ECLI:NL:RBLIM:2025:8905

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
ROE 25/1602
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening op basis van artikel 13b van de Opiumwet met betrekking tot sluiting van een lokaal wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een lokaal in Hoensbroek, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Heerlen om het lokaal voor zes maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had besloten tot sluiting na het aantreffen van 24 gram hennep in het lokaal, wat volgens de burgemeester duidde op drugshandel. Verzoeker stelde dat de aangetroffen hoeveelheid hennep voor eigen gebruik was en dat de sluiting ernstige financiële gevolgen zou hebben voor zijn onderneming.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van het lokaal had kunnen besluiten, gezien de hoeveelheid hennep die was aangetroffen en de eerdere waarschuwing die verzoeker had ontvangen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er sprake was van een spoedeisend belang, maar dat verzoeker niet voldoende had onderbouwd dat de sluiting niet noodzakelijk of evenredig was. De rechter benadrukte dat de burgemeester de belangen van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving zwaarder mocht laten wegen dan de belangen van verzoeker bij het voortzetten van zijn onderneming.

De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de Opiumwet en de bevoegdheid van de burgemeester om in te grijpen bij overtredingen, vooral in kwetsbare gebieden waar drugshandel een probleem vormt. De voorzieningenrechter heeft de burgemeester de mogelijkheid gegeven om de motivering van de evenredigheid in de beslissing op bezwaar aan te vullen, maar heeft de sluiting van het lokaal in afwachting van die beslissing gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/1602

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 september 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit Hoensbroek, verzoeker,

(gemachtigde: mr. Th. Boumans),
en

de Burgemeester van de gemeente Heerlen,

(gemachtigde: mr. K. Ubags).

Inleiding

1. Bij besluit van 27 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester besloten het lokaal van verzoeker (het lokaal) te sluiten en voor de duur van zes maanden gesloten te houden op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
1.1.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De rechtbank heeft de burgemeester voorafgaand aan de zitting gevraagd of hij bereid is om in afwachting van de zitting en de uitspraak op de voorlopige voorziening geen uitvoering te geven aan het bestreden besluit. De burgemeester heeft daarmee ingestemd.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen
op 3 september 2025 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Daarnaast is verschenen [naam] , de broer en werknemer van verzoeker.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt of de burgemeester verzoeker in redelijkheid mocht gelasten het lokaal te sluiten en de duur van zes maanden gesloten te houden. De voorzieningenrechter doet dat aan de hand van de gronden die verzoeker in deze voorlopige voorzieningenprocedure en in de bezwaarschriftprocedure tegen de last heeft aangevoerd.
2.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Als verzoeker het niet eens is met de beslissing op het bezwaar (die door de burgemeester nu nog moet worden genomen), kan verzoeker daartegen op dat moment beroep instellen bij de rechtbank. De rechtbank mag in die (bodem)procedure anders oordelen over de zaak dan de voorzieningenrechter nu.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
4. De voorzieningenrechter is uitgegaan van de volgende, vaststaande feiten.
5. Verzoeker is de eigenaar van het lokaal en heeft in het lokaal een eenmanszaak gevestigd. Verzoeker woont boven het lokaal. Het lokaal en de woning van verzoeker hebben beide een eigen ingang en zijn inpandig niet met elkaar verbonden.
5.1.
De politie, douane en toezichthouders van de gemeente hebben een integrale controle uitgevoerd in het lokaal van verzoeker en daarbij drie gripzakken hennep aangetroffen van in totaal 24 gram (netto), alsook meerdere lege gripzakken.
5.2.
Bij brief van 6 juni 2025 heeft de burgemeester verzoeker naar aanleiding daarvan in kennis gesteld van het voornemen om het lokaal te sluiten. Verzoeker heeft zijn zienswijze kenbaar gemaakt. De burgemeester heeft daarin geen aanleiding gezien om van het voornemen af te wijken, zodat de burgemeester het sluitingsbesluit heeft genomen. Ter zitting heeft de burgemeester nog verklaard dat het bestreden besluit niet ziet op het gehele perceel, de daarop gelegen woning en/of de daarop gelegen, van het lokaal losstaande, garage. Het perceel, de woning en de garage zullen dus niet worden gesloten. Verzoeker heeft tegen het sluitingsbesluit bezwaar gemaakt en dit verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter komt tot het volgende voorlopig oordeel.
Is sprake van een spoedeisend belang?
6. De voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor verzoeker niet kan wachten op een beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter moet dus eerst beoordelen of sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. Verzoeker heeft aangevoerd dat zijn onderneming (die gevestigd is in het lokaal) als gevolg van de sluiting in ernstige/acute financiële problemen zal geraken. Zo dreigt -in het geval van sluiting- (onder meer) het ontslag van werknemers en zelfs een faillissement van de onderneming, terwijl verzoeker in het geval van schulden en/of faillissement bovendien in zijn privévermogen aansprakelijk zou kunnen worden gesteld. Ter onderbouwing daarvan heeft verzoeker financiële stukken overgelegd, alsook toelichting(en) daarop van de accountant. Ter zitting heeft verzoeker daarnaast nog aangevoerd dat het spoedeisend belang ook gelegen is in het belang van de omwonenden van het lokaal, die allen gebruik maken van de diensten van de onderneming van verzoeker. Het lokaal moet daarom (ook) voor hun geopend blijven. Dat geldt te meer nu sommige van die omwonenden slecht ter been zijn en dus niet in de gelegenheid zijn om voor de diensten elders naartoe te gaan.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker met de overgelegde financiële stukken en toelichting(en) daarop van de accountant de (negatieve) gevolgen van het sluitingsbesluit voor zijn onderneming voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Op basis daarvan neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang dan ook aan. De voorzieningenrechter zal het verzoek hierna inhoudelijk beoordelen.
Is de burgemeester bevoegd tot sluiting van het lokaal over te gaan?
9. Verzoeker voert aan dat de burgemeester niet bevoegd is om tot sluiting van het lokaal (voor de duur van zes maanden) over te gaan. Daarvoor is van belang dat de door de politie aangetroffen, geringe hoeveelheid softdrugs (24 gram hennep) bestemd waren voor eigen gebruik. Van (andere) strafbare gedragingen, tapgesprekken en/of (andere) relevante observaties is niet gebleken. Verzoeker stelt dan ook sprake dat slechts sprake is van een lichte zaak en verwijst ter (nadere) onderbouwing nog naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 augustus 2022. [1]
10. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De Afdeling heeft al vaker geoordeeld dat -voor zover in onderhavige zaak relevant- een hoeveelheid softdrugs van maximaal vijf gram als hoeveelheid voor eigen gebruik kan worden aangemerkt. Bij grotere hoeveelheden dan dat mag in beginsel worden aangenomen dat de drugs niet (alleen) voor eigen gebruik bestemd zijn, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Dat is slechts anders als een betrokkene aannemelijk maakt dat de aangetroffen hoeveelheden drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig waren. Daarvoor is van belang dat de betrokkene een helder en consistent betoog heeft dat een (geringe) overschrijding vanwege eigen gebruik aannemelijk maakt. Daarnaast is van belang dat er in het betrokken pand dan geen andere zaken zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en dat niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden. [2]
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat de politie in het lokaal van verzoeker 24 gram hennep (netto) heeft aangetroffen. Verzoeker heeft dit niet betwist. De aangetroffen hoeveelheid softdrugs overschrijden de grens van vijf gram voor eigen gebruik en verzoeker heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat die drugs (desondanks) bestemd waren voor eigen gebruik. Verzoeker heeft daarover namelijk niet helder, consistent en/of voldoende onderbouwd verklaard. Hij heeft bijvoorbeeld niet gesteld en/of onderbouwd dat hij drugsverslaafd is en wanneer en in welke frequentie en welke hoeveelheid hij dan gebruikt. Verzoeker heeft weliswaar gesteld dat de drugs bedoeld waren voor eigen gebruik van in totaal vijf personen, maar verzoeker heeft die stelling niet onderbouwd. Bovendien heeft de politie de hennep aangetroffen in drie (en dus niet in vijf) gripzakken die bij elkaar lagen. Daarnaast heeft de politie ook nog lege gripzakken aangetroffen, die volgens vaste Afdelingsrechtspraak duiden op drugshandel. [3] Ook heeft de burgemeester mee mogen wegen dat aan verzoeker al eerder een waarschuwing is opgelegd. Hoewel verzoeker toen niet (strafrechtelijk) is veroordeeld, is verzoeker toen wel gewaarschuwd over de mogelijke gevolgen van het aanwezig hebben van handelshoeveelheden drugs. Dit maakt het nog minder aannemelijk dat verzoeker het risico zou nemen de drugs van vijf verschillende personen bij elkaar te bewaren, in plaats van dat al deze personen de drugs zelf afzonderlijk bij zich hielden. Daarnaast heeft de politie in het lokaal illegale tabaksproducten aangetroffen en op het terrein van het lokaal potten, potgrond, (groei)lampen, ventilatoren, (luchttoevoer en-afvoer)buizen, watervaten, een sproeipomp en droognetten, wat duidt op (hennep)teelt. Verder heeft de politie in 2022 een MMA-melding over drugshandel vanuit het lokaal ontvangen en was de aanleiding voor de inval een melding dat er illegale sigaretten te koop zouden zijn onder de toonbank. Ook is in de bestuurlijke rapportage aangegeven dat verzoeker en zijn broer antecedenten hebben op het gebied van de Opiumwet. De burgemeester heeft dan ook terecht aangenomen dat de drugs niet (alleen) voor eigen gebruik bestemd zijn, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden, zodat de burgemeester ook bevoegd is tot sluiting van het lokaal.
11.1.
Gelet op het bovenstaande is sprake van andere relevante feiten en omstandigheden. Dat er niet ook sprake is van tapgesprekken en/of (andere) relevante observaties, doet aan hiervoor genoemde sluitingsbevoegdheid niet af. De sluitingsduur is verder in overeenstemming met het Damoclesbeleid van de burgemeester, zodat het aankomt op de vraag of de sluiting noodzakelijk en evenredig is.
Is sluiting van het lokaal noodzakelijk?
12. Verzoeker voert aan dat sluiting van het lokaal niet noodzakelijk is. De overtreding is immers beperkt tot een geringe hoeveelheid van 24 gram hennep en er is verder niet gebleken van enige (andere) criminele activiteiten in en/of rondom het lokaal. Het lokaal hoeft dus niet uit het zogenoemde “criminele circuit” gehaald te worden en ook het woon- en leefklimaat en openbare orde in de buurt is door de aanwezigheid van de geringe hoeveelheid hennep niet in het gedrang gekomen, althans de burgemeester heeft dat onvoldoende onderzocht. Verzoeker voert daarnaast aan dat de burgemeester had moeten volstaan met een waarschuwing, aangezien sprake is van slechts een geringe hoeveelheid hennep, maar ook omdat het pand (mede) een woonfunctie behelst.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving en het herstel van de openbare orde. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] en het Damoclesbeleid van de burgemeester volgt namelijk dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid softdrugs van meer dan vijf gram wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert. Dat is ook in deze zaak het geval. De politie heeft in het lokaal namelijk 24 gram hennep aangetroffen, wat de broer van verzoeker op het moment van het onderzoek overigens heeft gepoogd te verstoppen. Daarnaast is van belang dat de politie ook meerdere, lege gripzakken in het lokaal heeft aangetroffen (die volgens vaste rechtspraak van de Afdeling duiden op drugshandel [5] ) en dat de politie in 2022 ook een MMA-melding over drugshandel vanuit het lokaal heeft ontvangen. Tot slot is het lokaal gelegen in een kwetsbare straat en wijk en een kwetsbaar (grens)gebied, waar de drugscriminaliteit hoger is dan in andere delen van de gemeente en het land. Een en ander versterkt de noodzaak tot sluiting nog verder.
Is sluiting van het lokaal evenredig?
14. Verzoeker heeft -tot slot- aangevoerd dat de sluiting van het lokaal (voor de duur van zes maanden) niet evenredig is. Verzoeker acht daarvoor van belang dat de burgemeester enkel de algemene belangen heeft meegewogen, maar geen rekening heeft gehouden met de belangen van verzoeker, terwijl de politie in het lokaal slechts een beperkte hoeveelheid van 24 gram hennep heeft aangetroffen en de sluiting voor verzoeker en voor de bedrijfsvoering van zowel verzoekers’ onderneming als (de ondernemingen van) derden grote gevolgen zal hebben. Er zijn namelijk 23 bedrijven (deels) afhankelijk van de diensten van de onderneming van verzoeker en de onderneming van verzoeker draait daardoor omzet. Wat in het geval van een sluiting niet (meer) aan de orde zal zijn. Verzoeker heeft immers (nog) geen vervangende bedrijfsruimte gevonden en zal deze (naar alle waarschijnlijkheid) ook niet vinden, (onder meer) vanwege de krapte op de (woning)markt. De klanten van verzoeker zullen bij verzoeker niet meer terecht kunnen en zij zullen daarvoor na de sluiting van het lokaal (naar alle waarschijnlijkheid) ook niet meer terugkeren. De onderneming van verzoeker zal gedurende de sluiting geen omzet draaien en na de sluiting (naar alle waarschijnlijkheid) minder. Het salaris van de medewerkers van de onderneming zal (desondanks) doorbetaald moeten worden, terwijl één van de medewerkers op non-actief moet worden gesteld, omdat hij verantwoordelijk is voor de overtreding. Door een en ander dreigt de onderneming failliet te gaan en verzoeker in de WSNP te geraken. Verzoeker stelt dat de burgemeester al die feiten en omstandigheden had moeten meewegen in het bestreden besluit, maar dat niet (voldoende) heeft gedaan. De burgemeester is daartoe dan ook alsnog gehouden in de beslissing op bezwaar, aldus verzoeker.
14.1.
Verzoeker stelt verder dat de burgemeester (wel) ten onrechte heeft meegewogen dat er eerder een overtreding van artikel 13b van de Opiumwet in de woning van verzoeker heeft plaatsgevonden. Verzoeker is daarvan (strafrechtelijk) namelijk onherroepelijk vrijgesproken en van de burgemeester heeft verzoeker slechts een waarschuwing ontvangen. In onderhavig geval zal aan verzoeker ook geen strafrechtelijke sanctie worden opgelegd.
15. Bij de beoordeling van de evenredigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het lokaal en de mogelijkheid om weer van het lokaal gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester de sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenredig.
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de evenredigheid van de sluiting in het bestreden besluit niet voldoende heeft gemotiveerd. Dit motiveringsgebrek leidt echter niet tot toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening, omdat de burgemeester die motivering in het verweerschrift en op de zitting wel alsnog heeft gegeven en de burgemeester die motivering in de beslissing op het bezwaar van verzoeker alsnog kan opnemen. Op basis van wat de burgemeester in het verweerschrift en ter zitting nog heeft aangevoerd, vindt de voorzieningenrechter (de gevolgen van) de sluiting van het lokaal niet onevenredig, zodat de belangen van de burgemeester bij sluiting zwaarder wegen dan de belangen van verzoeker bij het voorgezet gebruik van het lokaal. Verzoeker heeft in dat kader weliswaar terecht opgemerkt dat de politie slechts een kleine hoeveelheid hennep in het lokaal heeft aangetroffen, maar de grens van vijf gram voor eigen gebruik is daarmee wel overschreden en voor zover verzoeker heeft aangevoerd dat de drugs bedoeld waren voor eigen gebruik (van in totaal vijf personen), is van belang dat verzoeker die stelling niet heeft onderbouwd en dat de voorzieningenrechter deze stelling ook niet aannemelijk acht. Verzoeker kan ter zake bovendien een verwijt worden gemaakt, doordat hij van de aanwezigheid daarvan in het lokaal op de hoogte was en ook het aanwezig hebben van 24 gram hennep voor meerdere personen niet wordt gezien als hoeveelheid voor eigen gebruik. Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat de politie in het lokaal ook illegale tabaksproducten heeft aangetroffen, alsook diverse attributen (onder 11. genoemd) die wijzen op drugshandel en -teelt. Verder is van belang dat verzoeker eerder is gewaarschuwd vanwege overtreding van de Opiumwet. Dat verzoeker daarvan strafrechtelijk is vrijgesproken, neemt niet weg dat hij door de bestuursrechtelijke waarschuwing in dat kader een gewaarschuwd mens was en van hem extra voorzichtigheid mag worden verwacht. Verder heeft de politie in 2022 ook al een MMA-melding over drugshandel vanuit het lokaal ontvangen. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat het inherent is aan een sluiting van een lokaal waarin een onderneming is gevestigd, dat die onderneming en de ondernemer schade lijden, zoals verzoeker dat ook heeft gesteld. Verzoeker heeft die stelling(en) echter niet (voldoende) onderbouwd. Verzoeker heeft weliswaar gesteld en aannemelijk gemaakt dat een faillissement en WSNP-traject in het geval van een sluiting van het lokaal in de lijn der verwachting kan liggen, mits alle overige omstandigheden ongewijzigd blijven. Verzoeker heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd dat en waarom hij (nog) geen vervangende bedrijfsruimte heeft gevonden en dat verzoeker die ook niet zal vinden. Daarnaast is het de voorzieningenrechter niet gebleken dat het onmogelijk is om (betalings)afspraken met (de ondernemingen van) derden, klanten en/of werknemers te maken dan wel andere acties te ondernemen om de (financiële) continuïteit van (de onderneming van) verzoeker -ook na de sluiting van het lokaal nog- te kunnen garanderen. Ook is niet duidelijk geworden waarom verzoeker en zijn broer niet op zoek zouden kunnen gaan naar arbeid in loondienst om de sluitingsduur te overbruggen. Verzoeker heeft dus niet onderbouwd waarom op voorhand al vaststaat dat de omstandigheden ongewijzigd zullen blijven. De voorzieningenrechter verwacht dan ook dat het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven, maar wel onder aanvulling van motivering van de evenredigheid, zoals de burgemeester die in het verweerschrift alsnog heeft gegeven.

Conclusie en gevolgen

17. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat de burgemeester het lokaal van verzoeker in afwachting van de beslissing op bezwaar niet (meer) open hoeft te houden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Mellendijk-Leinders, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
16 september 2025.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 16 september 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1276.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148.