ECLI:NL:GHDHA:2024:1762

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
22-001333-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rol van de verdachte als chauffeur bij inbraak in juwelierszaak met vrijspraak voor medeplegen en veroordeling voor medeplichtigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 2000, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een inbraak bij een juwelier in Gorinchem op 2 juni 2021. De verdachte had de rol van chauffeur aangenomen en was betrokken bij de voorbereiding van de inbraak, maar het hof kon niet vaststellen dat hij als medepleger kon worden aangemerkt. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, maar het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de nauwe en bewuste samenwerking die vereist is voor medeplegen. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar werd wel veroordeeld voor medeplichtigheid aan de inbraak, omdat hij op meerdere momenten betrokken was geweest bij de voorbereidingen en de uitvoering van het delict. Het hof legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de omgeving. Daarnaast werd een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 4.457,30, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001333-23
Parketnummer: 09-143300-21
Datum uitspraak: 17 september 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 april 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 2 juni 2021 te Gorinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een display met meerdere (dummy)sieraden, in elk geval enig goed, dat / die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair
op of omstreeks 2 juni 2021 te Gorinchem, althans in Nederland, medeverdachten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] een display met meerdere (dummy)sieraden, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan medeverdachten) toebehoorde(n) heeft weggenomen met liet oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze medeverdachte(n) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 02 juni 2021, te Gorinchem opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door (met zij n/verdachtes auto) als chauffeur voor medeverdachten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] op te treden en hem/hen van Den Haag naar Gorinchem te brengen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Het hof komt tot een andere bewezenverklaring en straf.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem primair ten laste is gelegd. De verdachte kan niet als medepleger worden aangemerkt, nu niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten en evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte een significante intellectuele en/of materiële bijdrage heeft geleverd aan het delict.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er wettig en overtuigend bewijs is voor het primair tenlastegelegde gelet op de aangifte van [slachtoffer], de observaties in de avond en nacht van 31 mei 2021 op 1 juni 2021 en de avond en nacht van 1 juni 2021 op 2 juni 2021 en het aantreffen van de verdachte in de ochtend van 2 juni 2021 in de Volkswagen Polo die bij de voorverkenningen en in de avond en nacht van het misdrijf betrokken is geweest.
Oordeel van het hof
Het hof stelt – met de rechtbank – de volgende feiten vast.
Op 2 juni 2021 omstreeks 03.30 uur werd ingebroken in de Juwelierszaak van aangever [aangever], genaamd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) in Gorinchem. Door de politie werden bij die inbraak vier personen op heterdaad aangehouden, zijnde [medeverdachte 4], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1].
Eerder, op 30 mei 2021 omstreeks 22.03 uur, werd de Fiat Doblo van [medeverdachte 2] geparkeerd in Gorinchem. Om 22.14 uur kwamen drie mannen vanuit het centrum van Gorinchem naar
deze Doblo, stapten in en reden uiteindelijk naar de flat in Den Haag waar [medeverdachte 2] woont. De politie zag dat vier personen de flat in liepen. Omstreeks 02.42 uur kwamen weer vier personen, die zijn herkend als [medeverdachte 4], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en de verdachte, uit de flat. Nu het dossier geen aanwijzingen voor het tegendeel bevat gaat het hof er (net als de rechtbank) vanuit dat deze vier personen, waaronder verdachte, degenen waren die gezamenlijk die nacht in Gorinchem zijn geweest en vervolgens weer verzameld hebben bij het huis van [medeverdachte 2].
Op 31 mei 2021 werd vervolgens de Doblo klaargezet in de nabijheid van [slachtoffer] in Gorinchem. In die Doblo bevonden zich regenpakken, een moker en een scooter die nadien bij de inbraak werden gebruikt. De politie zag dat deze Doblo op de parkeerplaats achterbleef en dat de telefoon van [medeverdachte 2] zich weer richting Den Haag bewoog. De politie heeft vastgesteld dat de auto die (ook naar zijn eigen zeggen) bij de verdachte in gebruik was, een Volkswagen Polo (hierna ook: ‘zijn auto’), `mee bewoog' van Den Haag naar Gorinchem, precies op het tijdstip dat de Doblo van [medeverdachte 2] in Gorinchem werd geparkeerd en achtergelaten, en `mee bewoog' van Gorinchem naar Den Haag op het moment dat de telefoon van [medeverdachte 2] weer bewoog van Gorinchem naar Den Haag. Bij gebrek aan aannemelijk geworden aanwijzingen voor het tegendeel, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn, dan dat [medeverdachte 2] en de verdachte met de twee voertuigen naar Gorinchem zijn gereden, dat de Doblo van [medeverdachte 2] in Gorinchem werd achtergelaten en dat zij daarna samen in het voertuig van de verdachte terug in de richting van Den Haag zijn gereden.
Diezelfde nacht verplaatste de auto van de verdachte zich om 01.53 uur weer richting Gorinchem. In die auto zaten vijf personen en de auto reed naar de eerder achtergelaten Doblo. Nadat twee personen uit de auto van de verdachte waren gestapt, lukte het niet de deuren van de Doblo te openen. Vervolgens stapten de twee personen weer in de auto van de verdachte en reed die weer terug in de richting van Den Haag. Uit een later gevoerd gesprek tussen [medeverdachte 1] en zijn vriendin blijkt dat één van hen de sleutel van de auto was vergeten, maar dat die avond een nieuwe poging zou worden ondernomen. Naar het oordeel van het hof is het de verdachte geweest die deze nacht de auto heeft bestuurd, bij gebreke aan enige aanwijzing dat een ander van zijn auto gebruik maakte en gelet op de betrokkenheid van de verdachte zoals die blijkt uit het voorgaande en het hiernavolgende.
In de nacht van 2 juni 2021 werd door de politie gezien dat twee personen uit de woning van de verdachte kwamen en dat die twee met nog twee anderen in de auto van de verdachte wegreden. Na een tussenstop, waarbij [medeverdachte 3] werd herkend, vertrok de auto van de verdachte in de richting van Rijswijk. Bij de woning van [medeverdachte 1] stapte die [medeverdachte 1] in en daarna reed de auto met vijf personen weer weg, in de richting van Gorinchem. Om 02.06 uur kwam de auto van de verdachte aan bij de Doblo, die nog steeds in
Gorinchem stond geparkeerd. Twee personen pakten regenpakken uit de Doblo en later werd ook de scooter uit de Doblo gehaald. Omstreeks 03.36 uur werd door de politie waargenomen dat vier personen met een scooter naar [slachtoffer] liepen en daar (met behulp van de moker) de inbraak pleegden. Nadat de inbrekers (de hiervoor reeds genoemde [medeverdachte 4], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]) waren aangehouden trof de politie de auto van de verdachte in het centrum van Gorinchem aan. Bij een doorzoeking van de auto vond de politie een mobiele telefoon en een ID-kaart van [medeverdachte 1]. Enige tijd later verplaatste de auto van de verdachte zich in de richting van Den Haag. Omstreeks 07.00 uur zag de politie de verdachte met zijn auto aankomen bij zijn woning in Den Haag.
De verdachte, die zich hiervoor steeds vrijwel geheel op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet degene is die in de nacht van de inbraak in zijn auto heeft gereden. Een ander, die hij niet wil noemen, zou de auto hebben gebruikt en deze in de ochtend dichtbij zijn woning in Den Haag aan hem hebben overgedragen, waarna hij ermee naar huis is gereden en is aangehouden door de politie, die daar reeds aanwezig was.
Het hof acht dit door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk. Niet alleen is de verdachte in de ochtend (enkele uren na de inbraak) in de auto aangetroffen, maar de auto is eerder die nacht ook vanaf de woning van de verdachte vertrokken. Het hof overweegt daarnaast dat de verdachte pas ter terechtzitting in hoger beroep het alternatieve scenario naar voren heeft gebracht en hij daarover geen concrete vragen heeft willen beantwoorden, terwijl voorts in het dossier geen enkel aanknopingspunt is te vinden voor de stelling dat iemand anders in de nacht van de inbraak in de auto reed. De enkele verklaring van de verdachte is daartoe onvoldoende.
Aldus kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn, dan dat de verdachte met de vier inbrekers naar Gorinchem is gereden, dat hij de inbrekers daar heeft achtergelaten om de inbraak te plegen en dat hij nadat zij allen op heterdaad waren aangehouden na enige tijd weer terug naar huis is gereden.
Uit de hiervoor genoemde vaststelling van de feiten trekt het hof de volgende conclusies. De verdachte was de gebruiker van de bij de inbraak betrokken Volkswagen Polo. De rol van de verdachte laat zich beschrijven als die van de chauffeur. Deze rol heeft hij op verschillende momenten aangenomen. In de nacht van 1 juni 2021 en 2 juni 2021 (de nacht van de inbraak). In de avond van 30 mei 2021 is de verdachte ook samen met de medeverdachten aanwezig geweest in Gorinchem, terwijl uit het voorgaande volgt dat de verdachte ook in de avond en nacht van 31 mei op 1 juni 2021 (tot tweemaal toe) met één of meer medeverdachten naar Gorinchem is gereden. Niet bewezen is dat de verdachte bij de inbraak op 2 juni zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht. De bijdrage van de verdachte, zowel bij de kennelijke voorverkenning op 30 mei 2021, de afgeblazen inbraak de nacht daaropvolgend én in de aanloop naar de in de tenlastelegging opgenomen daadwerkelijk tot uitvoer gebrachte inbraak, was telkens die van chauffeur, een rol die in de regel met medeplichtigheid in verband pleegt te worden gebracht. Hoewel de betrokkenheid van de verdachte op verschillende momenten in de aanloop naar de inbraak duidt op een aanzienlijke mate van intensiteit van de samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een zogeheten inwisselbaarheid van rollen, terwijl ook onvoldoende kan worden vastgesteld over de verdere rol van de verdachte in de voorbereiding en/of over afspraken met betrekking tot de verdeling van de buit.
Voor een veroordeling voor het medeplegen van een misdrijf is vereist dat de bewezen verklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Met de raadsman is het hof van oordeel dat het optreden als chauffeur op verscheidene momenten in de aanloop naar de inbraak en het ten tijde van de inbraak aanwezig zijn in Gorinchem – mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen - niet voldoende is om te spreken van een voldoende significante bijdrage aan de inbraak.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Veroordeling subsidiair tenlastegelegde
Subsidiair is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij medeplichtig is geweest aan de op 2 juni 2021 gepleegde inbraak. Voor een veroordeling voor medeplichtigheid is vereist dat de verdachte dubbel opzet heeft gehad. Dit houdt in dat de verdachte zowel opzet had op de hulp die hij verleend heeft als op – in de zin van ‘wetenschap hebben van’ - het gronddelict zelf.
De verdachte is, zoals volgt uit de hiervoor opgenomen overwegingen, (op meerdere momenten) betrokken geweest bij zowel de voorverkenning als bij de (geplande) inbraak en heeft in dat verband contact gehad met de medeverdachten/uitvoerders. De feiten en omstandigheden zoals die volgen uit de bewijsvoering duiden op een betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak door meermalen als chauffeur voor de medeverdachten/ uitvoerders op te treden. De verdachte heeft geen aannemelijke hem ontlastende verklaring gegeven voor die betrokkenheid. Dat de verdachte geen weet had van hetgeen de medeverdachten in Gorinchem gingen doen acht het hof zo onwaarschijnlijk dat aan die mogelijkheid kan worden voorbijgegaan. Naar het oordeel van het hof kan het dan ook niet anders dan dat de verdachte wetenschap had van – en daarmee ook het opzet heeft gehad op – de te plegen inbraak.
Het hof is van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte ook opzet heeft gehad op de hulp die hij geboden heeft. Hij heeft meermaals de medeverdachten van Den Haag naar Gorinchem gereden. In de nacht van de inbraak heeft hij de medeverdachten naar Gorinchem gebracht waarna hij – nadat de medeverdachten aangehouden waren – kennelijk enige tijd heeft gewacht en vervolgens alleen is teruggekeerd naar Den Haag, waar hij bij zijn woning is aangehouden.
Het hof is van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte medeplichtig is geweest aan de diefstal in vereniging met braak op 2 juni 2021.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
op
of omstreeks2 juni 2021 te Gorinchem,
althans in Nederland,medeverdachten [medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte 2] en
/of[medeverdachte 3] en
/of[medeverdachte 4] een display met meerdere (dummy)sieraden
, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer],
in elk geval aan een ander dan aan medeverdachten)toebehoorde
(n
)hebbenweggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze medeverdachte
(n
)zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en
/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder
zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak,
verbreking en/of inklimming bij en/oftot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks
2 juni 2021, te Gorinchem opzettelijk behulpzaam is geweest en
/ofopzettelijk
gelegenheid,middelen
en/of inlichtingenheeft verschaft, door (met zijn
/verdachtesauto) als chauffeur voor medeverdachten [medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte 3] en
/of[medeverdachte 2] en
/of[medeverdachte 4] op te treden en
hem/hen van Den Haag naar Gorinchem te brengen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is medeplichtig geweest aan het plegen van een diefstal in vereniging met braak bij een juwelier. Net als de rechtbank acht het hof deze diefstal met braak (waarbij onder meer met een moker het raam van de toegangsdeur werd ingeslagen) voor wat betreft de strafwaardigheid overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) vergelijkbaar met een ramkraak, mede gelet op de impact die een inbraak als deze heeft op (de omgeving van) het winkelpand. De schade die bij het misdrijf is veroorzaakt is groot, terwijl van feiten als de onderhavige ook een vergelijkbare onrust in de omgeving van het winkelpand ontstaat. In zoverre is het ook minder passend om een inbraak als de onderhavige te beschouwen als een ‘gewone’ bedrijfsinbraak.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 19 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit nog niet onherroepelijk was veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is het uitgangspunt bij een ramkraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Het hof zal die duur als uitgangspunt hanteren voor de gepleegde inbraak. Nu de verdachte hieraan medeplichtig is geweest, zal het hof deze straf met een derde verminderen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte subsidiair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 4.553,34.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.457,30 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist, in die zin dat bij een vrijspraak van de verdachte de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Mocht de verdachte veroordeeld worden voor het hem tenlastegelegde, dan dient de verdachte eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat er geen causaal verband bestaat tussen het handelen van de verdachte en de geleden schade.
Bij de vordering tot schadevergoeding zijn ter onderbouwing facturen gevoegd waarop onder meer bedragen aan omzetbelasting aan de benadeelde partij in rekening zijn gebracht. Nu de benadeelde partij een onderneming is, kan zij de in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek brengen op de aangifte omzetbelasting, zodat in zoverre geen sprake is van schade. Het gevorderde bedrag aan omzetbelasting van totaal € 96,04 zal dan ook worden afgewezen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 4.457,30 materiële schade is geleden. Deze schade is mede het gevolg van de bewezen verklaarde gedragingen van de verdachte en daarmee een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, hij dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 4.457,30 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte hoofdelijk te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 48, 49, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.457,30 (vierduizend vierhonderdzevenenvijftig euro en dertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.457,30 (vierduizend vierhonderdzevenenvijftig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 54 (vierenvijftig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
2 juni 2021.
Dit arrest is gewezen door mr. H. Steenhuis, als voorzitter, mr. B.P. de Boer en mr. M.S. Lamboo, leden, in bijzijn van de griffier mr. H.E.M. Lucas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 september 2024.