichting houdt in dat het beroep van eiser desalniettemin niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat de bestreden besluiten hun werking inmiddels hebben verloren, zodat een rechterlijke beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit, waaronder de vraag of verweerder bij deze besluiten voornoemde rechten van eiser op een juiste wijze heeft meegewogen, eiser niet meer kan baten. Verweerder heeft erin dit verband op gewezen dat eiser geen schadevergoeding heeft gevorderd, zodat er ook uit dien hoofde geen aanleiding meer zou bestaan de rechtmatigheid van de bestreden besluiten te beoordelen.
De rechtbank is echter van oordeel dat er niet aan voorbij mag worden gegaan dat het niet reëel is te verwachten dat op een beroep tegen een huisverbod vóór de afloop van de termijn waarvoor dit is toegekend wordt beslist . Dit geldt in elk geval voor de in artikel 2, tweede lid, tweede volzin, van de Wth genoemde termijn van tien dagen voor het initiële huisverbod, maar zal in de praktijk ook gelden voor de in artikel 9, eerste lid, van de Wth genoemde verlengde termijn. Het is in verband hiermee dat de wetgever in de Wth heeft voorzien in de mogelijkheid voor belanghebbenden op zeer korte termijn een uitspraak in een voorlopige voorzieningenprocedure te verkrijgen. Daarmee wordt de belanghebbenden een effectief rechtsmiddel geboden om de voortduring van de tenuitvoerlegging van het huisverbod te beletten.
De rechtbank merkt op dat het standpunt van verweerder erop neerkomt dat eiser alleen dan de rechtmatigheid van het aan hem opgelegde huisverbod in een bodemprocedure zou kunnen doen toetsen, als hij tevens een voorlopige voorzieningenprocedure, met de daarmee voor hem samenhangende kosten, aanhangig zou hebben gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank zou dit gelet op de mate waarin het huisverbod ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer van eiser een onevenredige inbreuk maken op het hem toekomende recht op toegang tot de rechter, dat door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is afgeleid uit artikel 6 van het EVRM (arrest van 21 februari 1975; LJN: AB5466, Golder). De rechtbank acht voor dit oordeel mede van belang dat het bestreden besluit weliswaar zijn actuele relevantie heeft verloren, maar dat het geschil tussen partijen over de rechtmatigheid van het besluit nog altijd bestaat. Daarin onderscheidt deze zaak zich van situaties waarin het procesbelang verloren gaat doordat het bestuursorgaan geheel aan de bezwaren van de belanghebbende is tegemoetkomen of waarin de belanghebbende om andere redenen, bijvoorbeeld door het verlies van een bepaalde juridische kwaliteit, niet meer door bestreden besluit kan worden geraakt. De rechtbank overweegt ten slotte, zij het ten overvloede, dat ook de door eiser geuite vrees dat het aan hem opgelegde huisverbod voor hem mogelijk nadelige gevolgen kan hebben in toekomstige familierechtelijke procedures niet van realiteitszin is ontbloot.
Het beroep is dan ook ontvankelijk.
3.3. Met betrekking tot het besluit van 14 februari 2009 tot het opleggen van een huisverbod aan eiser voor de duur van tien dagen, overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op het door de hulpofficier van justitie Schroten conform het Besluit tijdelijk huisverbod opgemaakte RiHG. De risicotaxatie is gebaseerd op verklaringen van de toenmalige partner van eiser, [de vrouw], en van [G.K.], een zoon van [de vrouw] uit een eerdere relatie, alsmede op verklaringen van eiser zelf. Voorts is getoetst aan antecedenten met betrekking tot politieregistraties en –mutaties die op eiser betrekking hebben. Daaruit komt naar voren dat eiser excessief alcohol gebruikt, wat bij hem leidt tot een agressieve opstelling naar zijn huisgenoten. Op de dag voor de oplegging van het huisverbod heeft hij fysiek geweld gebruikt jegens zijn partner en heeft hij voornoemde [G.K.] met geweld bedreigd. Uit de stukken blijkt dat er sprake is geweest van een patroon van bedreiging en vernedering door eiser van zijn huisgenoten. Dit wordt onderschreven in de schriftelijke reacties die de minderjarigen [S.F.] en [G.K.] de rechtbank hebben toegezonden. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat in het geval van eiser voldoende is gebleken dat zich ten tijde van het bestreden besluit het in
artikel 2, eerste lid, van de Wth bedoelde ernstige en onmiddellijke gevaar voordeed, zodat verweerder bevoegd was eiser een huisverbod op te leggen.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat bij de beoordeling van het risico van huiselijk geweld gelet op het Besluit tijdelijk huisverbod mede acht mag worden geslagen op – soms wat in een verder verleden gelegen – politieregistraties en dat geen doorslaggevende betekenis toekomt aan het feit dat deze registraties niet hebben geleid tot strafrechtelijke vervolging.
De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat uit het feit dat [de vrouw] pas op de ochtend van 14 februari 2009 bij de politie aangifte heeft gedaan van het in de avond van 13 februari 2009 jegens haar plaatsgevonden hebbende huiselijk geweld, niet mag worden geconcludeerd dat de aanwezigheid van eiser ten tijde van het opleggen van het huisverbod geen onmiddellijk gevaar meer opleverde voor de in het huis aanwezige personen. Uit voornoemde verklaringen komt immers naar voren dat [de vrouw] voor het doen van haar aangifte uit angst voor eiser en om verdere escalatie te voorkomen met het doen van aangifte heeft gewacht tot eiser de woning had verlaten.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid tot oplegging van het huisverbod had kunnen besluiten en is evenmin gebleken dat verweerder anderszins in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep tegen het besluit van 14 februari 2009 is dan ook ongegrond.
3.4. Met betrekking tot het besluit van 20 februari 2009 waarbij verweerder het aan eiser opgelegde huisverbod heeft verlengd tot 14 maart 2009, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de enkele omstandigheid dat er gedurende het initiële huisverbod geen incidenten met betrekking tot eiser zijn gemeld en dat eiser zich aan het huisverbod heeft gehouden, geen reden is om van een verlenging van het huisverbod af te zien. Verweerder heeft het besluit tot verlenging van het huisverbod gebaseerd op een advies van het Veiligheidshuis Kerkrade. In dit advies heeft het Veiligheidshuis gemotiveerd waarom het van oordeel is dat er ten aanzien van eiser sprake was van een voortgezette gevaardreiging met betrekking tot huiselijk geweld van eiser richting jegens zijn huisgenoten. Namens eiser zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat dit advies niet op zorgvuldige wijze tot stand zou zijn gekomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot verlenging van het aan eiser opgelegde huisverbod. Het beroep tegen het besluit van 20 februari 2009 is dan ook ongegrond.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep tegen het besluit van 14 februari 2009 ongegrond;
verklaart het beroep tegen het besluit van 20 februari 2009 ongegrond.
Aldus gedaan door mr. R.E. Bakker in tegenwoordigheid van mr. S.M.L.C. Limpens als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2009.
w.g. S.M.L.C.Limpens w.g. R.E. Bakker
Verzonden op 12 augustus 2009
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.