Uitspraak
1.[verweerster sub 1] ,
2.
[verweerster sub 2],
3.
[verweerder sub 3],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
16 februari 2025 alleen heeft gewerkt om zijn min-uren te compenseren. Daarna hebben partijen gediscussieerd over de eindafrekening, waaronder over de min-uren. In dat kader heeft [verzoeker] te kennen gegeven deze uren te willen inhalen. [verweerders] betwist dat [verzoeker] zich beschikbaar heeft gesteld om zijn werkzaamheden te hervatten. Verder voert [verweerders] aan dat [verzoeker] vanaf 20 maart 2025 geen werkzaamheden meer kon verrichten door zijn vertrek naar het buitenland, zodat hij geen aanspraak kan maken op loon. [verweerders] stelt aan haar aanzegverplichting te hebben voldaan doordat deze is opgenomen in de arbeidsovereenkomst.
4.De beoordeling
de eindafrekening [5] . Daaruit volgt dat [verweerders] uitging van een einde van de arbeidsovereenkomst. In zijn eerste reacties op deze e-mail heeft [verzoeker] alleen aangegeven dat hij het niet met deze eindafrekening eens is en dat hij zijn loon van februari 2025 betaald wilt hebben, en niet akkoord gaat met de aftrek wegens min-uren en beukschade [6] . [verzoeker] heeft niet gevraagd waarom hij niet meer was ingeroosterd en ook geen andere uitlatingen gedaan waaruit zou blijken dat hij er op dat moment vanuit ging dat zijn arbeidsovereenkomst was voortgezet. De kantonrechter concludeert dan ook dat het (ook) voor [verzoeker] duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd. Het voorstel van [verzoeker] om te komen werken, heeft betrekking op het wegwerken van de min-uren en kan niet worden beschouwd als een beschikbaarstelling om de werkzaamheden op grond van een verlengde arbeidsovereenkomst te verrichten. Pas in de brief van de gemachtigde van [verzoeker] van 17 maart 2025 wordt ineens het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend was verlengd [7] . Vóór die tijd hebben partijen er beiden niet over gerept en hebben zij ook niet naar elkaar de indruk gewekt dat de arbeidsovereenkomst was voortgezet. De e-mail van [verweerders] van 16 mei 2025, waarin zij zich ineens ook op het standpunt stelt dat de arbeidsovereenkomst zou zijn verlengd, is hoogst ongelukkig, maar is niet meer dan een – naar het oordeel van de kantonrechter onjuiste – juridische kwalificatie van de feitelijke situatie. De kantonrechter is aan die kwalificatie niet gebonden. Uit alle feiten en omstandigheden volgt immers dat partijen geen voortzetting van de arbeidsovereenkomst hebben beoogd. De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst op 15 februari 2025 rechtsgeldig is geëindigd.