ECLI:NL:RBMAA:2006:AV2165

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
15 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 202 WWB VV
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Maastricht op 15 februari 2006 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door een verzoekster die woonachtig is in Heerlen. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag voor een bijstandsuitkering, ingediend op 13 december 2005. Op 23 januari 2006 had de gemeente Heerlen, vertegenwoordigd door het College van Burgemeester en Wethouders, de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat verzoekster niet was verschenen op een afspraak op 2 januari 2006. Dit leidde tot een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend op 9 februari 2006, waarbij de verzoekster hoopte dat de voorzieningenrechter zou ingrijpen in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06 / 202 WWB VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[verzoekster],
wonende te Heerlen, verzoekster,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen,
gevestigd te Heerlen, verweerder.
Datum bestreden besluit: besluit als bedoeld in artikel 6:2 aanhef en sub b Awb
Kenmerk: geen kenmerk
Behandeling ter zitting: 9 februari 2006
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 23 januari 2006 is namens verzoekster een bezwaarschrift ingediend tegen het uitblijven van een beschikking op een aanvraag in het kader van de Wet werk en bijstand, waarbij tevens wordt opgekomen tegen het opschorten van de beslistermijn voor de duur dat bepaalde stukken nog niet zijn ontvangen.
Bij brief van gelijke datum is bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
De door verweerder ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van verzoekster gezonden.
Bij brief van 3 februari 2006 is door verzoekster een besluit van verweerder, gedateerd 23 januari 2006, ingediend, waarbij de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld. Tevens is een tegen dat besluit gericht bezwaarschrift meegezonden.
Beoogd is door verzoekster om het betreffende besluit mee te nemen in het verzoek om voorlopige voorziening.
Voormeld (samengesteld) verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de voorzieningen-rechter van deze rechtbank op 9 februari 2006, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J.L. Crutzen, advocaat te Heerlen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. P.J.A. Franssen.
2. Overwegingen
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het vereiste van de spoedeisendheid is voldaan, nu verzoekster niet over enige vorm van uitkering of inkomen uit arbeid beschikt.
Feiten
Vast staan de volgende feiten:
? verzoekster meldt zich op 1 november 2005 bij het CWI;
? verzoekster dient op 13 december 2005 een aanvraag voor een bijstandsuitkering in;
? op 20 december 2005 schorst verweerder de beslistermijn op tot 2 januari 2006 i.e. het moment dat verzoekster met name genoemde nadere gegevens dient aan te leveren;
? verzoekster meldt zich niet op 2 januari 2006 met de gevraagde gegevens;
? verzoekster levert middels op 4 januari 2006 gedateerde formulieren enkele gegevens aan;
? bij besluit van 23 januari 2006 wordt de aanvraag niet in behandeling genomen wegens het niet verschijnen op een afspraak op 2 januari 2006;
? bij brief van 3 februari 2006 is bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 23 januari 2006.
Voorts staat vast dat:
? bij brief van 23 januari 2006 bezwaar is gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op aanvraag;
? bij brief van 23 januari 2006 de voorzieningenrechter is verzocht een voorziening te treffen ter zake van het uitblijven van een beslissing.
Beoordeling
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat op het moment van indiening van het bezwaarschrift de termijn om de aanvraag te beslissen nog niet was verstreken, omdat de aanvraag eerst op 13 december 2005 is gedaan. Op 23 januari 2006 was de 8 weken termijn ex artikel 4:13 Awb – die overigens in de periode 20 december 2005 - 2 januari 2006 was opgeschort – nog niet verstreken.
Nu er bovendien door verweerder juist op de dag van dagtekening van het bezwaarschrift de aanvraag wel is afgehandeld, al is het niet met de door verzoekster gewenste uitkomst, kán er geen sprake zijn van een weigering om op de aanvraag te beslissen als bedoeld in artikel 6:2 aanhef en sub b Awb.
De voorzieningenrechter ziet zich geplaatst voor een situatie waarin een zogenoemd be-zwaarschrift fictieve en het zogenoemde reële besluit elkaar hebben gekruist, waarbij het bezwaarschrift bovendien ook als prematuur moet worden beschouwd. De voorzieningen-rechter laat daarbij buiten beschouwing dat een deel van dat bezwaarschrift is gericht tegen een informatieve brief. Voorts ziet de voorzieningenrechter zich geconfronteerd met een nieuw bezwaarschrift dat tegen het reële besluit is ingediend.
De voorzieningenrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat door gemachtigde van verzoekster niet alleen veel te voortvarend is geprocedeerd, maar dat ook de procedure (daardoor) nodeloos ingewikkeld wordt gemaakt. Gemachtigde van verzoekster had zich als professionele rechtshulpverlener immers moeten realiseren dat datum melding CWI en datum aanvraag twee verschillende zaken zijn, waarbij slechts de datum aanvraag in het kader van beslistermijnen relevant is. Over de ingangsdatum van een eventuele uitkering kan pas worden geprocedeerd op het moment dat door verweerder ter zake een standpunt is ingenomen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat weliswaar formeel aan de eerste twee vereisten in artikel 8:81 van de Awb is voldaan, nu namens verzoekster (1) een bezwaarschrift is ingediend en (2) de rechtbank Maastricht bevoegd kan worden geacht om van de mogelijke hoofdzaak kennis te nemen, maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat er tóch een niet-ontvankelijkheid van het verzoek moet worden uitgesproken. Enerzijds wegens het ontbre-ken van connexiteit met een situatie als bedoeld in artikel 6:2 Awb dan wel met enig reëel besluit en anderzijds omdat er in het geheel geen sprake is van een procedure met enige materiële inhoud of enig materieel belang.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 8:81 lid 5 Awb zoals namens verzoekster is verzocht, nu met het reële besluit van 23 januari 2006 niet op het bezwaar is beslist en bovendien volledig tegemoet is gekomen aan de wens van verzoekster dat er een beslissing op haar aanvraag zou worden genomen.
Indien verzoekster een voorlopige voorziening ter zake van de buiten behandelingstelling wenst, kan dit alleen worden bereikt door het indienen van een nieuw verzoek.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Op grond van artikel 8:84 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. R.E. Bakker in tegenwoordigheid van mr. E.J.H.G. van Binnebeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op15 februari 2006 door mr. Bakker voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. van Binnebeke w.g. R.E. Bakker
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 17 februari 2006
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.