ECLI:NL:RBMAA:2009:BH7714

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 1324
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende toezending van op de zaak betrekking hebbende stukken door verweerder in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schinnen, waarbij zijn WWB-uitkering met terugwerkende kracht is beëindigd en een bedrag van € 2.869,91 aan te veel verleende bijstand is teruggevorderd. De rechtbank Maastricht heeft op 19 maart 2009 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. Eiser ontving een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en stelde dat verweerder niet had voldaan aan de verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe te sturen, zoals vereist in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateerde dat verweerder niet alleen de stukken niet tijdig had overgelegd, maar ook niet ter zitting was verschenen, wat de helderheid over de besluitvorming niet ten goede kwam.

De rechtbank oordeelde dat de besluitvorming van verweerder volstrekt onduidelijk was, omdat niet was aangegeven of het bezwaar gegrond of ongegrond was. Bovendien was het teruggevorderde bedrag verlaagd zonder deugdelijke motivering, en was de periode van terugvordering zonder goede onderbouwing verlengd. De rechtbank concludeerde dat een inhoudelijke beoordeling van het geding niet mogelijk was en verklaarde het beroep gegrond. Verweerder werd opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden vastgesteld. De rechtbank stelde ook een dwangsom vast van € 250,- per dag voor het geval verweerder niet zou voldoen aan de uitspraak, met een maximum van € 25.000,-. De rechtbank benadrukte dat bij een hernieuwde heroverweging van het bezwaar verweerder rekening moest houden met de relevante wetgeving en de noodzaak van een deugdelijke motivering. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter Y.J. Klik, met C. Schrammen als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08 / 1324
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geding tussen
[eiser],
wonend te Puth, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schinnen,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 5 augustus 2008
Kenmerk: WSZ 4604/ wp 6784
1. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 februari 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen. Verweerder heeft zich ter zitting niet doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Eiser ontvangt een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB).
Uit onderzoek door verweerder is gebleken dat eiser door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in een bezwaarprocedure gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, zodat hij over de periode van 14 september 2006 tot en met 2 mei 2007 alsnog recht had op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO). Dit heeft tot gevolg gehad dat eiser over de hierboven genoemde periode te veel aan bijstand heeft ontvangen.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 29 juni 2007 dan ook eisers WWB-uitkering met terugwerkende kracht beëindigd en de te veel verleende bijstand ad € 2.869,91 van eiser terug¬gevorderd, omdat eiser over de periode van 14 september 2006 tot en met 31 maart 2007 met terugwerkende kracht kon beschikken over middelen uit een WAO-uitkering. De aan eiser verstrekte uitkering over de periode 14 september tot en met 31 december 2006 ad
€ 1.909,16 wordt bruto teruggevorderd. De verstrekte bijstand over de periode van 1 januari tot en met 31 maart 2007 wordt netto teruggevorderd en bedraagt € 960,75.
Na hiertegen gemaakt bezwaar heeft verweerder vervolgens over de periode van
14 september 2006 tot en met 2 mei 2007 een bedrag van € 2.150,57 aan te veel ontvangen netto bijstand van eiser teruggevorderd.
In beroep is hiertegen naar voren gebracht dat verweerders besluitvorming volstrekt niet duidelijk is: verweerder geeft niet eens aan of het bezwaar gegrond dan wel ongegrond is.
Bovendien is het teruggevorderde bedrag verlaagd, zodat ervan kan worden uitgegaan dat het bezwaar gegrond is. De periode waarop de terugvordering betrekking heeft is daarentegen zonder deugdelijke motivering met twee maanden verlengd.
Verweerder is op de door eiser in bezwaar naar voren gebrachte bezwaren in zijn geheel niet ingegaan. Eiser heeft toen al aangevoerd dat geheel andere bedragen worden ingehouden dan de bedragen die eiser heeft ontvangen.
Verweerder heeft nagelaten aan te geven op welk wetsartikel de besluitvorming is gebaseerd.
De uitkering is niet verlaagd of ingetrokken, hetgeen aan terugvordering in de weg staat.
Ten onrechte heeft verweerder geen proceskostenvergoeding toegekend.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De rechtbank heeft bij verweerder alle op de procedure betrekking hebbende stukken en een verweerschrift opgevraagd. Nadat deze uitbleven is verweerder opgeroepen te verschijnen ter zitting op 30 september 2008 om de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. De gedingstukken zijn daarop alsnog aan de rechtbank overgelegd, maar deze bleken niet volledig. Verweerder heeft geen verweerschrift ingebracht. Van de zijde van de rechtbank is vervolgens bij verweerder alsnog een deel van de ontbrekende stukken opgevraagd. Afgezien van het feit dat onderbouwende stukken (bijvoorbeeld over de hoogte van de WAO-inkomsten van eiser) in zijn geheel ontbreken, werden van de kant van verweerder onjuiste mededelingen gedaan over al dan niet ontbrekende stukken en werd het primaire besluit pas na herhaald verzoek aan de rechtbank toegestuurd. Ten aanzien van het eveneens opgevraagde verslag van de hoorzitting, die blijkens het beroepschrift werd gehouden op
10 september 2007, werd door een medewerker van verweerder meegedeeld dat “dat er niet was”.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verweerder niet heeft voldaan aan de in artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe te sturen.
Bovendien heeft het feit dat verweerder zonder afmelding niet ter zitting is verschenen, ook niet kunnen bijdragen aan het verschaffen van helderheid over de in geding zijnde besluitvorming en de bij de rechtbank gerezen vragen.
Ingevolge artikel 8:31 van de Awb - voor zover hier relevant - kan de rechtbank, indien een partij niet voldoet aan de verplichting inlichtingen te geven of stukken te overleggen, daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.
De rechtbank is, vanwege het ontbreken van stukken en het feit dat het bestreden besluit niet eens vermeld of sprake is van een gegrond dan wel ongegrond bezwaar, terwijl dit inhoudelijk afwijkt van de primaire besluitvorming, tot de conclusie geraakt dat een inhoudelijke beoordeling van het geding niet mogelijk is.
Zij zal dan ook het beroep gegrond verklaren met toepassing van artikel 8:31 van de Awb.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb verweerder een termijn stellen voor het opnieuw beslissen op bezwaar. Nu uit de wel aanwezige stukken blijkt dat aan verweerder reeds eerder een dwangsom is opgelegd wegens het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 29 juni 2007, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, zevende lid, van de Awb reeds thans bepalen dat, indien of zolang verweerder niet voldoet aan deze uitspraak, de gemeente Schinnen aan eiser een in het dictum van deze uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt.
De rechtbank wijst er daarbij op, dat ingevolge artikel 611a van het Wetboek van Burgerlijke Rechts¬vordering de dwangsom niet kan worden verbeurd vóór de betekening van de uitspraak, waarbij zij is vastgesteld.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verweerder bij een hernieuwde heroverweging van het bezwaar die de rechterlijke toets kan doorstaan, rekening dient te houden met het onderstaande. Ingevolge artikel 7:11 van de Awb vindt bij een ontvankelijk bezwaar op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Bovendien dient een beslissing op bezwaar ingevolge artikel 7:12 van de Awb te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Hiertoe behoort naar het oordeel van de rechtbank eveneens ten minste verweerders standpunt of een bezwaar eventueel niet ontvankelijk of gegrond dan wel ongegrond is.
Tot slot wijst de rechtbank op het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb; wil sprake zijn van een zorgvuldig tot stand gekomen besluit dan zal verweerder al bij de voorbereiding ervan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen moeten vergaren.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indie¬ning van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te ver¬goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--.
Nu aan eiser ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank:
1.verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2.draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
3.bepaalt dat de gemeente Schinnen aan eiser een dwangsom verbeurt van € 250,- voor
elke dag dat verweerder niet of niet volledig voldoet aan voormelde last, zulks tot een maximum van € 25.000,-;
4.bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,00 wordt vergoed door de gemeente Schinnen;
5.veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,- wegens de kosten van rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Schinnen aan de griffier van de rechtbank Maastricht;
6.veroordeelt de gemeente Schinnen in de executiekosten voor zover deze bij en na betekening van deze uitspraak aan de zijde van eiser zullen rijzen.
Aldus gedaan door Y.J. Klik in tegenwoordigheid van C. Schrammen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2009
w.g. C. Schrammen w.g. Y. Klik
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 19 maart 2009
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.