ECLI:NL:RBLIM:2025:9933

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
03.332435.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

Op 13 oktober 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 juni 2024 te Venlo samen met anderen een ontploffing heeft teweeggebracht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen, waarvan 281 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een contactverbod met medeverdachten en een locatieverbod voor de plaats delict. De zaak betreft een explosie waarbij gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en is betrokken geweest bij het ophalen van een vuurwerkbom en het vervoeren van medeverdachten naar de plaats delict. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.500, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten, wat leidt tot een bewezenverklaring van medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen. De verdachte is strafbaar verklaard en de rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven, gezien het lage recidivegevaar en de positieve ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.332435.24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2000,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. I.S. van Leeuwen, waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. C.Y. Kekik, beiden advocaat kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 september 2025. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij is niet ter terechtzitting verschenen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] met het parketnummer 03.368605.24.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
op 14 juni 2024 te Venlo samen met een of meer anderen opzettelijk een explosief tot ontploffing heeft gebracht in het pand gelegen aan de [adres 2] , waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was (
primair), dan wel hieraan medeplichtig is geweest (
subsidiair).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit. Daartoe heeft zij onder meer verwezen naar de bekennende verklaring van de verdachte en de verschillende getuigenverklaringen, waaronder die van [naam 1] , [naam 2] en de Poolse bovenbuurman. Uit deze verklaringen en het forensisch onderzoek dat is verricht op de plaats delict blijkt dat er eerst een of twee kleinere knallen zijn geweest, dit moet de steen zijn geweest die door de ruit van het café is gegooid, gevolgd door een grote knal, zijnde de ontploffing van de explosie. Daarna hebben meerdere getuigen een persoon uit de richting van het café zien rennen in de richting van een kleine witte auto. De verdachte heeft later bij de politie bevestigd dat dit medeverdachte [medeverdachte 2] was. Ook heeft hij bekend dat hij door medeverdachte [medeverdachte 1] is gevraagd om [medeverdachte 2] met de auto te brengen naar Venlo en onderweg een flesje benzine te tanken. Hij verklaart daarbij dat zij eerst de vuurwerkbom zijn gaan ophalen in Amsterdam. De bekennende verklaring wordt ondersteund door de telecom- en belgegevens van de mobiele telefoons van de verdachten en de camerabeelden bij het tankstation. Uit de telecomgegevens blijkt immers dat zij die desbetreffende nacht rondom het tijdstip van de explosie in de buurt van de plaats delict zijn geweest. Daarbij volgt uit de belgegevens dat zij vlak na de explosie meerdere contactmomenten hebben gehad. De officier van justitie acht dat hiermee sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, temeer nu de verdachte ook nog heeft verklaard dat zij het plan van tevoren in de auto hebben besproken. Bovendien heeft de verdachte achteraf zelf nog om het geld gevraagd. Uit het forensisch onderzoek is tenslotte gebleken dat er door deze ontploffing sprake was van gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen. Dat er eveneens levensgevaar voor personen was te duchten, is onvoldoende gebleken uit het dossier, waardoor de verdachte hiervoor partieel dient te worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde feit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, nu de verdachte die avond pas is gevraagd om te rijden, toen hij de klus aannam was hij in de veronderstelling dat hij alleen maar iemand naar Venlo hoefde te brengen, hij hoorde onderweg pas dat de plannen gewijzigd waren en hij heeft niet meegeholpen aan de explosie, maar is in de auto blijven zitten. Daarbij volgt uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat mensen vervoeren en helpen bij de vlucht wordt gezien als medeplichtigheid en niet als medeplegen. [1] Er kan bovendien niet worden gesproken van inwisselbare rollen, aangezien hij niet betrokken was bij het plannen van de explosie en hij niet heeft bijgedragen aan de explosie zelf.
Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om de verdachte, gelet op het tijdstip van de explosie en de ontstane schade, partieel vrij te spreken van de onderdelen levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander. Uit het dossier blijkt immers niet dat er iemand aanwezig was in het café ten tijde van de ontploffing. De politie heeft niemand gehoord die in het café aanwezig was, het café was gesloten en op de camerabeelden zijn ook geen aanwezigen te zien. Daarbij is er geen schade ontstaan aan het pand boven het café.
Wat betreft het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [2]
De bewijsoverweging
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, bewezen dat de verdachte samen met anderen op 14 juni 2024 een ontploffing teweeg heeft gebracht aan de [adres 2] te Venlo, waar eetcafé [naam eetcafé] ligt, door daar een vuurwerkbom (dan wel een explosief) door de ruit naar binnen te laten gooien door de medeverdachte, waardoor gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen te duchten was. Omdat de verdachte de feitelijkheden heeft bekend en door of namens hem geen integrale vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen en zal vervolgens ingaan op de verweren van de verdediging. De bewijsmiddelen luiden als volgt:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
  • de aangifte van [benadeelde partij] van vernieling van zijn eetcafé;
- het proces-verbaal van het forensisch onderzoek op de plaats delict; [4]
- het proces-verbaal met de telecomanalyse. [5]
Medeplegen
De rechtbank is, anders dan de verdediging, maar met de officier van justitie, van oordeel dat de verdachte het tenlastegelegde samen met anderen heeft gepleegd. Hij heeft namelijk (in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] ) samen met [medeverdachte 2] de vuurwerkbom opgehaald, heeft hem vervolgens naar de plaats delict gebracht, heeft onderweg een flesje met benzine gevuld zodat medeverdachte [medeverdachte 2] dat kon gebruiken voor de ontsteking van de vuurwerkbom en daarbij heeft de verdachte ter zitting verklaard dat zij het plan van tevoren in de auto hebben besproken: waar zou worden geparkeerd en hoe zij elkaar na de daad weer zouden treffen. De medeverdachte heeft nota bene de vuurwerkbom nog in elkaar geknutseld in zijn bijzijn. Hij was dus niet alleen op de hoogte van het plan, maar heeft hier ook een aanzienlijke bijdrage aan geleverd door de benodigde benzine in een flesje te tanken en het plan om de daad te volbrengen met de medeverdachte in de auto te bespreken. En alhoewel de verdachte op het eerste oog slechts de chauffeur is geweest - hetgeen, indachtig de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, in beginsel een rol als medeplichtige impliceert - is zijn bijdrage groter geweest dan dat. Die bijdrage was zo groot dat er gesproken kan worden van een bewuste en nauwe samenwerking. Zodoende kan tot een bewezenverklaring worden gekomen voor het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing.
Gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel
Uit het forensisch onderzoek op de plaats delict is voorts gebleken dat door deze explosie niet alleen gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, maar ook gemeen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen. Door een vuurwerkbom door het raam van het café te gooien was schade aan dit pand en de omliggende panden immers voorzienbaar. Het gemeen gevaar voor goederen heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt nu er aanzienlijke schade in het pand van het café is ontstaan. Er was daarbij ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten, nu zich boven het café woningen bevinden en er ten tijde van de ontploffing ook mensen aanwezig waren in deze woningen. Door de explosie en de (vallende) glasscherven hadden deze personen ernstig letsel kunnen oplopen. Het is hierbij niet noodzakelijk dat het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Het gaat erom dat het gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat daarvan onder voornoemde omstandigheden sprake is geweest. Er zijn nochtans onvoldoende aanknopingspunten in het dossier om ook nog te kunnen spreken van levensgevaar voor personen. De verdachte zal dan ook partieel worden vrijgesproken van het onderdeel levensgevaar.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat dit tot de volgende bewezenverklaring dient te leiden.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
primair:
op 14 juni 2024 te Venlo, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door bij (eet)café [naam eetcafé] , gelegen aan de [adres 2] te Venlo een explosief tot ontsteking en/of ontbranding te brengen en bij voornoemd pand (door een ruit) naar binnen te gooien terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor voornoemd pand, bovenliggende appartementen, de in de nabijheid gelegen panden en auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in voornoemd pand en/of de bovenliggende appartementen en/of de in de nabijheid gelegen panden en/of auto’s bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Hierbij heeft zij oplegging gevorderd van de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geformuleerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de strafeis van de officier van justitie te matigen en geen gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overschrijdt. Zij heeft daartoe verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het positieve reclasseringsrapport, waarin wordt geadviseerd om geen gevangenisstraf of een onvoorwaardelijke straf meer op te leggen aan de verdachte. Een gevangenisstraf zou ontwrichtend zijn voor hem, zijn vrouw en kinderen. Ook de samenleving zou hier niet bij gebaat zijn. De verdachte heeft zijn leven immers net weer op de rit gekregen na de schorsing van de voorlopige hechtenis. Zo heeft hij zijn opleiding afgerond, heeft hij een baan, heeft hij zijn woning weten te behouden en heeft hij geen contact meer met (potentiële) criminele kennissen. De verdachte is bovendien al voldoende afgeschrikt, nu het verblijf in voorarrest een diepe indruk heeft achtergelaten. De reclassering heeft verder gesteld dat hij in staat is om op eigen kracht een gedragsverandering tot stand te brengen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich in de nacht van 14 juni 2024 samen met medeverdachte [medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing bij eetcafé [naam eetcafé] doordat [medeverdachte 2] daar een vuurwerkbom door de ruit naar binnen heeft gegooid.
Door hun handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachte(n) een gevaarlijke situatie in het leven geroepen, waardoor er gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. De explosie vond midden in de nacht plaats, een moment waarop de mensen in het bovenliggende pand in bed lagen. Door de explosie is ook materiële schade aangericht aan het pand van het café. Bovendien hadden de gevolgen van het handelen van verdachten vele malen ernstiger kunnen zijn, wanneer zich op het moment van de explosie personen in het café hadden bevonden of zich in de directe nabijheid daarvan hadden bevonden. Dat er geen gewonden zijn gevallen mag gerust een wonder worden genoemd.
De ontploffing heeft zeer grote gevolgen gehad voor de eigenaar van het eetcafé, [benadeelde partij] en zijn familie. De slachtofferverklaring spreekt in dit verband boekdelen. Door deze nare gebeurtenis regeert angst soeverein over hun levens. Daarbij heeft het slachtoffer nog vele vragen. Met name de vraag waarom dit hem en zijn gezin heeft moeten overkomen treedt op de voorgrond. Doordat die antwoorden uitblijven, blijft de angst onverminderd aanwezig. Immers, de angst is er dat dit weer zou kunnen gebeuren. De verdachte houdt over de redenen van dit nare voorval zijn kaken stijf op elkaar. Dit allemaal rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Het teweeg brengen van explosies zoals die waaraan de verdachten zich hebben schuldig gemaakt is de laatste jaren schrikbarend toegenomen en heeft kennelijk ten doel personen te intimideren. Er is veel maatschappelijke onrust en beroering ontstaan door het handelen van de verdachten en het voorval is uitgebreid in het nieuws verschenen.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel slechts worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het reclasseringsrapport van 8 september 2025 laat een positief beeld van de verdachte zien. Hierin staat beschreven dat de verdachte tijdens zijn schorsingstoezicht heeft laten zien dat hij zijn leven zelfstandig vorm kan geven, hetgeen de reclassering als een beschermende factor ziet. Hij heeft zijn werk en opleiding weer opgepakt, heeft zijn woning weten te behouden en heeft het contact met (potentiële) criminele kennissen verbroken. Het recidiverisico wordt door de reclassering dan ook als laag ingeschat.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of van voornoemd uitgangspunt dient te worden afgeweken. Met andere woorden, moet de verdachte weer terug in de detentie of niet. Bij deze vraag laat de rechtbank zich leiden door een aantal factoren. Zo let de rechtbank op de houding van de verdachte. De verdachte heeft, in tegenstelling tot zijn medeverdachten, volledige openheid van zaken gegeven. Hij beantwoordde alle vragen van de rechtbank en stak, door zijn open houding, behoorlijk zijn nek uit. Dit laatste wordt bevestigd door de vertrouwelijk opgenomen gesprekken waaruit blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] de verdachte lijkt te bedreigen (‘snitches get stitches’). De rechtbank laat deze factor zwaar meewegen bij de beantwoording van voornoemde vraag. Een andere factor is de rol van de verdachte in het geheel. Ofschoon er in juridische zin sprake is van medeplegen, kan de rechtbank haar ogen niet sluiten voor de redelijk beperkte rol van de verdachte binnen die bewuste en nauwe samenwerking met medeverdachte [medeverdachte 2] . Hij was de chauffeur, hetgeen medeplichtigheid impliceert. Wat deze implicatie
opgeplustheeft naar medeplegen was het vullen van het flesje door de verdachte en het bespreken van het (vlucht)plan in de auto, onderweg naar de plaats delict. Relatief beperkte handelingen aldus zonder welke medeplichtigheid alleszins in de rede had gelegen.
Gelet op de voorgaande factoren, die een strafmitigerende werking hebben, zal de rechtbank afwijken van de eis van de officier van justitie. De verdachte verdient straf voor zijn aandeel in dit heftige strafbare feit en zal die ook krijgen. Echter, door voornoemde factoren - waarbij met name de houding van de verdachte en de gevolgen die dit voor hem heeft gehad voor de rechtbank zwaar wegen - hoeft hij niet weer terug de detentie in.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 450 dagen waarvan 281 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht. De voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 8 september 2025, zullen aan het voorwaardelijk deel worden verbonden.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal de voorlopige hechtenis met ingang van heden opheffen, nu het recidivegevaar volgens de reclassering laag is en de verdachte het goed doet.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 2.500 aan immateriële schade.
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding, nu voor het vergoeden van immateriële schade is vereist dat uit voldoende objectieve gegevens volgt dat een psychische beschadiging is ontstaan bij de benadeelde. Hierbij is het volgens vaste rechtspraak al voldoende indien psychisch letsel is vastgesteld door de huisarts. Dit laatste is in deze vordering echter niet gebeurd, want nergens blijkt dat de benadeelde naar de huisarts is geweest. Het verzoek tot immateriële schade is derhalve onvoldoende onderbouwd nu er geen bewijsstukken zijn bijgevoegd. Daarnaast kan aan de hand van het dossier niet worden vastgesteld dat de benadeelde partij aanwezig was in het café op het moment van de ontploffing, terwijl in het schade-onderbouwingsformulier wel deze suggestie wordt gewekt. Het schadebedrag wordt ook onderbouwd met deze suggestie, hetgeen de raadsvrouw niet helemaal zuiver voorkomt.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek is vergoeding mogelijk van ander nadeel dan vermogensschade. Op grond van lid 1 aanhef en onder b van voornoemd artikel is daarvoor onder andere plaats bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze. Op grond van de onderbouwing van de schade in het voegingsformulier is de rechtbank van oordeel dat het recht op vergoeding van immateriële schade voldoende vast is komen te staan en dat gehele toewijzing van de gevorderde schade gerechtvaardigd is. In deze onderbouwing is immers gesteld dat ook wanneer er geen sprake is van een objectief vastgesteld geestelijk letsel, een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit kan namelijk indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor benadeelde die conclusie rechtvaardigen. In beide gevallen dient de benadeelde voldoende gegevens aan te voeren om de conclusie te kunnen trekken. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengt dat de nadelige gevolgen voor de hand liggen, ook zonder onderbouwing met concrete gegevens (zie: ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 4.2.1). De rechtbank is van oordeel dat bij het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing sprake is van een ernstige normschending, aangezien het dient te worden beschouwd als een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Hierdoor is de onderbouwing met concrete gegevens dus niet meer nodig en komt de immateriële schade -nu de rechtbank het gevorderde bedrag ook billijk acht- voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank zal zodoende een bedrag toewijzen van € 2.500, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank stelt tenslotte vast dat er meerdere daders zijn en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat de verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door een mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende
a.
Contactverbod
De veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de mededaders ( [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 1] , en [medeverdachte 1] , geboren [geboortedatum 2] ) en het slachtoffer ( [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum 3] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
Locatieverbod
De veroordeelde bevindt zich niet binnen een straal van vijf kilometer rondom het adres [adres 2] te Venlo, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;

Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe en veroordeelt de veroordeelde met zijn medeverdachten hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 2.500, bestaande uit immateriële schade;
  • vermeerdert de vergoeding van immateriële schade met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk met zijn medeverdachten tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de veroordeelde hoofdelijk met de medeverdachten op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij] , van een bedrag van € 2.500, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen;
  • bepaalt dat de toepassing van deze gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;

Voorlopige hechtenis

- heft de voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. V.C. Andeweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M.A. Curfs, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 oktober 2025.
Buiten staat
Mr. V.C. Andeweg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 14 juni 2024 te Venlo,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] , althans een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door
op/bij/ter hoogte van (eet)café [naam eetcafé] , althans een (bedrijfs)pand gelegen aan/bij de [adres 2] te Venlo een explosief tot ontsteking en/of ontbranding te brengen en bij voornoemd pand (door een ruit) naar binnen te gooien
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor voornoemd pand en/of de bovenliggende appartementen en/of de in de nabijheid gelegen panden en/of auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in voornoemd pand en/of de bovenliggende appartementen en/of de in de nabijheid gelegen panden en/of auto’s bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen en/of
- levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in voornoemd pand en/of de bovenliggende appartementen en/of de in de nabijheid gelegen panden en/of auto's bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen
te duchten was;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
[medeverdachte 2] , althans een of meer anderen, op of omstreeks 14 juni 2024 te Venlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door op/bij/ter hoogte van (eet)café [naam eetcafé] , althans een (bedrijfs)pand gelegen aan/bij
de [adres 2] te Venlo een explosief tot ontsteking en/of ontbranding te brengen en bij voornoemd pand (door een ruit) naar binnen te
gooien terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor voornoemd pand en/of de bovenliggende appartementen en/of de in de nabijheid gelegen panden en/of auto's, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in voornoemd pand en/of de bovenliggende appartementen en/of de in
de nabijheid gelegen panden en/of auto’s bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen en/of
- levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in voornoemd pand en/of de bovenliggende appartementen en/of de in de nabijheid
gelegen panden en/of auto's bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 14 juni 2024 te Venlo en/of Zoetermeer, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest
en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- bij een tankstation een fles te vullen met benzine en (vervolgens) deze gevulde fles aan die [medeverdachte 2] te geven en/of
- die [medeverdachte 2] met een personenauto naar Venlo te brengen en (vervolgens) weer op te halen.

Voetnoten

2.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer LB1R024057 NACIFIC, gesloten d.d. 22 januari 2025, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 687.
3.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 juni 2024, pg. 324.
4.Het proces-verbaal van forensisch onderzoek van plaats delict d.d. 16 januari 2025, pg. 624-625.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 september 2024, pg. 514 en 517-522.