ECLI:NL:RBMAA:2008:BD1638

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 2344 WRO, AWB 06 / 2345 WRO en AWB 06 / 2346 WRO
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning op basis van stedenbouwkundig advies

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 23 april 2008 uitspraak gedaan over de weigering van een bouwvergunning door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heerlen. Eiseressen, bestaande uit een maatschap en een besloten vennootschap, hadden bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 3 oktober 2006, waarbij hun eerder verleende bouwvergunning van 1 maart 2006 werd herroepen. De rechtbank moest beoordelen of de herroeping van de bouwvergunning terecht was, met name of het college zich kon baseren op een advies van een stedenbouwkundige dat tijdens de bezwaarfase was ingewonnen. De rechtbank oordeelde dat de herroeping niet voldoende was gemotiveerd, aangezien het advies van de stedenbouwkundige niet voldeed aan de eisen voor een zorgvuldige besluitvorming. De rechtbank benadrukte dat een bestuursorgaan bij een koerswijziging duidelijk moet maken op welke punten het van gedachten is veranderd en dat het gegronde redenen moet hebben om het aanvankelijk ingenomen standpunt te verlaten. In dit geval was het advies te summier en niet toereikend om de koerswijziging te motiveren. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg het college op om opnieuw te beslissen op de ingebrachte bezwaren. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 06 / 2344 WRO
AWB 06 / 2345 WRO
AWB 06 / 2346 WRO
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
1) de maatschap [naam eiseres 1],
gevestigd te Heerlen, en
2) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hobeto Ontwikkeling BV,
gevestigd te Zeist, eiseressen,
tegen
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heerlen,
gevestigd te Heerlen, verweerder.
Datum bestreden besluiten: 3 oktober 2006
Kenmerk: 1) 31003/20060433-434-A/MHu
2) 31003/20060433-4-A/MHu
3) 31003/20060435-436-A/MHu
4) 31003/20060458-9-A/MH
5) 31003/20060932-933-A/MHu
Behandeling ter zitting: 12 december 2007
1. Procesverloop
Bij de in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluiten heeft verweerder - op hieronder nader te duiden wijze - beslist op de door of namens [namen bezwaarmakers] ingediende bezwaarschriften tegen zijn besluit van 1 maart 2006. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan (een rechtsvoorgangster van) eiseressen een bouwvergunning en vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend voor de bouw van twintig appartementen met parkeergarage, gelegen aan de [adres] te Heerlen.
Tegen de besluiten van 3 oktober 2006 is namens eiseressen bij brief van 9 november 2006 beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij deze rechtbank door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht. De gronden waarop de beroepen berusten zijn ingediend bij brief van 15 december 2006.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:26 van de Awb zijn de hiervoor genoemde bezwaarmakers in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Van deze gelegenheid is door of namens alle bezwaarmakers, met uitzondering van [naam bezwaarmaker], gebruik gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseressen en aan (de gemachtigde van) de partijen ex artikel 8:26 van de Awb gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Namens enkele bezwaarmakers is bij brief van 28 februari 2007 een schriftelijke uiteenzetting als bedoeld in artikel 8:43, tweede lid, van de Awb, gegeven door hun gemachtigde, mr. J.J.G. Palmen, werkzaam bij Palmen & Palmen Associates te Brunssum.
De beroepen zijn (gevoegd) behandeld ter zitting van deze rechtbank op 12 december 2007, alwaar voor eiseressen is verschenen [naam], directeur van Hobeto Ontwikkeling BV, bijgestaan door de gemachtigde van eiseressen, mr. Stoop voornoemd.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. M.A.M.A. Huppertz, ambtenaar werkzaam bij de gemeente Heerlen.
De partijen ex artikel 8:26 van de Awb zijn niet verschenen.
2. Overwegingen
De thans bestreden besluiten strekken de facto tot gegrondverklaring van de in rubriek 1 genoemde bezwaarschriften, herroeping van het besluit van 1 maart 2006 en het alsnog weigeren van de gevraagde bouwvergunning. Verweerder heeft hiertoe met name besloten naar aanleiding van een hangende de bezwaarfase door hem ingewonnen advies van de stedenbouwkundige [naam adviseur], welk advies verweerder (alsnog) tot de conclusie heeft geleid dat “de stedenbouwkundige situatie zich verzet tegen realisatie van het bouwplan in deze vorm”.
Eiseressen hebben zich met deze beslissingen op bezwaar niet kunnen verenigen en hebben hiertegen beroep doen instellen.
Verweerder heeft zich ter zitting (primair) op het standpunt gesteld dat eiseressen geen belang meer hebben bij een beoordeling van de onderhavige beroepen. In dat kader heeft verweerder verwezen naar zijn besluit van 18 oktober 2007 waarbij aan eiseressen, althans eiseres sub 1, een bouwvergunning (eerste fase) is verleend voor een gewijzigd bouwplan op dezelfde locatie, waarbij (vergeleken met het oorspronkelijke bouwplan) met name de bouwhoogte en -omvang zijn aangepast. Nu het oorspronkelijke bouwplan niet meer zal worden gerealiseerd hebben eiseressen geen belang meer bij een beoordeling van de besluiten waarbij de voor dit bouwplan verleende bouwvergunning is ingetrokken, aldus verweerder.
Hiertegen is van de zijde van eiseressen aangevoerd dat - daargelaten de omstandigheid dat de besluitvorming inzake het gewijzigde bouwplan nog niet is afgerond - zij schade hebben geleden als gevolg van de alsnog (in bezwaar) geweigerde bouwvergunning, nu hierdoor de realisatie van het bouwplan een vertraging van 2 jaar heeft opgelopen en eiseressen genoodzaakt waren een nieuw bouwplan, inclusief ruimtelijke onderbouwing op te laten stellen. In dat verband is ter zitting een inschatting van de gemaakte kosten overgelegd.
De rechtbank overweegt dienaangaande - mede onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juni 2002 (AB 2002, 349) - dat in de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming op zichzelf een procesbelang kan worden gevonden. Daartoe is echter vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van die besluitvorming. Aan deze eis is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval voldaan, nu met de ter zitting overgelegde kostenstaat in afdoende mate aannemelijk is gemaakt dat eiseressen schade hebben geleden door het alsnog weigeren van de bouwvergunning voor het oorspronkelijke bouwplan.
Eiseressen kunnen derhalve in hun beroep worden ontvangen.
Het onderhavig geding spitst zich inhoudelijk toe op de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten de door eiseressen (dan wel hun rechtsvoorgangster) gevraagde bouwvergunning alsnog te weigeren. In dit kader ligt met name de vraag voor of verweerder de bestreden besluiten heeft kunnen doen gronden op het hiervoor genoemde advies van [naam adviseur].
Bij de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat - zoals ook door verweerder terecht is gesteld - de bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging van het in bezwaar bestreden besluit die niet gebonden is aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. In het karakter van deze heroverweging ligt besloten dat een dergelijk besluit kan worden herroepen. Dat, zoals namens eiseressen is gesteld, de bezwaren van de partijen ex artikel 8:26 van de Awb ook reeds voor het primaire besluit bij verweerder bekend waren doet hieraan niets af.
Naar aanleiding van de bezwaren dat het bouwplan te hoog en te diep op het terrein wordt gerealiseerd, de groene en monumentale omgeving te zeer wordt aangetast en de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is, heeft verweerder het bouwplan door een stedenbouwkundige die niet betrokken is geweest bij de primaire besluitvorming laten beoordelen. Deze stedenbouwkundige [naam adviseur] heeft op 4 juli 2006 in een memo aan verweerder een advies van drie pagina’s uitgebracht. Dit advies behelst onder meer een met de hand gemaakte tekening van het zicht vanaf het pad langs de Weltervijver en drie foto’s van de bestaande situatie ter plaatse. In dit advies adviseert de stedenbouwkundige - kort weergegeven - het bezwaar gegrond te verklaren, nu het bouwplan een ernstige visuele inbreuk maakt op de monumentale omgeving, het bouwplan van een te grote en grove schaal is aangezien het zich enkel richt op het vullen van de bouwkavel, maar geen rekening houdt met de stedenbouwkundige gevoeligheden op deze waardevolle plek, en de schaduwwerking van de bouwblokken onvoldoende is onderzocht.
Eiseressen zijn op de voet van het bepaalde in artikel 7:9 van de Awb tijdens een hoorzitting in de gelegenheid gesteld op dit advies te reageren. In dat kader hebben eiseressen onder meer een reactie van Lab32 architecten op het advies van [naam adviseur] overgelegd.
Verweerder heeft in de bestreden besluiten gesteld dat in hetgeen namens eiseressen tegen voormeld advies is aangevoerd geen aanleiding wordt gezien dit advies naast zich neer te leggen. Het advies is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en bevat geen feitelijke onjuistheden. Volgens verweerder dient aan dit advies een groter gewicht toe te komen dan aan de uiteindelijke positieve advisering door de Commissie Stedenbouw (hierna: de commissie) in de primaire besluitvormingsfase, aangezien in de adviezen van de commissie niet of niet voldoende wordt ingegaan op de door [naam adviseur] geconstateerde inbreuken op de stedenbouwkundige situatie. Verweerder heeft geconcludeerd dat de stedenbouwkundige situatie zich verzet tegen realisatie van het bouwplan in de voorgenomen vorm. De ruimtelijke onderbouwing kan de inbreuk op het planologisch regime niet dragen, waardoor de vrijstelling in strijd met het bepaalde in artikel 19, eerste en tweede lid, van de WRO (vereiste van een goede ruimtelijke ontwikkeling) is verleend.
De rechtbank stelt vast dat aan het (ingetrokken) besluit van 1 maart 2006 een uitgebreide ruimtelijke onderbouwing van het bureau Van Ekert bv van 22 april 2005 en een positief welstandsadvies van de commissie ten grondslag lag. Voorts heeft het oorspronkelijke bouwplan de procedure als beschreven in artikel 19a van de WRO doorlopen en sluit het, blijkens het besluit van 1 maart 2006, aan op het Regionaal Volkshuisvestingsplan van Parkstad Limburg.
Van de zijde van verweerder is ter zitting, desgevraagd, verklaard dat de door hem geraadpleegde deskundige [naam adviseur] niet in dienst is van de gemeente Heerlen, maar regelmatig voor de gemeente werkt en als zodanig “meer als een interne deskundige” kan worden gezien. Voorts blijkt uit de memo dat [naam adviseur] telefonisch bereikbaar is op een telefoonnummer van de gemeente Heerlen.
Zoals hiervoor is overwogen volgt uit de aard van de bezwaarprocedure dat een besluit waartegen bezwaar is gemaakt alsnog ongedaan kan worden gemaakt. Die mogelijkheid bestaat ook dan, indien in bezwaar geen feiten of omstandigheden naar voren komen die ten tijde van het primaire besluit nog niet bekend waren. Alsdan heeft wel als uitgangspunt te gelden dat het ontbreken van nieuwe relevante aspecten het bestuursorgaan voor een bijzondere opgave stelt waar het gaat om de redenen voor zijn koerswijziging aan de aanvrager duidelijk te maken. Bij de motivering van de herroeping zal het zich terdege rekenschap moeten geven van het feit dat tevoren in andere zin is geoordeeld. Het bestuursorgaan zal op zijn minst nauwkeurig moeten aangeven op welke punten het van gedachten is veranderd en aannemelijk moeten maken dat het gegronde redenen heeft om het aanvankelijk ingenomen standpunt te verlaten.
In het onderhavige geval acht de rechtbank niet voldaan aan de hiervoor genoemde - zwaardere - motiveringseis nu de herroeping van het besluit van 1 maart 2006 de facto is gebaseerd op een (summier) advies van een als partijdeskundige te beschouwen adviseur. Dit is in casu niet toereikend om verweerders koerswijziging te motiveren. De rechtbank verwijst in dit kader naar de hiervoor genoemde stukken die aan het besluit van 1 maart 2006 ten grondslag zijn gelegd, alsook naar de uitgebreide procedure welke voorafgaand aan dit besluit is gevolgd. Voorts neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat - naar ter zitting onweersproken is gesteld - het stedenbouwkundig beleid van verweerder tussen 1 maart 2006 en de datum van de thans bestreden besluiten niet is gewijzigd.
Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de bestreden besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid en een deugdelijke motivering ontberen. Deze besluiten zijn derhalve in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb genomen. De beroepen zijn derhalve reeds hierom gegrond te achten; hetgeen overigens tegen de bestreden besluiten is aangevoerd behoeft geen beoordeling meer.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseressen in verband met de onderhavige (samenhangende) procedures redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op het in rubriek 3 vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseressen twee punten zijn toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en het gewicht van de zaken is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Gelet op de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt beslist als aangegeven in rubriek 3.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
1. verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de tegen het besluit van 1 maart 2006 ingebrachte bezwaren;
3. bepaalt dat aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 wordt vergoed door de gemeente Heerlen;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedures bij de rechtbank, aan de zijde van eiseressen begroot op € 644,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door de gemeente Heerlen aan eiseressen.
Aldus gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers als voorzitter, en mr. R.E. Bakker en mr. F.L.G. Geisel als leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. P.M. van den Brekel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2008.
w.g. P. van den Brekel w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden:
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuurs¬rechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.