ECLI:NL:RBMAA:2005:AT3286

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
8 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04 / 1215 WWB
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en medische kosten

In deze zaak heeft eiseres een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand bij de gemeente Maastricht voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen en medische kosten. De aanvraag omvatte onder andere een koelkast, gasfornuis, televisie, stofzuiger, reiskosten naar de huisarts, een relaxstoel, hometrainer, telefoon, kosten van rechtsbijstand en eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp. De gemeente heeft op 20 januari 2004 een besluit genomen waarbij eiseres een beperkte bijstandsverlening van €162,42 is toegekend voor de kosten van een draadloos telefoontoestel en enkele andere kosten, maar de overige aanvragen zijn afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk is verklaard door de gemeente op 8 juli 2004.

De rechtbank heeft op 8 maart 2005 geoordeeld dat de gemeente ten onrechte de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de duurzame gebruiksgoederen en medische kosten heeft afgewezen, met uitzondering van de hometrainer. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de aanvraag had moeten beoordelen op basis van de Abw, aangezien de aanvraag voor 31 december 2003 was ingediend. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen om een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de aanvraag voor de relaxstoel, terwijl de beslissing over de hometrainer in stand blijft. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gemeente in de kosten van de beroepsprocedure moet worden veroordeeld, met een vergoeding van €644,-- voor de rechtsbijstand van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 04 / 1215 WWB
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Maastricht -Dienst Sociale en Economische Zaken-,
gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 8 juli 2004
Kenmerk: 84275100
Behandeling ter zitting: 16 december 2004
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 8 juli 2004 heeft verweerder een namens eiseres ingediend bezwaarschrift van 4 maart 2004 tegen een door verweerder genomen besluit van 20 januari 2004 deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 6 augustus 2004 is tegen eerstgenoemd besluit namens eiseres beroep ingesteld door haar gemachtigde mr. A.M.H.E.G. Lemmens, advocaat te Maastricht.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Bij brief van 24 november 2004 heeft eiseres nadere stukken ingediend. Deze zijn bij brief van 25 november 2004 aan verweerder doorgezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 16 december 2004, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. A.M.H.E.G. Lemmens voornoemd. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. M.H.E. Overhof.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
De feiten
Eiseres heeft op 6 november 2003 bij verweerder een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend in de kosten van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen (koelkast, gasfornuis, televisie en stofzuiger), reiskosten (naar huisarts of ziekenhuis), een relaxstoel, een hometrainer, de aanschaf van een telefoon, kosten van rechtsbijstand en kosten eigen bijdrage huishoudelijke hulp.
Bij besluit van 20 januari 2004 heeft verweerder eiseres met toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) bijzondere bijstand tot een bedrag van €162,42 toegekend in de kosten van een draadloos telefoontoestel, de kosten eigen bijdrage rechtsbijstand en kosten eigen bijdrage huishoudelijke hulp met betrekking tot een aantal nadere genoemde perioden. Verweerder heeft afwijzend beslist op de aanvraag, voorzover deze betrekking had op voornoemde duurzame gebruiksgoederen, de relaxstoel en de kosten van een hometrainer. Ten aanzien van de reiskosten heeft verweerder eiseres geadviseerd op een later tijdstip een nieuwe aanvraag in te dienen, onder overlegging van het vrijwaringbewijs van de zorgverzekeraar dan wel onder overlegging van alle nota’s met betrekking tot deze reiskosten gedurende een periode van 12 maanden.
Bij brief van 4 maart 2004 is namens eiseres tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft eiseres op nader aangegeven gronden verzocht haar alsnog bijzondere bijstand toe te kennen voor de volledige kosten van aanschaf van de draadloze telefoon, de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen, van een relaxstoel, van een hometrainer, alsmede voor de noodzakelijke kosten ten behoeve van medische behandelingen en consulten, een en ander conform aanvraag. Eiseres en haar gemachtigde zijn op 2 april 2004 op het bezwaar gehoord.
Het besluit
Bij het thans bestreden besluit van 8 juli 2004 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft verweerder het volgende overwogen:
Met betrekking tot de telefoon heeft verweerder overwogen dat de noodzaak van de aanschaf hiervan gelet op het advies van de GGD van 26 mei 2003 vast staat. Verweerder is echter van oordeel dat de bijstand beperkt dient te blijven tot de aanschaf van het goedkoopst mogelijke adequate toestel en acht de meerkosten die eiseres heeft moeten betalen voor de aanschaf van een draadloos toestel met extra handset en lader, niet noodzakelijk.
Met betrekking tot de duurzame gebruiksgoederen heeft verweerder overwogen dat eiseres beschikt over een inkomen op het niveau van het sociaal minimum, waarvan zij deze goederen in principe moet kunnen betalen. Voorzover eiseres heeft betoogd dat zij dit niet kan vanwege schulden die zijn ontstaan door de hoge kosten die haar ziekte meebrengen, heeft verweerder overwogen dat uit de stukken blijkt dat de meeste kosten die eiseres maakt wegens haar ziekte worden vergoed door haar ziektekostenverzekering dan wel door middel van bijzondere bijstand. Voorts is gebleken dat eiseres beschikt over een flexibel krediet tot een bedrag van € 5000,-. Verweerder is van oordeel dat in zoverre kan worden gesproken van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB.
Met betrekking tot de relaxstoel heeft verweerder overwogen dat er blijkens het door verweerder ingewonnen advies van de GGD van 23 juni 2004 geen medische noodzaak bestaat en dat een ergonomisch adequate stoel als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Naar het oordeel van verweerder is dan ook niet gebleken van bijzondere, tot toekenning van bijzondere bijstand aanleiding gevende, omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
Met betrekking tot de hometrainer heeft verweerder overwogen dat eiseres bij besluit van 14 oktober 2003 bijzondere bijstand is toegekend voor de huur van een hometrainer in de periode van 18 augustus 2003 tot 26 september 2003. Verweerder beschouwt de huidige aanvraag als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Mede gelet op het GGD-advies van 30 september is verweerder van oordeel dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, zodat de aanvraag in zoverre onder verwijzing naar voornoemd besluit van 14 oktober 2003 kan worden afgewezen.
Met betrekking tot de reiskosten heeft verweerder overwogen dat te dien aanzien in het primaire besluit van 20 januari 2004 geen beslissing is genomen, zodat het bezwaarschrift in zoverre niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Het beroep
Eiseres kan zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe is in beroep aangevoerd dat eiseres geen enkele mogelijkheid heeft om meer geld te lenen. Ook al zou er sprake zijn van een krediet dat eiseres ruimte biedt, dan zou het onmogelijk en zeer onverantwoord zijn om nog meer schuld aan te gaan, terwijl eiseres de aflossing van de bestaande schuld van haar inkomen niet kan betalen. Dit kan derhalve in redelijkheid door verweerder niet van eiseres verwacht worden. Voorts wordt namens eiseres aangevoerd dat er voldoende medische noodzaak is om vast te stellen dat eiseres een relaxstoel en hometrainer moet aanschaffen.
De beoordeling
In geding is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand in de hiervoor vermelde kosten, behoudens de reiskosten, heeft afgewezen. Voorts zal de rechtbank een overweging wijden aan de vraag of verweerder het bezwaarschrift van eiseres, voorzover dit ziet op de weigering van verweerder haar bijzondere bijstand te verlenen in de door haar gestelde reiskosten, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder op de aanvraag van eiseres, behoudens voorzover deze betrekking heeft op de kosten voor de hometrainer en de reiskosten, ten onrechte met toepassing van de WWB heeft beslist. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiseres haar aanvraag voor 31 december 2003 heeft gedaan, hetgeen op grond van artikel 5 juncto artikel 1, aanhef en onder b, van de Invoeringswet WWB meebrengt dat verweerder in zoverre met toepassing van de Abw op de aanvraag van eiseres had dienen te beslissen. Omdat het bestreden besluit aldus in zoverre op een onjuiste rechtsgrondslag berust, komt het in zoverre om deze reden voor vernietiging in aanmerking. Om proceseconomische reden ziet de rechtbank echter aanleiding een oordeel te geven over het bestreden besluit met inachtneming van de door verweerder vastgestelde feiten en omstandigheden en met toepassing van de juiste wetsbepalingen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van de kosten van de telefoon is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld het aan eiseres toe te kennen bedrag te beperken tot de goedkoopst adequaat te achten voorziening. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de door eiseres gemaakte meerkosten niet kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan als bedoeld in artikel 39 van de Abw. De rechtbank zal de vernietiging van het bestreden besluit dan ook in zoverre voor gedekt verklaren.
Met betrekking tot de duurzame gebruiksgoederen is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken genoegzaam blijkt dat eiseres deze ruim voordat verweerder op haar aanvraag heeft beslist, en voor wat de stofzuiger betreft zelfs voor het doen van de aanvraag, heeft aangeschaft, waarbij zij kennelijk gebruik heeft gemaakt van de middelen die haar via een door haar met de ABN AMRO-bank afgesloten flexibel krediet ter beschikking stonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat in zoverre sprake was van een voorliggende voorziening en dat eiseres in zoverre op grond van artikel 17, eerste lid, van de Abw niet voor bijstand in aanmerking komt. Dat eiseres haar schuldenlast door het aangaan van dit flexibel krediet heeft vergroot kan hieraan op zichzelf niet afdoen. De rechtbank zal de vernietiging van het bestreden besluit dan ook in zoverre voor gedekt verklaren.
Met betrekking tot de relaxstoel overweegt de rechtbank dat uit de gedingstukken naar voren komt dat verweerder zijn beslissing heeft genomen na advies te hebben ingewonnen bij dr. M.J.A.M.M. Corsius, Arts Medische Zorg van de GGD. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen gronden voor het oordeel dat dit advies niet op zorgvuldige wijze zou zijn tot stand gekomen. Hierbij acht de rechtbank mede van belang dat de desbetreffende GGD-arts ter voorbereiding van het advies tevens inlichtingen heeft ingewonnen bij de eiseres behandelend orthopedisch chirurg. In zijn advies heeft dr. Corsius aangegeven dat eiseres weliswaar is aangewezen op een goede, ergonomisch adequate stoel, maar dat dit, onafhankelijk van de medische situatie, in feite voor iedereen geldt. Naar de mening van dr. Corsius is er om deze reden sprake van algemene gebruikelijkheid. Voorts is hij van oordeel dat ook als in geval van eiseres de adequate stoel een relaxstoel zou blijken te zijn, deze als algemeen gebruikelijk dient te gelden.
Naar het voordeel van de rechtbank is met dit advies niet zonder meer gegeven dat de door eiseres in dit verband te maken kosten niet kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijk kosten als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de gedingstukken, waaronder in het bijzonder het op 24 november 2004 overgelegde reïntegratierapport van Atlant Groep, blijkt dat bij eiseres sprake is van ernstige beperkingen aan het bewegingsapparaat, ten gevolge waarvan zij nauwelijks kan zitten. De rechtbank acht het daarom voorstelbaar dat eiseres is aangewezen op een aangepaste stoel, waarvan de kosten de algemeen gebruikelijke overstijgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zijn besluit op dit punt niet deugdelijk heeft gemotiveerd, zodat het mitsdien in strijd met artikel 7:12 van de Awb is genomen.
Met betrekking tot de hometrainer stelt de rechtbank vast dat verweerder eiseres bij besluit van 14 oktober 2003 in aanmerking heeft gebracht voor bijzondere bijstand in de kosten van de huur van een hometrainer voor de periode van 18 augustus 2003 tot 26 september 2003. Voorts heeft verweerder eiseres bij dit besluit meegedeeld dat zij in principe in aanmerking komt voor de kosten van de huur van een hometrainer voor een periode van maximaal 6 weken. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt, zodat dit in rechte onaantastbaar is geworden. Bij brief van 18 december 2003 heeft eiseres een aanvulling op de thans in geding zijnde aanvraag ingediend en heeft zij verweerder verzocht haar (opnieuw) in aanmerking te brengen voor de kosten van huur van een hometrainer. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij vanwege klachten aan de darmen en de blaas gestopt was met de huur van de hometrainer, maar dat zij na het verdwijnen van die klachten opnieuw voor bijzondere bijstand in de kosten van het, naar de rechtbank begrijpt, voor onbepaalde tijd huren van een hometrainer in aanmerking wenst te komen, zulks in verband met haar rugklachten.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres aan deze aanvraag geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat haar rugklachten sinds het besluit van 14 oktober 2003 zodanig zijn verslechterd dat zij thans zou zijn aangewezen op het zonder beperking gebruiken van een hometrainer. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres mitsdien in zoverre terecht met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen.
Met betrekking tot de reiskosten overweegt de rechtbank niet in te zien waarom verweerder geen besluit heeft genomen op de aanvraag. Indien verweerder van oordeel was dat eiseres onvoldoende gegevens aan haar aanvraag ten grondslag had gelegd, had het op zijn weg gelegen de aanvraag in zoverre met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te laten. Tegen een dergelijk besluit zouden voor eiseres de in de Awb voorziene rechtsmiddelen hebben opengestaan. Nu dienaangaande in het beroepschrift geen gronden zijn aangevoerd, zal de rechtbank dit punt echter verder laten rusten.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent terzake 2 punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indiening van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--.
Gelet op de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
1. verklaart het beroep ongegrond, voorzover dit ziet op de beslissing op de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van een hometrainer;
2. verklaart het beroep voor het overige gegrond en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
3. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, voorzover dit ziet op de beslissing op de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van de draadloze telefoon en de duurzame gebruiksgoederen;
4. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt, voorzover dit ziet op de beslissing op de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van een relaxstoel;
5. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,-- wordt vergoed door de gemeente Maastricht;
6. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,-- wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door de gemeente Maastricht aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gedaan door mr. R.E. Bakker in tegenwoordigheid van mr. J.H. van Hoof
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2005
door mr. Bakker voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. J.H. van Hoof w.g. R.E. Bakker
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 8 maart 2005
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.