ECLI:NL:RBMAA:2008:BF1299

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
9 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
132606 / HA RK 08-289
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter op grond van vermeende vooringenomenheid in civiele procedure

In deze zaak, die op 9 september 2008 door de Rechtbank Maastricht werd behandeld, is een verzoek tot wraking ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. G.A.M.F. Spera. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter, [Naam rechter], een voorlopig oordeel had geveld dat de verzoeker de indruk gaf dat er geen ruimte meer was voor een andere uitkomst van de zaak. Dit oordeel werd als een aanwijzing voor vooringenomenheid beschouwd, wat in strijd zou zijn met het recht op een onpartijdige rechter zoals vastgelegd in artikel 6, lid 1, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat wraking mogelijk is op basis van feiten en omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank heeft geen zwaarwegende aanwijzingen gevonden voor de vrees van de verzoeker dat de rechter vooringenomen was. De rechter had na het verhoor van een getuige een voorlopig oordeel geveld, maar dit werd niet als definitief beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de formulering van de rechter niet zo stellig was dat deze geen ruimte voor een andere uitkomst liet.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat een voorlopig oordeel van de rechter niet automatisch leidt tot een grond voor wraking. De zaak werd verder verwezen naar de rol voor beraad over de voortzetting van de enquête en contra-enquête, wat ook wijst op de voorlopige aard van het oordeel. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit mr. R.E. Bakker, mr. P. Hoekstra en mr. J.H. Klifman, in aanwezigheid van griffier P.J. van der Zee.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Datum uitspraak : 9 september 2008
Zaaknummer : 132606 / HA RK 08-289
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken, heeft de navolgende beschikking gegeven op het namens:
[Naam en woonplaats verzoeker],
door zijn raadsman mr. G.A.M.F. Spera op 19 augustus 2008 ingediende wrakingsverzoek in de zaak onder zaaknummer 118252 / HA ZA 07-252 aanhangig tussen verzoeker (als eiser) en [Naam en woonplaats gedaagde], tot wraking van de rechter [Naam rechter], op de gronden zoals weergegeven in voormeld verzoek.
1. BEOORDELING:
1.1
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de gronden, zoals weergegeven in voormeld verzoek van 19 augustus 2008, welke gronden ter zitting van deze kamer op 3 september 2008 namens verzoeker door zijn raadsman nader zijn toegelicht. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.2
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer - ingevolge artikel 6, lid 1, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens toekomende recht op behandeling van hun zaak door een onpartijdige rechter af te dwingen.
Gelet op het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is wraking mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.3
Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de rechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggende geschil.
Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de rechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.
1.4
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking van een rechter dient voorop te staan dat deze uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij dan wel het voorliggende geschil enige vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
1.5
De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat [Naam rechter] ten opzichte van verzoeker dan wel het voorliggende geschil enige vooringenomenheid koesterde.
1.6
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde feiten of omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker bestaande vrees dat [Naam rechter] ten opzichte van hem dan wel het voorliggende geschil een vooringenomenheid koesterde objectief gerechtvaardigd is.
1.7
Het wrakingsverzoek is er op gebaseerd dat [Naam rechter] na het verhoor van de getuige [Naam getuige], en nadat zijn raadsman te kennen had gegeven op een later tijdstip nog een tweetal andere getuigen te willen horen, zou hebben aangegeven dat de zaak voor hem duidelijk was, dat verder procederen geen zin had en dat dit zijn definitief oordeel over de uitkomst van de zaak was, en na afloop van het verhoor van voormelde getuige tegen deze getuige heeft gezegd dat hij werd bedankt voor zijn nutteloze energie in het kader van de onderhavige procedure.
1.8
Uit de schriftelijk reactie van [Naam rechter] blijkt dat hij - in het kader van het beproeven van een schikking tussen partijen - na afloop van het verhoor van de getuige [Naam getuige] als zijn voorlopig oordeel heeft uitgesproken dat de door die getuige afgelegde verklaring geen bijdrage had geleverd aan het bewijs van het in het tussenvonnis geformuleerde probandum, en dat hij in dat kader als zijn mening naar voren heeft gebracht dat de voor het verhoor van deze getuige aangewende tijd en energie mogelijk nutteloos zou blijken te zijn geweest.
Dit standpunt wordt onderschreven door mr. J.L.E. Marchal, raadsman van wederpartij [Gedaagde], die ter terechtzitting van deze kamer van 3 september 2008 heeft verklaard dat van een definitief oordeel van [Naam rechter] geen sprake was, en dat [Naam rechter] slechts een oordeel heeft uitgesproken over de verklaring van de getuige [Naam getuige] in het kader van het op dat moment voorliggende probandum.
1.9
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken is dat de formulering van [Naam rechter] zo "stellig" is geweest dat deze nauwelijks of geen ruimte meer over liet voor een andere uitkomst in de zaak.
De rechtbank is overigens van oordeel dat in het midden kan blijven wat er exact door [Naam rechter] is gezegd, nu - zelfs als het oordeel van [Naam rechter] zo stellig is geweest als door verzoeker is gesteld - dat niet zou leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek. Een rechter heeft immers de vrijheid om met partijen van gedachten te wisselen en een voorlopig oordeel over de zaak te geven. Een dergelijk voorlopig oordeel van de rechter dat het tot dusver aangevoerde (volstrekt) niet zal kunnen leiden tot de gewenste toewijzing van het petitum levert dan ook geen grond voor wraking op.
1.1
De rechtbank merkt nog op dat een rechter die een voorlopig oordeel geeft daarmee "noodzakelijkerwijs" blijk geeft van een zekere "vooringenomenheid", n.l. in die zin dat – behoudens verandering van opvatting of het voorbrengen van nieuw materiaal - dit zijn oordeel is. Daarbij is dus sprake van een oordeel dat gebaseerd is op de merites van de zaak en bestudering van de zaak. Bij "partijdigheid" is daarentegen juist sprake van een oordeel dat niet gebaseerd is op de merites van de zaak of bestudering van het dossier, maar op daarbuiten liggende factoren.
1.11
Dat sprake was van een voorlopig oordeel blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het feit dat de zaak na afloop van de getuigenverhoren door [Naam rechter] is verwezen naar de rol voor beraad voortzetting enquête en contra-enquête, hetgeen - als sprake zou zijn van een definitief oordeel - geen zin meer zou hebben gehad.
1.12
De rechtbank is verder niet gebleken van andere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat niettemin sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid - in de zin van partijdigheid - bij [Naam rechter].
1.13
Gelet op dit alles dient het verzoek tot wraking van [Naam rechter] te worden afgewezen.
2. BESLISSING
Wijst het verzoek tot wraking van [Naam rechter] af.
Aldus gewezen op 9 september 2008 door mr. R.E. Bakker, mr. P. Hoekstra en mr. J.H. Klifman, rechters, in bijzijn van de griffier P.J. van der Zee.
PZ