ECLI:NL:RBLIM:2025:9213

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
11824553 AZ VERZ 25-90
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stilzwijgende verlenging van de arbeidsovereenkomst en loonvordering na beëindiging

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de vraag of de arbeidsovereenkomst van de verzoeker, die op 16 augustus 2024 in dienst trad, stilzwijgend is verlengd na de einddatum van 15 februari 2025. De verzoeker stelde dat hij op 16 februari 2025 nog had gewerkt, wat volgens hem betekende dat de overeenkomst was voortgezet. De werkgever betwistte dit en stelde dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig was geëindigd. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van stilzwijgende verlenging, omdat de werkgever aan zijn aanzegverplichting had voldaan en de verzoeker niet had aangetoond dat hij er op mocht vertrouwen dat de overeenkomst was voortgezet. De verzoeker had geen uitlatingen gedaan die erop wezen dat hij dacht dat de arbeidsovereenkomst was verlengd. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst op 15 februari 2025 rechtsgeldig was geëindigd. De verzoeker had recht op betaling van zijn loon over de periode van 1 tot en met 16 februari 2025, en de kantonrechter wees dit bedrag toe, evenals de vakantietoeslag en wettelijke verhoging. De verzoeker had ook verzocht om inzage in zijn loonstroken, maar dit verzoek werd afgewezen omdat hij al in het bezit was van de relevante documenten. De proceskosten werden toegewezen aan de verzoeker, omdat de werkgever overwegend ongelijk had.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 11824553 \ AZ VERZ 25-90
Beschikking van 18 september 2025
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. J.J.M. Heuvelmans,
tegen

1.[verweerster sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[verweerster sub 2],
te [woonplaats 2] ,
3.
[verweerder sub 3],
te [woonplaats 2] ,
verwerende partijen,
hierna samen te noemen: [verweerders] ,
gemachtigde: mr. M.M.J.F. Sijben.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- rectificatie en overlegging productie 10A van 19 augustus 2025 van de zijde van [verzoeker]
- het verweerschrift
- nagezonden producties 10B, 13 en 14 van 27 augustus 2025 van de zijde van [verzoeker]
- de spreekaantekeningen van de zijde van [verzoeker]
- de mondelinge behandeling van 4 september 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 2006, is op 16 augustus 2024 in dienst getreden bij [verweerders] . De functie van [verzoeker] is medewerker bediening met een loon van € 1.900,00 bruto per maand.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“2.1
Deze arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van 6 maanden, aanvangende op 16 augustus 2024 en mitsdien van rechtswege eindigend op 15 februari 2025.
2.2
Deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zal van rechtswege eindigen op laatstgenoemde datum zonder dat over en weer voorafgaande opzegging vereist zal zijn en zonder dat partijen toestemming behoeven van de daartoe bevoegde instantie. Bij voorbaat geeft de werkgeefster aan dat deze overeenkomst door werkgeefster niet verlengd zal worden, zodat is voldaan aan het bepaalde in artikel 7:668 lid 1 Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de aanzegverplichting.”
2.3.
Op 16 februari 2025 heeft [verzoeker] voor het laatst gewerkt. Blijkens het werkrooster over de maand februari 2025 is hij na die datum niet meer ingeroosterd.
2.4.
Op 21 februari 2025 stuurde [verweerders] een e-mail naar [verzoeker] met - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“De verrekening met je eind salaris is door de boekhouder verwerkt.
Hier komt een negatief bedrag uit van € - 126,99.
Dit komt door de 77 min uren die je hebt opgebouwd (…) en de breukkosten van drie weken geleden met een bedrag van € 250,00.
(…)
Ik ben bereidt het tot een € 0,- te brengen, hoe denk jij hierover?”
2.5.
[verzoeker] antwoordde hierop met zijn e-mail van 27 februari 2025:
“(…) Hoe komt het dat er zoveel min uren staan, dat wist ik niet en 77 is volgens mij niet correct. Ik heb altijd wel willen werken.
(…)
Ik kan dus niet je voorstel van 0,00 accepteren zoals je ziet zijn er teveel dingen die een berekening onmogelijk maken: loonbrief ontbreekt, de kosten van de borden zijn niet correct, en ik heb volgens mij geen min-uren en jij hebt mij steeds ingedeeld zoals jij dat wilde. Ik wilde alle uren werken en heb ook meer uren aangeboden. Ik heb ook nu nog het aanbod om te werken als dat nodig is, ik heb steeds willen werken en had daar ook tijd voor.
Omdat jij mij 0,00 aanbiedt wil ik toch liever het gehele loon van februari ontvangen (…).
Dus wil je aub je aanbod veranderen want zo is het niet te accepteren. (…)”
2.6.
[verzoeker] stuurde [verweerders] vervolgens op 6 maart 2025 om 11:26 uur een e-mail met als titel ‘ [verzoeker] arb loon’ en met de volgende inhoud:
“(…) Wil je aub je voorstel verhogen want ik heb besloten nu ik geen werk via jou meer krijg dat ik nu de gelegenheid heb om een reis te maken, daarom heb ik dat geld nu nodig. (…)”
2.7.
Daarna stuurde [verzoeker] op 6 maart 2025 13:49 uur nog een e-mail naar [verweerders] met als titel ‘Loon probleem’ en met de volgende inhoud:
“(…) Kan jouw accountant en/of advocaat met wie jij overleg had mij aub uitleggen of die uren er staan en hoe ik die min uren had kunnen wegwerken en wanneer dan, en waarom wil jij daarover niet met mij afspreken? (…)
(…)Maar ik heb nu wel op het rooster nagekeken dat jij soms mijn ingeroosterde dienst later liet ingaan en dagen hebt afgezegd omdat bijvb. geen boekingen waren. Die uren kunnen dan toch niet min voor mij zijn. (…)
Omdat jij mij 0,00 aanbiedt wil ik toch liever het gehele loon van februari ontvangen (…).
Dus wil je aub je aanbod veranderen want zo is het niet te accepteren. (…)”
2.8.
Op 15 maart 2025 liet [verzoeker] met zijn e-mail aan [verweerders] het volgende weten:
“(…) Ik heb alleen gevraagd om mijn loon te betalen en mijn uren te berekenen is dat nou zo moeilijk en waarom mag ik daar dan niet over praten? (…)”
2.9.
Daarop reageerde [verweerders] in haar e-mail van 16 maart 2025 als volgt:
“(…) Je min-uren heeft [verweerders] meerder keren gedeeld tijdens de periode dat je in dienst was. Dit was ook altijd opvraagbaar en inzichtelijk. (…)
[verweerders] haar aanbod blijft staan. (…)”
2.10.
Op 17 maart 2025 stuurde de gemachtigde van [verzoeker] [verweerders] een brief met de volgende inhoud:
“(…) [verzoeker] uw werknemer wendt zich tot mij vanwege de vordering in verband met de niet voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, de vertraagde uitbetaling van het loon (…)
Gezien de vorige correspondenties heeft hij zich beschikbaar gesteld de bedongen arbeid te verrichten en zich bereid, in staat en beschikbaar gesteld om de arbeidsovereenkomst voor te zetten; (…)”
2.11.
Op 20 maart 2025 vertrok [verzoeker] naar de Verenigde Staten.
2.12.
[verweerders] liet de gemachtigde van [verzoeker] in haar e-mail van 16 mei 2025 het volgende weten:
“(…) [verweerders] blijft erbij dat beide partijen de arbeidsovereenkomst hebben verlengt.(…)”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt – samengevat -, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [verweerders] :
I. tot betaling van het salaris van € 1.900,00 bruto per maand met overige emolumenten vanaf februari 2025 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, overige emolumenten en wettelijke rente over te late betalingen, en te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% met ingang van 27 februari 2025;
II. tot betaling van de wettelijke rente vanaf 27 februari 2025 over de onder I. genoemde bedragen;
III. tot betaling van de aanzegvergoeding van één maandsalaris;
IV. tot ontzegging van de bevoegdheid tot het verrekenen van € 250,00 met het salaris terzake bordbreuk/bedrijfsschade;
V. tot het verstrekken van inzage of afgifte van de loonstroken vanaf 15 augustus 2024 tot en met de dag dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd;
VI. tot betaling van een dwangsom van € 150,00 voor elke dag of dagdeel dat [verweerders] niet voldoet aan het gevorderde onder V met een maximum van € 10.000,00;
VII. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel;
VIII. tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. [verzoeker] stelt dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend op dezelfde voorwaarden is verlengd doordat [verweerders] hem, na afloop van de arbeidsovereenkomst op 15 februari 2025, nog op 16 februari 2025 heeft laten werken. Naar mening van [verzoeker] is er sprake van een verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een looptijd tot en met 15 augustus 2025. Doordat [verweerders] heeft nagelaten om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, is deze ook na 15 augustus 2025 blijven doorlopen. [verzoeker] maakt aanspraak op betaling van zijn loon vanaf 1 februari 2025 totdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd. [verzoeker] voert hiertoe aan dat hij zich beschikbaar heeft gesteld om zijn werkzaamheden uit te voeren, maar dat [verweerders] hem daartoe niet in de gelegenheid heeft gesteld. Omdat een aanzegging van [verweerders] ontbreekt, maakt [verzoeker] aanspraak op de aanzegvergoeding van één bruto maandsalaris.
3.3.
Ten aanzien van de min-uren betwist [verzoeker] dat deze zijn opgebouwd en stelt hij dat [verweerders] dit niet heeft onderbouwd. Tot slot betwist [verzoeker] dat hij veel borden heeft laten vallen, betwist hij de door [verweerders] gestelde waarde van de borden, dat hij aansprakelijk zou zijn voor deze schade en dat hem door [verweerders] medegedeeld zou zijn dat hij deze schades zou moeten betalen.
3.4.
[verweerders] voert verweer en stelt dat de verzoeken moeten worden afgewezen. [verweerders] betwist dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is voortgezet en stelt dat [verzoeker] op
16 februari 2025 alleen heeft gewerkt om zijn min-uren te compenseren. Daarna hebben partijen gediscussieerd over de eindafrekening, waaronder over de min-uren. In dat kader heeft [verzoeker] te kennen gegeven deze uren te willen inhalen. [verweerders] betwist dat [verzoeker] zich beschikbaar heeft gesteld om zijn werkzaamheden te hervatten. Verder voert [verweerders] aan dat [verzoeker] vanaf 20 maart 2025 geen werkzaamheden meer kon verrichten door zijn vertrek naar het buitenland, zodat hij geen aanspraak kan maken op loon. [verweerders] stelt aan haar aanzegverplichting te hebben voldaan doordat deze is opgenomen in de arbeidsovereenkomst.
3.5.
Ten aanzien van de verrekening van de min-uren voert [verweerders] aan dat deze min-uren voor elke medewerker inzichtelijk zijn en dat [verzoeker] deze heeft opgebouwd omdat hij in verband met rijlessen, acteerlessen en verjaardagen had aangegeven niet te kunnen werken. [verzoeker] wilde vervolgens deze min-uren alleen inhalen wanneer het hem uitkwam en niet wanneer [verweerders] hem nodig had.
3.6.
Op de stelling van partijen wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.

4.De beoordeling

Stilzwijgende verlenging van de arbeidsovereenkomst?
4.1.
Centraal staat de vraag of de arbeidsovereenkomst van 16 augustus 2024 tot en met 15 februari 2025 stilzwijgend is verlengd tot en met 15 augustus 2025. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst niet stilzwijgend is verlengd. Hieronder wordt uitgelegd hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.2.
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan stilzwijgend voor dezelfde tijd op dezelfde voorwaarden worden voortgezet indien de werkgever de verplichting tot aanzegging niet is nagekomen en de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet of indien de arbeidsovereenkomst zonder tegenspraak wordt voortgezet [1] . Het komt er dan op aan of de werknemer op grond van gedragingen van de werkgever heeft mogen aannemen dat de arbeidsovereenkomst na afloop van de tijd waarvoor deze was aangegaan, stilzwijgend werd voortgezet [2] . Daarbij zijn de intenties van partijen op het moment van de stilzwijgende verlenging bepalend.
4.3.
Uit de overgelegde stukken kan de kantonrechter niet opmaken dat het de intentie van [verzoeker] en [verweerders] was om de arbeidsovereenkomst stilzwijgend te verlengen. In artikel 2.2 van de arbeidsovereenkomst is de aanzegverplichting opgenomen [3] , zodat [verweerders] daaraan heeft voldaan en de arbeidsovereenkomst op 15 februari 2025 van rechtswege is geëindigd. Aan het enkele feit dat [verzoeker] op 16 februari 2025 nog was ingeroosterd en werkzaamheden heeft verricht, kon hij niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat [verweerders] de arbeidsovereenkomst wilde voortzetten. Na 16 februari 2025 was [verzoeker] namelijk niet meer ingeroosterd: op het werkrooster van februari 2025 staan onder zijn naam vanaf 17 tot en met 28 februari 2025 alleen kruisjes [4] . Verder heeft [verweerders] op 21 februari 2025 een e-mail gestuurd met daarin een voorstel voor
de eindafrekening [5] . Daaruit volgt dat [verweerders] uitging van een einde van de arbeidsovereenkomst. In zijn eerste reacties op deze e-mail heeft [verzoeker] alleen aangegeven dat hij het niet met deze eindafrekening eens is en dat hij zijn loon van februari 2025 betaald wilt hebben, en niet akkoord gaat met de aftrek wegens min-uren en beukschade [6] . [verzoeker] heeft niet gevraagd waarom hij niet meer was ingeroosterd en ook geen andere uitlatingen gedaan waaruit zou blijken dat hij er op dat moment vanuit ging dat zijn arbeidsovereenkomst was voortgezet. De kantonrechter concludeert dan ook dat het (ook) voor [verzoeker] duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd. Het voorstel van [verzoeker] om te komen werken, heeft betrekking op het wegwerken van de min-uren en kan niet worden beschouwd als een beschikbaarstelling om de werkzaamheden op grond van een verlengde arbeidsovereenkomst te verrichten. Pas in de brief van de gemachtigde van [verzoeker] van 17 maart 2025 wordt ineens het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend was verlengd [7] . Vóór die tijd hebben partijen er beiden niet over gerept en hebben zij ook niet naar elkaar de indruk gewekt dat de arbeidsovereenkomst was voortgezet. De e-mail van [verweerders] van 16 mei 2025, waarin zij zich ineens ook op het standpunt stelt dat de arbeidsovereenkomst zou zijn verlengd, is hoogst ongelukkig, maar is niet meer dan een – naar het oordeel van de kantonrechter onjuiste – juridische kwalificatie van de feitelijke situatie. De kantonrechter is aan die kwalificatie niet gebonden. Uit alle feiten en omstandigheden volgt immers dat partijen geen voortzetting van de arbeidsovereenkomst hebben beoogd. De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst op 15 februari 2025 rechtsgeldig is geëindigd.
Loonvordering
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft [verzoeker] in ieder geval recht op betaling van zijn loon over de periode 1 februari 2025 tot en met 15 februari 2025.
Min-uren
4.5.
Vervolgens is de vraag of [verweerders] min-uren mag verrekenen met het loon van [verzoeker] . Omdat de min-uren door [verzoeker] worden betwist, is het in de eerste plaats aan [verweerders] om het bestaan van de min-uren te bewijzen. Zij heeft hierover gesteld dat de min-uren in een Excel-bestand worden bijgehouden en voor elke medewerker zijn in te zien. Niettemin heeft [verweerders] nagelaten om dit bestand in deze procedure te overleggen, zodat niet vast is komen te staan om hoeveel min-uren het zou gaan. Het bestaan van min-uren is door [verweerders] onvoldoende onderbouwd. Reeds om die reden kan van verrekening geen sprake zijn.
4.6.
In dat kader zijn de op 16 februari 2025 gewerkte uren ook niet te beschouwen als het wegwerken van min-uren, maar dienen deze uren gewoon te worden betaald als een normale werkdag.
Breukschade
4.7.
[verzoeker] verzoekt [verweerders] de bevoegdheid te ontzeggen om breukschade ter waarde van € 250,00 te verrekenen met het loon van [verzoeker] . Nu [verweerders] hiertegen geen verweer heeft gevoerd, zal dit verzoek worden toegewezen.
4.8.
De conclusie is dat [verzoeker] recht heeft op betaling van zijn loon over de periode 1 februari 2025 tot en met 16 februari 2025. [verweerders] heeft de hoogte van het loon van € 1.900,00 bruto per maand niet betwist, zodat het bedrag van € 1.085,71 bruto
(16/28 x € 1.900,00) zal worden toegewezen.
Nevenverzoeken: vakantietoeslag, wettelijke verhoging en wettelijke rente
4.9.
[verweerders] heeft de verzochte vakantietoeslag van 8% over het loon niet betwist, zodat dit zal worden toegewezen.
4.10.
De door [verzoeker] verzochte wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal eveneens worden toegewezen. Deze wettelijke verhoging is verschuldigd bij niet tijdige betaling van het loon indien de niet tijdige betaling aan de werkgever kan worden toegerekend. [verzoeker] heeft meerdere malen verzocht om uitbetaling van zijn loon van februari 2025. Zoals in r.o. 4.5 en 4.6. overwogen, is er geen aanleiding om min-uren te verrekenen met het loon, zodat [verweerders] verplicht is het loon te betalen van 1 februari 2025 tot en met 16 februari 2025. Door dit niet tijdig te doen, is [verweerders] de wettelijke verhoging verschuldigd zoals vermeld in de beslissing.
4.11.
[verzoeker] vordert de wettelijke rente over de toewijsbare bedragen vanaf 27 februari 2025, maar heeft deze datum niet verder gespecificeerd. Wettelijke rente is echter verschuldigd vanaf datum verzuim. Nu [verzoeker] niet heeft gesteld wanneer het verzuim is ingetreden, zal de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van 1 augustus 2025, de datum waarop het verzoekschrift door de rechtbank is ontvangen.
Aanzegvergoeding
4.12.
In r.o. 4.3. is reeds overwogen dat in de arbeidsovereenkomst in artikel 2.2 een aanzegverplichting is opgenomen. Doordat [verweerders] voldaan heeft aan haar verplichting, kan [verzoeker] geen aanspraak maken op een aanzegvergoeding. Het verzoek wordt afgewezen.
Loonstroken
4.13.
[verzoeker] verzoekt afgifte van de loonstroken vanaf augustus 2024, op straffe van een dwangsom, maar heeft bij zijn verzoekschrift zelf de loonstroken van augustus 2024 tot en met januari 2025 overgelegd. [verzoeker] heeft dan ook geen belang bij nogmaals afgifte van deze loonstroken. Nu uit het voorgaande blijkt dat de arbeidsovereenkomst op 15 februari 2025 is geëindigd en [verzoeker] niet in het bezit is van de loonstrook van februari 2025, dient [verweerders] hem deze nog te verstrekken. Omdat niet is gesteld of gebleken dat [verweerders] niet vrijwillig tot het verstrekken van deze loonstrook overgaat, bestaat geen aanleiding om daaraan dwangsommen te verbinden. Dat verzoek zal daarom worden afgewezen.
Buitengerechtelijk incassokosten
4.14.
De verzochte vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen nu [verzoeker] geen bedrag heeft gevorderd en de vordering daarmee onvoldoende bepaalbaar is.
Proceskosten
4.15.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerders] , omdat [verweerders] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.206,00 (€ 257,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerders] hoofdelijk om aan [verzoeker] te betalen het loon over 1 tot en met 16 februari 2025 van € 1.085,71 bruto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze bedragen vanaf 1 augustus 2025 tot aan de dag van algehele betaling,
5.2.
ontzegt [verweerders] de bevoegdheid tot het verrekenen van € 250,00 met het loon terzake bordbreuk/bedrijfsschade,
5.3.
veroordeelt [verweerders] tot afgifte van de loonstrook over februari 2025,
5.4.
veroordeelt [verweerders] in de proceskosten van € 1.206,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerders] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [verweerders] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [8] ,
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2025.
VC

Voetnoten

1.Zie artikel 7:668 lid 4 BW.
2.HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA6755.
3.Zie hiervoor onder 2.2.
4.Zie productie 3 bij het verzoekschrift.
5.Zie hiervoor onder 2.4.
6.Zie hiervoor onder 2.5., 2.6., 2.7. en 2.8.
7.Zie hiervoor onder 2.10.
8.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.