ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 99/777 WAO Z VLF
Inzake : Centraal Bureau voor de Statistiek -CBS Heerlen-, eiser,
tegen : Bestuur van het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen -USZO BV Heerlen-,gevestigd te Heerlen, verweerder.
Datum van het bestreden besluit: 28 april 1999,
kenmerk: 035101854 W 0660060.
Datum zitting: 11 juli 2000
I. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 5 januari 1999 heeft verweerder, namens deze USZO Den Haag, aan eiser een boete opgelegd ter hoogte van fl. 1.000,00 wegens het indienen van een reïntegratieplan, dat niet aan de door het Lisv gestelde minimumeisen voldoet.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 januari 1999 tijdig een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) ingediend bij verweerder. Bij besluit van 28 april 1999 heeft verweerder het door eiser ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft eiser bij schrijven van
8 juni 1999 tijdig beroep ingesteld bij deze rechtbank. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn op 9 juli 1999 in afschrift aan eiser gezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 11 juli 2000, alwaar eiser niet is verschenen. Verweerder, daartoe op grond van artikel 8:59 Awb opgeroepen, heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mevrouw mr. D.I.C. Veugen.
II. Overwegingen ten aanzien van de status van eiser
Het onderhavige beroep is ingesteld door mevrouw G.A.M.A. van Reen, personeelsmanagementadviseur bij eiser. Het daaraan voorafgaande bezwaarschrift tegen het besluit van 5 januari 1999 is eveneens door haar ingediend. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvankelijk geacht. Daartoe door de rechtbank uitgenodigd heeft mevrouw van Reen, voornoemd, bij brief van 22 juni 1999 te kennen gegeven als gemachtigde op te treden namens drs. A.E.M. Theunissen, directeur van de Divisie Handel, Transport en Dienstverlening van het CBS (verder: Theunissen). Uit deze brief blijkt verder, dat Theunissen in deze optreedt als werkgever.
Alvorens op het bestreden besluit in te kunnen gaan, dient de rechtbank zich eerst een oordeel te vormen over de vraag of verweerder zich op goede gronden bevoegd heeft geacht het door eiser ingediende bezwaarschrift inhoudelijk te behandelen.
In artikel 8:1, eerste lid, van de Awb wordt aan een belanghebbende het recht toegekend tegen een besluit beroep in te stellen bij de rechtbank. Op grond van artikel 7:1, eerste lid, eerste zinsdeel, van de Awb dient degene, aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder het begrip belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het tweede lid van dit artikel voegt daaraan toe, dat ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen worden beschouwd.
Het besluit van 5 januari 1999 heeft verweerder gericht aan het CBS te Heerlen. Het besluit is gebaseerd op artikel 71a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (verder: WAO) en het daarop gebaseerde Besluit minimumeisen reïntegratieplan 1997, Stcrt. 1997, nr. 140, alsmede het Besluit boete ZW/WAO werkgevers, Stcrt. 1997, 246, beide besluiten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen. Hieruit, en uit de thans bestreden beschikking, volgt, dat het primaire besluit aan het CBS is gericht in haar hoedanigheid van werkgever als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet (verder: ZW). Werkgever in de zin van deze laatste bepaling is ingevolge artikel 9 van de ZW de natuurlijke persoon tot wie, of het lichaam tot welk een of meer natuurlijke personen in dienstbetrekking staan. Verzekerden in de zin van artikel 38, eerste lid, van de ZW zijn ingevolge artikel 20 van de ZW de werknemers in de zin van de Ziektewet. Uit artikel 3, eerste lid, van de ZW volgt, dat als werknemer wordt aangemerkt de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Het CBS is ingesteld bij Wet van 18 april 1996, Stb. 258, houdende een instellingsregeling voor het Centraal bureau en de Centrale commissie voor de statistiek. Artikel 2 van deze wet bepaalt, dat er een Centraal bureau voor de statistiek is (eerste zinsdeel) en dat dit bureau ressorteert onder de Minister van Economische Zaken (tweede zinsdeel juncto artikel 1, aanhef en onder a). Uit de Memorie van Toelichting volgt, dat het genoemde tweede zinsdeel zo moet worden gelezen, dat het CBS met name in verband met de beheersmatige aspecten als dienst van het Ministerie van Economische Zaken wordt aangemerkt. Tot deze beheersmatige aspecten worden gerekend organisatorische, personele en budgettaire aspecten. Uit deze bepaling en de toelichting daarop volgt, dat in casu het Ministerie van Economische Zaken als werkgever moet worden aangemerkt. Het gevolg hiervan is, dat alleen genoemd ministerie als de partij, die een belang kan hebben, kan worden aangemerkt.
De hiervoor geformuleerde vraag, waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, spitst zich door het bovenstaande toe op de vraag of Theunissen, voornoemd, namens belanghebbende kan optreden.
Op grond van artikel 10:1 van de Awb wordt onder mandaat verstaan de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. Ingevolge artikel 10:2 van de Awb geldt een door de gemandateerde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid genomen besluit als een besluit van de mandaatgever. Tot de bevoegdheid besluiten te nemen moet - mede gelet op artikel 10:12 van de Awb - worden gerekend de bevoegdheid een bezwaarschrift in te dienen en in aansluiting daarop beroep in te stellen.
Hangende de onderhavige procedure heeft de rechtbank eiser verzocht een mandaatbesluit te overleggen, waaruit blijkt, dat Theunissen de bevoegdheid heeft in rechte namens het Ministerie van Economische Zaken op te treden in geschillen als het onderhavige. Eiser heeft niet een dergelijk besluit kunnen overleggen.
De rechtbank moet uit het voorgaande de conclusie trekken, dat verweerder eiser niet had mogen ontvangen in diens bezwaar. Het thans bestreden besluit is dan ook in strijd met de in het voorgaande genoemde wettelijke bepalingen tot stand gekomen en dient op grond daarvan te worden vernietigd.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Met inachtneming van het bovenstaande alsmede het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Awb komt de rechtbank dan ook tot de onder III geformuleerde beslissing.
De arrondissementsrechtbank te Maastricht,
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het besluit van 28 april 1999;
3. verklaart eiser alsnog niet-ontvankelijk in zijn bezwaarschrift van 27 januari 1999;
4. gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ter hoogte van fl. 450,00 vergoedt.
Aldus gedaan door mr. R.E. Bakker, mr. J.N.F. Sleddens en
mr. F.A.G.M. Vluggen, in tegenwoordigheid van mr. drs. E.W. Seylhouwer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2000 door mr. Bakker voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. Seylhouwer w.g. R.E. Bakker
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Verzonden op: 9 augustus 2000
aw
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de President van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.