RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 05 / 1734 WOZ ZWA
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[A],
wonende te Landgraaf, eiser,
de Heffingsambtenaar van de Gemeente Landgraaf,
gevestigd te Landgraaf, verweerder.
Datum bestreden besluit: 5 augustus 2005
Kenmerk: 109186
Behandeling ter zitting: 21 maart 2006
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 5 augustus 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een beschikking van verweerder als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) van 28 februari 2005 ongegrond verklaard.
Tegen het besluit van 5 augustus 2005 heeft eiser bij brief van 6 september 2005 beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken alsmede het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank van 21 maart 2006. Eiser is ter zitting in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mevrouw M.A.A. Sliepen, ambtenaar van verweerders gemeente.
Eiser is eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan de [A-straat] 153 te Landgraaf. Het betreft een in 1910 gebouwde vrijstaande woning. Bij beschikking van 28 februari 2005 heeft verweerder ten aanzien van deze onroerende zaak de waarde als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet WOZ per waardepeildatum 1 januari 2003 vastgesteld op € 274.000,-. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder op het bezwaar beslist en voormelde vastgestelde waarde verlaagd naar € 221.999,-
Eiser heeft in het beroepschrift aangevoerd dat ook de in het bestreden besluit vastgestelde waarde onjuist is. Volgens eiser is de waarde € 158.000,-. Eiser is zelf beëdigd WOZ-taxateur en verwijst voor de door hem verdedigde waarde naar het zich bij de gedingstukken bevindende, door hemzelf opgemaakt taxatierapport d.d. 5 september 2005. Eiser stelt dat de onroerende zaak kwalitatief slecht is. Bovendien is hij van mening dat door de vorm van het perceel een belangrijk deel daarvan slechts weinig waarde heeft.
Gelet op het vorenstaande is thans nog tussen partijen in geschil of verweerder aan de onroerende zaak per 1 januari 2003 terecht een waarde toekent van € 221.999,-.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onderhavige tot woning dienende onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan deze onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak, in de staat waarin deze zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt in dit geval als waardepeildatum 1 januari 2003.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ, wordt de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentiewoningen.
Verweerder heeft bij de vastgestelde waarde ad € 221.999,- rekening gehouden met verkoopprijzen die voor drie andere objecten zijn gerealiseerd. Het betreft de objecten [B-straat] 13, [B-straat] 8 en [C-straat] 29 te Landgraaf. Op zichzelf is dit, mits voldoende waardebepalende kenmerken van deze objecten voorhanden zijn, een werkwijze die een goede benadering kan geven van de gezochte waarde. Gelet op de door verweerder overgelegde gegevens met betrekking tot de waardebepalende factoren van die objecten zoals onder meer type, ligging, inhoud, kaveloppervlakte en bouwjaar is aannemelijk dat deze objecten in dezen als referentiepanden kunnen dienen.
Weliswaar vertonen de vergelijkingsobjecten verschillen met de woning, maar verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat met deze verschillen voldoende rekening is gehouden.
De rechtbank kan aan het door eiser overgelegde taxatierapport niet de betekenis toekennen welke eiser hier kennelijk aan wenst te verbinden. De rechtbank kan er namelijk, hoewel ze geen reden heeft om te twijfelen aan de deskundigheid van eiser, niet aan voorbijgaan, dat hij, juist in zijn hoedanigheid van eiser, belang heeft bij de uitkomst van het geschil en derhalve niet als een onpartijdige deskundige kan worden aangemerkt. Met hetgeen eiser blijkens het beroepschrift, het verhandelde ter zitting en het door hem ingebrachte taxatierapport heeft aangevoerd, is hij er niet in geslaagd de rechtbank ervan te overtuigen dat de door verweerder vastgestelde waarde te hoog is.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2006 door mr. Bakker voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. A. Zweipfenning w.g. R.E. Bakker
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
? Hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ te ’s Hertogenbosch; dan wel
? Beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd,
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.