Op 25 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen A. Neven en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning die op 4 juni 2025 was verleend voor de realisatie van vijf appartementen in een voormalig hotel. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en vroegen om een voorlopige voorziening. Echter, op 11 augustus 2025 heeft verweerder de omgevingsvergunning ingetrokken, wat leidde tot het wegvallen van het spoedeisend belang voor het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de intrekking van de vergunning niet op de juiste gronden was gebaseerd, maar dat er op dat moment geen rechtsmiddelen waren aangewend tegen het intrekkingsbesluit. Hierdoor was de intrekking rechtsgeldig en ontbrak het spoedeisend belang voor het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekers, omdat het verzoek om voorlopige voorziening heeft geleid tot de intrekking van de gebrekkige omgevingsvergunning.