ECLI:NL:RBMAA:2008:BG6335

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
21 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 185
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van uitkering op basis van de Wet werk en bijstand met betrekking tot inlichtingenplicht en maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 21 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonend te Hoensbroek, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij zijn uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) over een bepaalde periode was herzien en ingetrokken. Verweerder had eiser een maatregel opgelegd van 10% van de uitkering gedurende vier maanden wegens schending van de inlichtingenplicht, waarbij verweerder had gesteld dat eiser langer dan de wettelijk toegestane periode in het buitenland had verbleven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 24 juli 2005 naar Egypte was vertrokken, zonder verweerder hiervan tijdig op de hoogte te stellen. Eiser had weliswaar aangegeven dat hij van 31 juli tot en met 31 augustus 2005 op vakantie zou zijn, maar had de vervroegde vertrekdatum niet gemeld. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht, zoals vastgelegd in artikel 17 van de WWB. Dit gaf verweerder de bevoegdheid om een maatregel op te leggen.

Echter, de rechtbank kwam tot de conclusie dat er geen sprake was van recidive, omdat de verwijtbare gedraging van eiser in 2005 had plaatsgevonden, terwijl de eerdere maatregelen van verweerder in 2006 en 2007 waren opgelegd. De rechtbank vernietigde daarom het bestreden besluit voor wat betreft de verdubbeling van de maatregel en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan eiser moesten worden vergoed. De rechtbank bepaalde dat het griffierecht van € 39,00 door de gemeente Heerlen aan eiser moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08 / 185
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geding tussen
[eiser]
wonend te Hoensbroek, gemeente Heerlen, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 9 januari 2008
Kenmerk: 31003/20070947-B/WB
1. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 4 september 2008. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde L.C.A.M. Bouts, advocaat te Margraten. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door H.J.A. Bertholet.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken in het geding te brengen, van welke gelegenheid verweerder gebruik heeft gemaakt. Eiser heeft op de inhoud van de nadere gedingstukken gereageerd.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuurs¬¬recht (hierna: Awb) bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft, nu partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, en heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
2. Overwegingen
Bij besluit van 10 oktober 2007 heeft verweerder eisers uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) over de periode van 22 juni 2005 tot 1 september 2005 herzien en ingetrokken wegens overschrijding van de wettelijk toegestane periode voor verblijf in het buitenland. Tevens heeft verweerder eiser wegens schending van de inlichtingen¬verplichting een maatregel opgelegd van 10% van de uitkering gedurende vier maanden (recidive), ingaande 1 oktober 2007.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiser tegen dat besluit ingediende be¬zwaarschrift van 13 oktober 2007 gedeeltelijk gegrond ver¬klaard, aangezien de rapportage, die aan het primaire besluit ten grondslag ligt, kennelijke onjuistheden bevat. Eiser heeft op het Status- en mutatieformulier van mei 2005 reeds aan¬gegeven, dat hij in de periode van 31 juli 2005 tot en met 31 augustus 2005 voor vakantie in het buitenland zal verblijven. Hoewel dit enkele dagen langer is dan de wettelijk toege¬stane periode van vier weken, heeft verweerder daar destijds geen opmerking over ge¬maakt. Verweerder gaat er in het kader van de heroverweging dan ook van uit, dat hier impliciet toestemming voor is gegeven.
Aan de hand van de stempels in eisers paspoort heeft verweerder in bezwaar nader vast¬ge¬steld dat eiser - in tegenstelling tot hetgeen in het primaire besluit is gesteld - op 24 juli 2005 naar Egypte is vertrokken. Eiser heeft verweerder geen mede¬deling gedaan van de ver¬vroeg¬de vertrekdatum. Verweerder heeft daar evenmin toestemming voor gegeven. Dit betekent dat eiser in ieder geval één week langer dan de wettelijk toege¬stane periode van vier weken in het buitenland heeft verbleven. Voor de periode van 24 juli 2005 tot 31 juli 2005 zal het recht op bijstand derhalve worden herzien en ingetrokken. De maatregel zal gelet op het voor¬gaande worden aangepast. Aangezien het be¬nadelingsbedrag over 2005 is gelegen tussen de € 100,-- en € 500,--, bedraagt de maatregel volgens verweerders WWB-verordening 10% van de voor eiser geldende bijstandsnorm gedurende een maand, zijnde € 87,23. Aangezien eiser reeds eerder een maatregel heeft gehad, wordt de duur van de maatregel verdubbeld. De periode waarover de maatregel wordt opgelegd bedraagt derhalve twee maanden in plaats van één maand. Eisers uitkering wordt dan ook met ingang van 1 oktober 2007 gedurende twee maanden verlaagd met € 87,23.
Eiser kan zich met dat besluit niet verenigen. Daartoe is in beroep aan¬ge¬voerd, dat hij zijn vakantie wel degelijk bij verweerder heeft gemeld en daarbij ook heeft aangegeven, dat hij eerder met vakantie naar Egypte zou vertrekken. De maatregel is volgens hem ten onrechte aan hem opgelegd. Naar eiser ter zitting desgevraagd heeft aangegeven is zijn beroep uit¬sluitend gericht tegen de hem opgelegde maatregel.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Het college legt de belanghebbende op grond van artikel 39, eerste lid, van zijn WWB-verordening een maatregel op, indien de belang¬heb¬bende de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen door geen, onjuis¬te of onvolledige mededelingen te verstrek¬ken. Deze maatregel bedraagt ingevolge artikel 39, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB-verordening tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een benade¬lings¬bedrag van € 100,-- tot € 500,--. Op grond van artikel 30 van de WWB-verordening wordt de duur van de maatregel verdubbeld, indien de belang¬heb¬bende zich binnen drie jaar na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.
Niet in geschil is, dat eiser in het kalender¬jaar 2005 langer dan vier weken buiten Nederland verblijf heeft gehouden. De rechtbank overweegt voorts, dat haar uit de stukken niet is ge¬ble¬ken, dat eiser verweerder op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij reeds op 24 juli 2005, dus één week eerder dan hij aanvankelijk had opgegeven, naar het buitenland zou vertrekken. In zoverre heeft hij niet voldaan aan de inlichtingenplicht, als vermeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB. Eiser heeft verwezen naar het Status- en mutatie¬formulier over de maand mei 2005. Dit formulier is echter op 25 juli 2005 (één dag na zijn vertrek naar Egypte) door eiser onder¬tekend en op 26 juli 2005 bij ver¬weer¬der ingekomen en ziet op verblijf in Egypte van 31 juli 2005 tot en met 31 augustus 2005. Naar eiser ter zitting des¬gevraagd heeft verklaard, heeft hij dat formu¬lier waarschijnlijk al eerder dan 25 juli 2005 ondertekend en klaargelegd om bij ver¬weerder te worden ingediend en is het hem ontgaan dat hij de vervroegde vertrekdatum óók aan verweerder had moeten doorgeven.
Nu is vast komen te staan dat eiser de inlichtingenverplichting niet behoorlijk is nagekomen doordat hij onvolledige mededelingen heeft verstrekt, was verweerder naar het oordeel van de rechtbank bevoegd eiser een maatregel op te leggen van 10% van de bijstandsnorm.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de verdubbeling van de maatregel, dat haar uit de nader door verweerder ingediende geding¬stukken is gebleken dat eiser bij primair besluit van 15 november 2006 ter zake van een verwijtbare gedraging in het jaar 2006 een maatregel is opgelegd van 100% van de uitkering, welke maatregel bij beslissing op bezwaar van 1 februari 2007 is gematigd tot 40% van de uitkering. Naar aanleiding van het daartegen ingestelde beroep is een mediationtraject ingezet. In de betref¬fende mediationovereenkomst van 26 sep¬tem¬ber 2007 is de maatregel teruggebracht tot 10% van de uitkering. Verder is de rechtbank gebleken dat eiser bij besluit van 18 juni 2007 ter zake van een verwijtbare gedraging in het jaar 2007 een maatregel van 5% van de uitkering is opgelegd, welk besluit bij beslissing op bezwaar van 13 september 2007 voor wat betreft die maatregel is gehand¬haafd.
De rechtbank stelt vast dat de bij het bestreden besluit als verwijtbaar aangemerkte gedraging medio 2005 heeft plaatsgevonden, derhalve vóór de gedragingen ter zake waarvan eiser bij voormelde primaire besluiten, die dateren van 15 november 2006 en 18 juni 2007, een maat¬regel is opgelegd. Een en ander betekent dat er ten tijde hier in het geding - medio 2005 - geen sprake was van herhaalde recidive, als omschreven in artikel 30 van verweerders WWB-verordening. Dit is namelijk pas het geval, indien de belanghebbende zich binnen drie jaar ná de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder in het onderhavige geval niet kon besluiten tot een verdubbeling van de maatregel. De rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen.
De rechtbank overweegt tot slot, dat de door eiser geschetste problemen die als gevolg van de eerder opgelegde maatregelen zouden zijn ontstaan in het kader van de onderhavige procedure niet aan de orde kunnen komen. Indien eiser klachten heeft over het optreden van verweerders medewerkers, zal hij zich met die klachten moeten wenden tot de gemeente Heerlen dan wel andere daarvoor bedoelde instanties.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb).
De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor het indie¬nen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te ver¬goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--. Het bedrag van de reiskosten van eiser wegens het bijwonen van de zitting wordt overeen¬komstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Bpb en artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 door de rechtbank vastgesteld op € 13,04, zijnde de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse.
Nu aan eiser ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechts¬bijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
3. Beslissing
De rechtbank:
1.verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, doch uitsluitend voor wat betreft de verdubbeling van de opgelegde maatregel;
2.bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,00 wordt vergoed door de gemeente Heerlen;
3.veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 657,04 (waarvan wegens de kosten van rechts¬bijstand € 644,00), te betalen door de gemeente Heerlen aan de griffier van de rechtbank Maastricht.
Aldus gedaan door Y.J. Klik in tegenwoordigheid van C.A.M. Kavelaars als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2008
w.g. C. Kavelaars w.g. Y. Klik
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 21 november 2008
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.