ECLI:NL:RBMAA:2009:BH4149

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
20 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 648
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft eiseres, die sinds mei 1980 een bijstandsuitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf. Dit besluit, dat op 25 maart 2008 werd genomen, hield in dat de bijstandsverlening aan eiseres over de periode van 1 oktober 2001 tot en met 31 oktober 2005 werd ingetrokken en dat het ten onrechte uitgekeerde bedrag van € 63.000,31 werd teruggevorderd. De aanleiding voor dit besluit waren anonieme meldingen over mogelijk zwart werk van eiseres, waarop de sociale recherche een onderzoek instelde. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat eiseres in de genoemde periode zwart had gewerkt en haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van haar werkzaamheden en de daaruit verkregen inkomsten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche, alsook de verklaringen van eiseres en getuigen, voldoende bewijs boden voor de conclusie dat eiseres in de genoemde periode zwart had gewerkt. Eiseres betwistte de motivering van de periode waarin de inlichtingenplicht zou zijn geschonden en stelde dat slechts uit één verklaring bleek dat zij maximaal vier jaar neveninkomsten had. De rechtbank verwierp deze stelling en oordeelde dat de bewijsvoering van eiseres onvoldoende was om aan te tonen dat zij recht had op bijstand. De rechtbank concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstandsverlening in te trekken en het bedrag terug te vorderen, en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet nakomen daarvan. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd die haar stelling dat zij recht had op bijstand onderbouwen, waardoor de rechtbank oordeelde dat de terugvordering van de bijstandsuitkering gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiseres een betalingsregeling kan treffen voor het terug te vorderen bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08 / 648
Uitspraak van de meervoudige kamer
in het geding tussen
[eiseres],
wonend te Landgraaf, eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 25 maart 2008
Kenmerk: 3.2 Schl
1. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en heeft tevens een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 december 2008. Eiseres is verschenen bij gemachtigde L.J.L.M. Dacier, advocaat te Heerlen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde L.H.J.F. Schlenter.
2. Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontving met ingang van mei 1980 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB).
Op 3 januari 2005 en 1 februari 2005 zijn door de sociale recherche van de gemeente Landgraaf anonieme meldingen ontvangen, inhoudende dat eiseres werkzaam zou zijn. Naar aanleiding van deze meldingen heeft de sociale recherche van de gemeente Landgraaf een onderzoek ingesteld. In dat kader is onder meer de woning van eiseres geobserveerd en zijn door eiseres en getuigen verklaringen afgelegd ten overstaan van de sociale recherche.
Het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum Onderbanken en Landgraaf (hierna: ISD BOL) heeft in de resultaten van het onderzoek, welke zijn neergelegd in de rapportage van de sociale recherche van 9 februari 2005, aanleiding gezien om bij besluit van 1 oktober 2007 het recht van eiseres op uitkering over de periode 1 december 2001 tot en met 31 oktober 2005 in te trekken. Voorts heeft verweerder besloten het aan eiseres over die periode uitgekeerde bedrag van in totaal bruto € 63.000,31 terug te vorderen.
Verweerder heeft de tegen dat besluit ingediende bezwaren bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres in strijd met de op haar -ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Algemene Bijstandswet (hierna: Abw) en later artikel 17, eerste lid, van de WWB- rustende inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt van het verrichten van werkzaamheden en de daarmee verworven inkomsten in de periode 1 oktober 2001 tot en met 31 oktober 2005. Daardoor kon het recht van eiseres op bijstand over die periode niet worden vastgesteld. De aan eiseres over die periode uitgekeerde uitkering wordt teruggevorderd.
In beroep handhaaft eiseres haar primaire standpunt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven omdat het primaire besluit door ISD BOL onbevoegd is genomen. Subsidiair stelt eiseres zich - kortweg - op het standpunt dat het besluit tot intrekking en terugvordering in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel is genomen.
Ten aanzien van de bevoegdheid tot het nemen van het (primaire) besluit overweegt de rechtbank als volgt.
Genoemd besluit is genomen namens het Dagelijks Bestuur van de ISD BOL. Gelet op de uitspraak van deze rechtbank van 15 februari 2008, LJN: BC5088, was ten tijde van het nemen van dit besluit het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf (verweerder) het bevoegde orgaan. Verweerder heeft met het bestreden besluit dit bevoegdheidsgebrek gerepareerd door zelf het besluit op bezwaar te nemen.
Ten aanzien van de intrekking en terugvordering komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB (en voorheen artikel 65, eerste lid, van de Abw) doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is bepaald dat het college kosten van bijstand kan terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de gedingstukken, met name de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche, de processen-verbaal van verhoren van eiseres en zeven getuigenverklaringen, genoegzaam vaststaat dat eiseres in de periode hier in geding zwart heeft gewerkt. Van deze werkzaamheden heeft eiseres in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting aan verweerder geen mededeling gedaan. Als gevolg daarvan is aan eiseres over de periode van 1 oktober 2001 tot en met 31 oktober 2005 ten onrechte bijstand verleend.
De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat niet zou zijn gemotiveerd over welke periode de inlichtingenplicht zou zijn geschonden en dat slechts uit één verklaring zou blijken dat eiseres maximaal 4 jaar neveninkomsten heeft gehad. De rechtbank verwijst in dit verband allereerst naar het bij het bestreden besluit behorend advies van de commissie voor de bezwaarschriften waaruit duidelijk blijkt dat het de periode van 1 oktober 2001 tot en met 31 oktober 2005 betreft. Voorts blijkt uit meer getuigenverklaringen dat eiseres in ieder geval vier jaar poetswerkzaamheden heeft verricht.
Voor zover eiseres betoogt dat zij recht zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand, overweegt de rechtbank dat het volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep bij schending van de inlichtingenplicht vervolgens aan de belanghebbende is om aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat, als de inlichtingenplicht destijds wel naar behoren zou zijn nagekomen, aan de belanghebbende over de in geding zijnde periode volledige dan wel aanvullende bijstand zou zijn verleend. Eiseres heeft haar stelling dat zij met haar inkomsten niet volledig in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien niet onderbouwd met bewijsstukken. Op grond van de getuigenverklaringen kan niet met voldoende zekerheid een volledig beeld worden verkregen van de werkzaamheden en de daaruit verworven inkomsten. Eiseres heeft van de werkzaamheden die zij heeft verricht en van de daaruit ontvangen inkomsten in het geheel geen administratie bijgehouden. Eiseres heeft daarmee een bewijsrisico genomen, waarvan de gevolgen voor haar rekening dienen te komen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld of eiseres over de in het geding zijnde periode in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde.
Het voorgaande betekent dat als gevolg van schending van de in artikel 17, eerste lid, van de WWB (voorheen artikel 65, eerste lid, van de Abw) vervatte inlichtingenverplichting het recht op bijstand van eiseres over de periode 1 oktober 2001 tot en met 31 oktober 2005 niet meer is vast te stellen. Verweerder was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB over te gaan tot intrekking van de bijstand over voornoemde periode en, in het verlengde daarvan, tot terugvordering van de ten onrechte verleende bijstand ingevolge artikel 58, eerste lid, onder a van de WWB.
Hoewel verweerder geen beleidsregels heeft ontwikkeld met betrekking tot zijn discretionaire bevoegdheid tot intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering, blijkt uit meergenoemd advies van de commissie dat in het thans bestreden besluit alle betrokken belangen zijn afgewogen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd aangegeven dat bij fraude altijd wordt overgegaan tot terugvordering. Het gebruik maken van die bevoegdheid acht de rechtbank in dit geval niet onredelijk. Daarbij wordt overwogen dat op grond van vaste jurisprudentie de financiële last die bij eiseres door de terugvordering is ontstaan, geen dringende reden vormt om van terugvordering af te zien.
Met betrekking tot de termijn waarbinnen het schuldbedrag van eiseres moet worden voldaan, merkt de rechtbank op dat verweerder heeft aangegeven dat eiseres een betalingsregeling met verweerder kan treffen.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiseres niet kan slagen.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door Y.J. Klik, voorzitter, M. Hillen en T.E.A. Willemsen, leden, in tegenwoordigheid van K. Vantilt als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2009 in tegenwoordigheid van M.A.C. Heyltjes, griffier.
w.g. M. Heyltjes w.g. Y. Klik
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden:20 februari 2009
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.