ECLI:NL:RBMAA:2002:AE0648
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.M.A. Eijck
- P.H.J. Frénay
- E.W.A. van den Berg
- Rechtspraak.nl
Verdachte niet-ontvankelijk verklaard in vervolging wegens overschrijding van de termijn voor dagvaarding
In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 20 maart 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het plegen van meerdere diefstallen van voertuigen. De officier van justitie had de verdachte niet tijdig gedagvaard, wat leidde tot de vraag of de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat hij niet binnen de door de rekestenkamer opgelegde termijn van één maand had gehandeld. De rechtbank overwoog dat de beschikking van de rekestenkamer duidelijk was en dat de officier van justitie zijn vervolgingsrecht had verloren door de te late dagvaarding. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vervolging van de verdachte. Dit vonnis is gewezen na het onderzoek op de terechtzitting van 20 maart 2002, waarbij de rechtbank de argumenten van beide partijen heeft afgewogen en tot de conclusie kwam dat de termijnoverschrijding niet gerechtvaardigd was.