RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 04 / 1400 WWB
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[A],
wonende te Geleen, eiser,
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Sittard-Geleen,
gevestigd te Sittard, verweerder.
Datum bestreden besluit: 30 juli 2004
Kenmerk: 72020800-20053783 / 129649
Behandeling ter zitting: 17 maart 2005
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 30 juli 2004 heeft verweerder een door eiser ingediend bezwaarschrift van 19 januari 2004 tegen een door verweerder genomen besluit van 12 december 2003 ongegrond verklaard.
Bij brief van 14 september 2004 heeft eiser tegen eerstgenoemd besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Bij brief van 8 oktober 2004 zijn de nadere gronden waarop het beroep berust bij de rechtbank ingediend.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan eiser gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 17 maart 2005, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door de heer P. Bijlmakers verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr.Y. Pozun.
Eiser heeft op 3 september 2003 bij verweerder een aanvraag ingediend, strekkende tot toekenning van categoriale bijzondere bijstand voor aanvullende schoolkosten ingevolge de Algemene bijstandswet (hierna: Abw). De aanvraag is vergezeld van een brief waarin eiser verzocht heeft om een uitzondering te maken in verband met bijzondere omstandigheden.
Bij besluit van 12 december 2003 is deze aanvraag afgewezen, aangezien eiser het aanvraagformulier zonder geldige reden buiten de gestelde termijn heeft ingediend, dat wil zeggen na 1 juli 2003.
Bij brief van 19 januari 2004 heeft eiser tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij aangevoerd dat hij in de bewuste periode (vóór 1 juli 2003) niet bekend was met de mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand voor aanvullende schoolkosten aan te vragen. Eiser geeft aan pas bekend te zijn geraakt met de mogelijkheid categoriale bijzondere bijstand aan te vragen op het moment dat de bijstandsuitkering door verweerder verstrekt is.
Eiser is in de gelegenheid gesteld om op 14 juli 2004 op het bezwaar te worden gehoord.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
Aan dit besluit ligt ten grondslag verweerders standpunt dat eiser het aanvraagformulier niet tijdig heeft ingeleverd. Verweerder is van mening dat, gezien de wijze waarop de regeling omtrent categoriale bijzondere bijstand in de aanvullende kosten is gepubliceerd, voldaan is aan de in artikel 119 van de Abw neergelegde voorlichtingsplicht van verweerder en dat eiser voldoende gewezen is op de geldende inlevertermijn. Voorts is verweerder van mening dat onbekendheid met de regelgeving niets afdoet aan het vorenstaande. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep ligt het op de weg van eiser om zich, desgewenst met behulp van derden, tijdig op de hoogte te stellen van de bestaande wettelijke regelingen met betrekking tot de voorziening in de kosten van het bestaan, aldus verweerder.
Eiser kan zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij niet bekend was met de mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand voor schoolkosten aan te vragen. Eiser geeft aan dat zijn uitkering pas in september 2003 verleend is, tengevolge hiervan zou hij op dat moment pas bekend zijn geworden met de mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand aan te vragen. Eiser geeft aan zich in een uitzonderingssituatie te bevinden.
De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Centraal staat de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten de aanvraag om categoriale bijzondere bijstand voor de aanvullende schoolkosten af te wijzen.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft bevestigd, het stellen van de termijn voor de indiening van de aanvraag om categoriale bijstand voor aanvullende schoolkosten berust op een beleidsregel van verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat verweerder niet in redelijkheid tot dit beleid heeft kunnen komen. Nu eiser zijn aanvraag pas op 3 september 2003 heeft ingediend en de termijn voor indiening op grond van de beleidsregel al op 1 juli 2003 was verlopen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn aanvraag te laat heeft ingediend. Om deze reden komt eiser niet voor de door hem gevraagde bijstand in aanmerking, tenzij, gelet op het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb, zou moeten worden geoordeeld dat de toepassing van de in de beleidsregel voorziene termijnstelling voor eiser gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De rechtbank gaat ervan uit dat deze doelen zijn gelegen in een zekere mate van bestuurlijke efficiency en meer in het bijzonder in de voorspelbaarheid van de met de toekenning van de categoriale bijstand gemoeide lasten.
Vast staat dat eiser niet behoorde tot een van de categorieën van personen aan wie op grond van verweerders beleid vóór 1 juni 2003 automatisch een aanvraagformulier werd toegezonden. Bij eiser was dit terug te voeren op de omstandigheid dat hij over de maand april 2003 nog geen Abw-uitkering ontving vanwege verweerders gemeente. Dientengevolge is eiser evenmin geïnformeerd via de zogenoemde Cliënteninformatie no. 5 van mei 2003. Dit heeft tot gevolg dat eiser voor informatie omtrent de aanvraag was aangewezen op de publicatie op de infopagina van de Maas en Mijn en de Maas- en Geleenbode van 28 mei 2003 en de gemeentelijke website.
Eiser heeft als bijzondere omstandigheden aangevoerd dat hij en zijn gezin, na aanvankelijk als asielzoekers te Geleen in een door de gemeente ter beschikking gestelde woning te hebben verbleven, op 28 maart 2003 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te hebben verkregen. Eind mei 2003 hebben eiser en zijn gezin de desbetreffende verblijfsdocumenten verkregen. Daarop heeft eiser meteen bij verweerder een bijstandsuitkering aangevraagd. Toen hem begin september 2003 bekend werd dat hem bijstand zou worden toegekend heeft hij de thans in geding zijnde aanvraag ingediend. Bij besluit van 23 september 2003 heeft verweerder de algemene bijstand met terugwerkende kracht tot 1 juni 2003 toegekend. Eiser heeft benadrukt dat hij sinds mei 2003, en dus ook gedurende de termijn waarin de thans in geding zijn de aanvraag om categoriale bijstand kon worden ingediend, veelvuldig contact heeft gehad met de sociale dienst van verweerders gemeente.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze door eiser gestelde, en door verweerder niet bestreden, omstandigheden ten onrechte niet aangemerkt als bijzonder in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Verweerder heeft dan ook ten onrechte in het bestreden besluit de in deze wettelijke bepaling genoemde belangenafweging achterwege gelaten. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat zij voldoende aannemelijk acht dat eiser voor informatie omtrent de uitkering in de praktijk aangewezen was op de publicatie in voornoemde huis- en huisbladen. De rechtbank acht begrijpelijk dat de omstandigheden waarin eiser verkeerde eiser hierop minder alert hebben doen zijn. De rechtbank overweegt tenslotte dat de periode waarin eiser de aanvraag om categoriale bijstand had moeten indienen, samenviel met de periode waarin zijn aanvraag om algemene bijstand aanhangig was, zodat aannemelijk is dat in die periode de nodige gegevens over de kinderen van eiser bij verweerder bekend konden zijn. Hoewel op verweerder geen rechtsplicht rustte eiser op de mogelijkheid van indiening van de aanvraag om categoriale bijstand te wijzen, is de rechtbank van oordeel dat aan deze omstandigheid in het kader van de op grond van artikel 4:84 van de Awb door verweerder te verrichten belangenafweging niettemin gewicht toekomt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 4:84 van de Awb is genomen. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Gelet op de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Awb wordt als volgt beslist.
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
3. bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,00 wordt vergoed door de Gemeente Sittard-Geleen.
Aldus gedaan door mr. R.E. Bakker in tegenwoordigheid van mr. J.H. van Hoof als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2005 door mr. Bakker voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. J.H. van Hoof w.g. R.E. Bakker
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.