RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08 / 1084 en AWB 08 / 1438
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres],
wonend te Geleen, eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen,
verweerder.
Datum bestreden besluiten: 2 juni 2008 en 22 juli 2008
Kenmerk: 77012001/20127266/117570 en 77012001/20146050/124373
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit van 2 juni 2008 (besluit I).
Ook tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit van 22 juli 2008 (besluit II) heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en heeft tevens in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 10 februari 2009 plaatsgehad. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door C.L.J.M. Wilhelmus, advocaat te Sittard. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door Y. Pozun, werkzaam bij verweerder.
Bij besluit van 25 april 2007 is aan eiseres een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) toegekend. Gelet op de door eiseres genoemde beperkingen heeft verweerder een medisch en arbeidsdeskundig rapport bij Reaned opgevraagd om te bezien of en in hoeverre eiseres arbeidsgeschikt is.
De conclusie van dit door verweerder op 14 juni 2007 ontvangen advies luidt dat eiseres structureel functionele beperkingen heeft (beperkt voor zwaar tillen en dragen), maar geen medische urenbeperking heeft. Geadviseerd wordt een geleidelijke opbouw tot 40 uren.
Verweerder heeft de bevindingen van de advisering verwoord in zijn besluit van
19 juni 2007 en besloten dat de arbeidsverplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB volledig aan eiseres kunnen worden opgelegd, rekening houdend met beperkingen voor zwaar fysiek werk en een geleidelijke opbouw naar 40 uren per week.
Dit besluit ligt ten grondslag aan de procedure die bij de rechtbank aanhangig is onder procedurenummer AWB 08 / 1084.
Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift heeft verweerder nadere informatie bij de verzekeringsarts van Reaned opgevraagd, die verweerder op 9 juli 2007 heeft ontvangen.
In de loop van de procedure zijn door eiseres drie brieven, waarvan twee van dezelfde datum en met eenzelfde inhoud, in het geding gebracht van [dhr A] van het ziekenhuis Maas en Kempen te Maaseik, België, waarin is vermeld dat eiseres op 19 september 2007 een revisie van de gastric bypass onderging en plaatsing van een Fobi-ring om zo tot het nodige verzadigingsgevoel te komen. Daarin is voorts opgenomen:
1.”Postoperatief krijgt patiënte multidisciplinaire begeleiding. In dit kader voorstel om patiënte niet fulltime tewerk te stellen (bv. 20u/week)”;
2.“het is nodig dat patiënte nu een gunstig en correct eetpatroon aanleert. Daarom zouden wij willen vragen of patiënte kan werken aan 20u/ week zodat zij een correct en gezond leefpatroon kan opbouwen”.
Vanwege de operatie die eiseres op 19 september 2007 had ondergaan heeft verweerder bij Reaned opnieuw advies gevraagd. Daarbij is in de vraagstelling ook de door eiseres ingebrachte informatie van [dhr A] over deze operatie en de gevolgen daarvan aangehaald.
Tijdens de hoorzitting in bezwaar is besloten de besluitvorming aan te houden teneinde dit nieuwe advies van Reaned af te wachten.
Nadat verweerder dit nieuwe advies van Reaned had ontvangen op 31 januari 2008 heeft verweerder op grond van de bevindingen van dit tweede advies bij primair besluit van
6 februari 2008 aangegeven dat de arbeidsverplichtingen ex artikel 9 van de WWB op eiseres van toepassing blijven, aangezien er geen medische urenbeperking is. Verweerder heeft besloten dat rekening dient te worden gehouden met beperkingen voor activiteiten die de druk op de buik te veel doen toenemen én dat er een geleidelijke opbouw in uren (de eerste zes maanden 40%, dan drie maanden 75% en vervolgens 100%) plaatsvindt.
Dit primaire besluit van 6 februari 2008 ligt ten grondslag aan de procedure met nummer AWB 08 / 1438.
Verweerder heeft vervolgens het bezwaar tegen het besluit van 19 juni 2007 bij besluit I ongegrond verklaard en de oplegging van de arbeidsverplichtingen ex artikel 9 van de WWB gehandhaafd, rekening houdend met beperkingen voor zwaar fysiek werk en een geleidelijke opbouw naar 40 uren per week. Verweerder acht geen dringende redenen aanwezig die hem ertoe hadden moeten nopen een tijdelijke ontheffing als bedoeld in het tweede lid van voornoemd artikel te verlenen. Verweerder acht het advies van Reaned niet weerlegd met de door eiseres ingebrachte verklaringen van deskundigen.
Ten aanzien van de informatie van [dhr A] geeft verweerder aan dat de operatie op
19 september 2007 een nieuwe omstandigheid is, die zich heeft voorgedaan na het uitbrengen van advies door Reaned (door verweerder ontvangen op 14 juni 2007) en nadat het besluit in primo op 19 juni 2007 was genomen. Daar het een (onzekere) toekomstige gebeurtenis betreft, is hiermee volgens verweerder terecht geen rekening gehouden.
In beroep tegen besluit I heeft eiseres betoogd dat het onbegrijpelijk is dat geen rekening wordt gehouden met de gegevens van [dhr A]. Enerzijds omdat de hoorzitting is aangehouden in afwachting van nader onderzoek waarbij ook de reacties van [dhr A] diende te worden betrokken en anderzijds omdat er geen sprake was van een (onzekere) toekomstige gebeurtenis. Dit geldt temeer nu in de bezwaarfase een volledige heroverweging mogelijk is.
Het feit dat het tweede advies van Reaned tot de dezelfde conclusie komt als het eerste advies gaat voorbij aan de bevindingen van [dhr A]. Hiermee heeft eiseres de adviezen van Reaned met een deskundigenverklaring weerlegd. Ten onrechte is aan deze verklaring voorbij gegaan en is de behandelend arts wederom niet in de gelegenheid gesteld om zijn nadere zienswijze te geven. Er is dan ook geen sprake van een zorgvuldig tot stand gekomen extern advies.
Eiseres is nog altijd niet aan het werk, terwijl zij, gelet op het advies, inmiddels weer 40 uur zou moeten werken. Zij is bezig met een reïntegratieproject.
Verweerder heeft het tegen het primaire besluit van 6 februari 2008 gerichte bezwaar bij besluit II ongegrond verklaard en de oplegging van de arbeidsverplichtingen ex artikel 9 van de WWB gehandhaafd, rekening houdend met beperkingen voor zwaar fysiek werk en een geleidelijke opbouw naar 40 uren per week. Verweerder heeft geen dringende redenen aanwezig geacht die verweerder hadden moeten nopen een ontheffing als bedoeld in het tweede lid van voornoemd artikel te verlenen. Verweerder acht het advies van Reaned niet weerlegd met de door eiseres ingebrachte verklaringen van deskundigen.
In beroep tegen besluit II heeft eiseres voor zover relevant voor de onderhavige besluitvorming betoogd dat haar ten onrechte wordt verweten dat zij het advies van Reaned niet zou hebben weerlegd met een verklaring van een ter zake deskundige. De door verweerder gehanteerde redenering dat de ingebrachte brieven van [dhr A] daartoe niet gerekend kunnen worden omdat daarin niet expliciet zou worden verklaard dat eiseres niet in staat zou zijn om meer dan 20 uur te werken is voor haar onbegrijpelijk en de arts
[dhr A] is ten onrechte niet door Reaned benaderd. Ook verweerder heeft er op gewezen dat het wellicht beter was geweest dat de medisch adviseur toch contact had opgenomen met de behandelend arts, met name om nog een beter beeld te krijgen. Inmiddels moet worden aangenomen dat het advies niet eenduidig is. Eiseres is immers nog altijd niet aan het werk. Van de geleidelijke opbouw van uren is tot op heden niets terechtgekomen. Ten onrechte is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat eiseres is doorverwezen naar een andere arts.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de samenhang tussen beide zaken en gezien hetgeen in beroep is aangevoerd zal de rechtbank, mede nu aan beide zaken grotendeels dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag liggen, in procedurenummer AWB 08 /1084 en in AWB 08 / 1438 één uitspraak doen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de WWB is de bijstandsgerechtigde jonger dan 65 jaar verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder
begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken
aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Artikel 9, tweede lid, van de WWB bepaalt dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid.
Aldus zijn in artikel 9, eerste lid, van de WWB de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen en biedt het tweede lid van artikel 9 van de WWB het college de mogelijkheid in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van deze verplichtingen, indien daarvoor dringende redenen zijn.
Nu de arbeidsverplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB van rechtswege aan de uitkering zijn verbonden, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het bezwaar in beide zaken met juistheid gekwalificeerd als een bezwaar gericht tegen de impliciete weigering ten aanzien van eiseres toepassing te geven aan artikel 9, tweede lid, van de WWB.
Zoals de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) reeds eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 26 april 2005, LJN: AT5285 en meer recent de uitspraak van 28 oktober 2008, LJN: BG3675) is bijstandsverlening erop gericht om degenen die daartoe in staat zijn, te stimuleren om betaald werk te vinden en voor degenen die dat nog niet kunnen, wordt gezocht naar mogelijkheden om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Mede gelet op de in artikel 18, eerste en vierde lid, van de WWB neergelegde opdracht aan verweerder tot afstemming van aan de bijstand verbonden verplichtingen zal bij heronderzoeken dan ook periodiek bezien moeten worden of, en zo ja in hoeverre, er aanleiding is om tot arbeidsinschakeling strekkende verplichtingen (opnieuw) aan de bijstand te verbinden of om voor een bepaalde periode verleende ontheffingen van deze verplichtingen voort te zetten, in te trekken of te wijzigen.
Eiseres heeft hangende het bezwaar in procedurenummer AWB 08 / 1084 drie brieven van
[dhr A] overgelegd, die betrekking hebben op een operatie die eiseres op
19 september 2007 heeft ondergaan en de gevolgen daarvan.
De rechtbank gaat eerst in op de vraag of deze informatie bij het nemen van besluit I had moeten worden betrokken, zoals eiseres in beroep heeft gesteld.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze operatie een nieuwe omstandigheid betreft, waarmee in laatstgenoemde procedure geen rekening behoeft te worden gehouden. Volgens verweerder dient in een geding als het onderhavige de heroverweging in bezwaar niet ex nunc, zoals voorzien in artikel 7:11 van de Awb, maar ex tunc plaats te vinden. Verweerder baseert zijn standpunt op de aard van de procedure waarbij bij besluitvorming op grond van een (medische) keuring geen rekening kan worden gehouden met bijvoorbeeld een ‘beenbreuk drie maanden later”.
De rechtbank onderschrijft dit standpunt niet.
Uit artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vloeit voort dat op het bezwaar dient te worden beslist met inachtneming van de feiten en omstandigheden zoals die zijn op het tijdstip van de heroverweging. De bezwaarprocedure is juist bedoeld als een volledige bestuurlijke heroverweging. Op deze regel zijn uitzonderingen die zich laten verklaren uit de aard van de primaire beslissing. Dan worden feiten of omstandigheden die tijdens de bezwaarprocedure naar voren zijn gekomen alleen in beschouwing genomen voor zover die een ander licht werpen op de toestand zoals die was met ingang van de datum van aanvraag dan wel de datum van het primaire besluit. De rechtbank heeft in dit geval in de Awb noch in de van toepassing zijnde bepalingen van de WWB aanwijzingen gevonden die het door verweerder ingenomen standpunt dat hier sprake is van zo’n uitzonderingssituatie onderschrijven.
De rechtbank acht daarvoor bepalend dat de vraag of aan eiseres ontheffing van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling diende te worden verleend, niet is gekoppeld aan een peildatum (de aanvraagdatum). Nu eiseres een periodieke uitkering ingevolge de WWB ontvangt met daaraan verbonden de arbeidsverplichtingen op grond van artikel 9 van de WWB, betreft het een doorlopende rechtsbetrekking tussen eiseres en verweerder en derhalve een doorlopend tijdvak. Met de ingebrachte informatie wordt voorts niet getreden buiten de opgeworpen geschilpunten. Bovendien gaat het hier om een vervolgbehandeling voor dezelfde medische klachten.
Het vorenstaande laat onverlet dat indien wordt geconstateerd dat in bezwaar aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden alsnog moeten leiden tot een tijdelijke ontheffing en het hier later opgekomen feiten of omstandigheden zijn, de ingangsdatum (en derhalve het rechtsgevolg) in het kader van de heroverweging tijdens bezwaar aan de hand van die feiten of omstandigheden dient te worden vastgesteld.
Hoewel verweerder naar het oordeel van de rechtbank de gegevens betreffende de operatie van 19 september 2007 in de beslissing op bezwaar inzake procedurenummer
AWB 08 / 1084 had kunnen en moeten betrekken heeft verweerder ervoor gekozen dit bij een nieuw primair besluit te doen. Naar aanleiding daarvan ontstond opnieuw de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Door deze inadequate reactie van verweerder zijn twee procedures gaan lopen, terwijl met één procedure had kunnen worden volstaan.
Niet kan worden gezegd dat eiseres daarmee inhoudelijk te kort is gedaan, nu verweerder in procedurenummer AWB 08 / 1438 zowel bij een beslissing in primo als een besluit op bezwaar heeft bezien of de operatie van 19 september 2007 aanleiding gaf tot een ander, gewijzigd standpunt dan ingenomen in besluit I - hetgeen ook in het kader van de heroverweging in bezwaar in procedurenummer AWB 08 / 1084 had moeten plaatsvinden -, zij het dat door het tijdsverloop de periodes waar de beoordeling op ziet niet samenvallen. Vorenstaande handelwijze van verweerder heeft wel meegebracht dat eiseres tweemaal beroep bij de rechtbank heeft moeten instellen. Hierin, bezien in samenhang met het hiervoor overwogene, acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep in procedurenummer
AWB 08 / 1084 bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent ter zake één punt met een waarde van € 322,-- toe voor de indie¬ning van het beroepschrift en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te ver¬goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve € 322,--. Er bestaat voorts aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht in laatstgenoemde procedure vergoedt.
De rechtbank zal besluit II beschouwen als een aanvulling op besluit I en thans overgaan tot een inhoudelijke beoordeling in beide zaken.
Het is vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 juli 2008, LJN: BD6225), dat in het samenstel van de artikelen 7:12, eerste lid, 3:49 en 3:9 van de Awb besloten ligt dat een besluit dat berust op het advies van een medisch adviseur, zodanig inzichtelijk gemotiveerd dient te zijn dat de belanghebbende zich daartegen gericht teweer kan stellen. Dit betekent dat duidelijk moet zijn op grond van welke vormen van onderzoek en op basis van welke gegevens de adviseur tot zijn bevindingen is gekomen. Voorts ligt daarin besloten dat, indien de belanghebbende het medische advies op een of meer punten concreet onderbouwd weerspreekt, het niet met de in artikel 3:9 van de Awb neergelegde vergewisplicht in overeenstemming is dat het bestuursorgaan daaraan zonder meer voorbijgaat door te volharden in de - enkele - verwijzing naar het advies.
Verweerder heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op een tweetal adviezen van Reaned.
Het eerste advies van Reaned is door verweerder ontvangen op 14 juni 2007. Het (medisch gedeelte van het) advies is opgesteld door een arts op basis van de bevindingen tijdens het spreekuur, waaronder een gesprek met eiseres. Deze arts komt tot de conclusie dat eiseres geen medische urenbeperking heeft en medisch gezien fulltime kan werken. Wel heeft eiseres structureel functionele beperkingen, die in een belastbaarheidprofiel zijn neergelegd.
In bezwaar heeft verweerder aan Reaned gevraagd het advies nog aan te vullen. Op
9 juli 2007 is van de bedrijfsarts nadere informatie verkregen. Daarin is aangegeven dat op het moment van het onderzoek geen daadwerkelijke behandeling gaande was, zodat geen informatie bij de behandelaar is ingewonnen. Er is geen lichamelijk onderzoek uitgevoerd, daar dit geen aanvullende informatie zou opleveren. De beperkingen zijn aangenomen op basis van de anamnese en de restverschijnselen na de operaties.
Naar aanleiding van de op 19 september 2007 ondergane maagoperatie is, op verzoek van verweerder, door Reaned opnieuw advies uitgebracht, door verweerder ontvangen op
31 januari 2008. Het (medisch gedeelte van dit) advies is opgesteld door een arts, op basis van een anamnese en gericht lichamelijk onderzoek van eiseres op zijn spreekuur. Ook deze arts komt tot de conclusie dat eiseres geen medische urenbeperking heeft en medisch gezien fulltime kan werken. Wel heeft eiseres duurzame beperkingen, die in een belastbaarheid-profiel zijn neergelegd. Uit de rapportage blijkt (zie onder 2.2 en 3.2) dat de arts de operatie in september 2007 in zijn beoordeling heeft betrokken. Naar aanleiding van vraagstelling door verweerder, heeft deze arts zijn rapportage op 28 februari 2008 aangevuld. Uit deze aanvulling blijkt dat de verzekeringsarts neurochirurg is, dat hij bekend was met de informatie van [dhr A] (zie onder 1.1 en 3.2) en deze in zijn rapportage heeft betrokken. Aangezien de ingreep bekend is en de daaruit voortvloeiende beperkingen eveneens, heeft deze informatie hem geen reden gegeven aanvullende informatie bij de behandelaar te vragen. De arts handhaaft zijn conclusie dat er geen medische urenbeperking is en dat eiseres medisch gezien fulltime kan werken. De stelling van eiseres dat dit advies wat de wijze van totstandkoming of wat de inhoud ervan betreft niet deugdelijk zou zijn, deelt de rechtbank niet. Eiseres heeft weliswaar drie brieven van [dhr A] overgelegd, maar de inhoud van die brieven doet geen twijfel ontstaan over het advies van Reaned. Immers, uit de reactie op het verzoek tot aanvulling van het medisch advies van eiseres van 28 februari 2008 blijkt dat de verzekeringsarts deze informatie in zijn advies heeft betrokken. Hij achtte het niet nodig nadere informatie bij [dhr A] in te winnen omdat de operatie ten tijde van het onderzoek drie maanden terug lag. Verder had de arts voldoende informatie uit de door eiseres verstrekte gegevens in combinatie met de door haar geschetste dagelijkse activiteiten en zijn eigen onderzoeksbevindingen. De arts is als onderzoeker voldoende bekend met de consequenties van de operatie. Gelet op deze onderbouwing kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat een urenbeperking aan de orde was.
De rechtbank concludeert dat de adviezen van Reaned deugdelijk en op inzichtelijke wijze zijn onderbouwd. Verweerder mocht bij zijn besluitvorming op deze advisering, waarin de (schriftelijke) informatie van de behandelend arts is betrokken, afgaan. De rechtbank tekent hierbij nog aan dat [dhr A] een 20-urige werkweek adviseert om eiseres weer een geregeld en gezond eetpatroon aan te leren. Hieruit blijkt geenszins dat eiseres op grond van medische redenen niet meer dan 20 uur kan/mag werken.
Eiseres stelt inmiddels te zijn doorverwezen naar een andere arts, maar hierover zijn geen stukken ingebracht, zodat ook deze stelling niet tot het oordeel kan leiden dat verweerder het advies van Reaned niet mocht volgen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich gelet op de voorliggende advisering terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van dringende redenen in de zin van het tweede lid van artikel 9 van de WWB, die aanleiding geven voor een tijdelijke ontheffing van de verplichtingen bedoeld in het eerste lid van dat artikel. Dat er beperkingen zijn geconstateerd leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres wordt met inachtneming van die beperkingen in staat geacht tot het verrichten van arbeid zonder urenbeperking. De geleidelijke (nadien in fases aangegeven) opbouw van uren, zo heeft ook verweerder aangegeven, vloeit voort uit de noodzaak van het opdoen van arbeidsritme en arbeidsgewenning. De rechtbank tekent bij het vorenstaande nog aan dat in besluit II nogmaals is benadrukt dat rekening wordt gehouden met de structureel functionele beperkingen van eiseres en dat er soepel zal worden omgegaan, afhankelijk van het verloop van het traject, met de verplichting naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.
Het beroep tegen besluit I en het beroep tegen besluit II moet dan ook ongegrond worden verklaard.
1.verklaart het beroep tegen het besluit van 2 juni 2008 ongegrond;
2.verklaart het beroep tegen het besluit van 22 juli 2008 ongegrond;
3.bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht in procedurenummer
AWB 08 / 1084 ten bedrage van € 39,00 wordt vergoed door de gemeente Sittard-Geleen;
4.veroordeelt verweerder in de kosten van de procedure onder procedurenummer AWB 08 / 1084 tot een bedrag van € 322,00, te vergoeden door de gemeente Sittard-Geleen aan eiseres.
Aldus gedaan door Y.J. Klik in tegenwoordigheid van C. Schrammen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2009
w.g. C. Schrammen w.g. Y. Klik
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.