ECLI:NL:RBLIM:2025:8052

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
11408830 \ CV EXPL 24-5782
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Trifunović
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van verhuisdiensten door verhuisbedrijf aan consumenten met geschil over prijsafspraak

In deze zaak vordert een verhuisbedrijf, aangeduid als [eiseres], betaling van een factuur van € 5.770,30 van twee consumenten, aangeduid als [gedaagden], voor verhuisdiensten die zijn uitgevoerd op 29 en 30 juni 2022. De vordering is gebaseerd op een mondelinge overeenkomst die in april 2022 is besproken, maar niet schriftelijk is vastgelegd. [gedaagden] hebben de factuur niet betaald en betwisten de hoogte van het gevorderde bedrag, alsook de grondslag van de factuur. Ze stellen dat er een vaste prijs van € 3.500,00 was afgesproken, terwijl [eiseres] stelt dat de verhuizing op regiebasis is uitgevoerd met een uurtarief van € 50,00 en een dagtarief van € 450,00 voor de vrachtauto's.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat [eiseres] de verhuizing zou uitvoeren, maar dat er geen overeenstemming is bereikt over de prijs. De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] recht heeft op een redelijk loon, dat is vastgesteld op het gevorderde bedrag van € 5.770,30. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten van € 663,52 toegewezen, evenals de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagden] onmiddellijk moeten betalen, ook als zij in hoger beroep gaan.

De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke vastlegging van afspraken in commerciële transacties, vooral wanneer consumenten betrokken zijn, en de rol van de rechter in het toetsen van consumentenrechtelijke verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11408830 \ CV EXPL 24-5782
Vonnis van 13 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.R.F.J. Palmen,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,2. [gedaagde sub 2] ,

beiden te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. C.F. Storm.
Partijen worden hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd. Gedaagde partijen worden gezamenlijk [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 oktober 2024, met producties 1 tot en met 15
- de conclusie van antwoord van 29 januari 2025, met producties 1 tot en met 6
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 april 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een verhuisbedrijf. [gedaagden] zijn consumenten. [eiseres] heeft [gedaagden] in 2020 verhuisd van Landgraaf naar Amstenrade.
2.2.
In april 2022 hebben [gedaagden] hun verhuizing van Amstenrade naar [woonplaats] van 29 en 30 juni 2022 (hierna: de verhuizing) met [eiseres] besproken op haar kantoor. Partijen hebben toen niets schriftelijk vastgelegd.
2.3.
[eiseres] heeft de verhuizing uitgevoerd op 29 en 30 juni 2022.
2.4.
[gedaagde sub 2] heeft [eiseres] tijdens de verhuizing op 29 juni 2022 gesproken.
2.5.
[gedaagde sub 1] heeft twee door [eiseres] opgestelde documenten voor akkoord getekend. Daarin is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
WERKOPDRACHT VERHUIZEN KERKRADE 29-06-2022
NAAM:Fam. [gedaagden]
(…)
VAKWERK: 8 UUR INPAKKEN / 5 UUR DE- EN MONTEREN:
(…)
VERTREK ZAAK: 7:30 UUR. TERUGKOMST ZAAK: 19:30 UUR: 12 UREN
(…)
Tarief: offerte 2022-142
DE KLANT IS TEVREDEN
(…)
WERKOPDRACHT VERHUIZEN KERKRADE 30-06-2022
NAAM:Fam. [gedaagden]
(…)
VAKWERK: (…) 6 UUR DE- EN MONTEREN:
(…)
VERTREK ZAAK: 7:30 UUR. TERUGKOMST ZAAK: 21:30 UUR: 14 UREN
(…)
Tarief: offerte 2022-142
DE KLANT IS TEVREDEN”.
2.6.
Op 31 juli 2022 heeft [eiseres] aan [gedaagden] een factuur gestuurd van € 5.770,30 (inclusief btw) voor de verhuizing. [1] [gedaagden] hebben deze factuur niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
  • € 5.816,11, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.627,77 vanaf 1 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening,
  • de proceskosten, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf vijf dagen na datum van het te wijzen vonnis.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] niet heeft betaald voor de verhuizing. Zij vordert het aan [gedaagden] gefactureerde bedrag van € 5.770,30 (inclusief btw), met dien verstande dat zij daarop in mindering heeft gebracht de uitbetaling van verzekeraar Nationale-Nederlanden (hierna: NN) van € 1.142,53, die [eiseres] heeft ontvangen naar aanleiding van een melding door [gedaagden] van verhuisschade. Indien niet kan worden vastgesteld dat partijen een prijs zijn overeengekomen, stelt [eiseres] dat [gedaagden] haar in ieder geval een redelijk loon verschuldigd zijn. Omdat [gedaagden] , ondanks herinneringen en sommaties, niet tot betaling zijn overgegaan, vordert [eiseres] tevens de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagden] betwisten dat zij gehouden zijn tot betaling van het gevorderde geldbedrag, omdat de factuur van [eiseres] is gebaseerd op een verkeerde grondslag (regiebasis). [gedaagden] betwisten tevens de hoogte van de gevorderde wettelijke rente en de gevorderde incassokosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsing dwingend consumentenrecht
4.1.
[gedaagden] hebben in deze zaak gehandeld als consumenten. [2] Tussen partijen staat niet ter discussie of [eiseres] bij het sluiten van de overeenkomst heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van dwingend consumentenrecht. Desalniettemin moet volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie ambtshalve worden getoetst of sprake is van enige schending van het Europees consumentenrecht. De kantonrechter is van oordeel dat dit hier niet het geval is.
Wat hebben partijen met elkaar afgesproken?
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat zij mondeling zijn overeengekomen dat [eiseres] de verhuizing in opdracht van [gedaagden] uit zou voeren. [3] Ook staat vast dat [eiseres] de verhuizing heeft uitgevoerd. [4] Hieruit volgt dat voor [gedaagden] een betalingsverplichting is ontstaan, [5] hetgeen wederom niet wordt betwist. [6]
4.3.
Onderwerp van geschil is tegen welke prijs [eiseres] de verhuizing uit zou voeren.
4.4.
[eiseres] heeft gesteld dat partijen tijdens het gesprek in april 2022 zijn overeengekomen dat de verhuizing op regiebasis zou worden uitgevoerd, waarbij een uurtarief van € 50,00 (inclusief btw) per manuur werd afgesproken en een tarief van € 450,00 (inclusief btw) per dag voor de twee benodigde vrachtauto’s. [gedaagden] zijn destijds ook geïnformeerd over de kosten van het garantiecertificaat erkende verhuizers en de noodzakelijke ontheffing van de gemeente [woonplaats] voor het parkeren van de vrachtauto’s. Dat [gedaagden] akkoord waren met de verhuizing op regiebasis blijkt bovendien uit het contact op 29 juni 2022 over het in rekening brengen van de extra inpakwerkzaamheden, [7] als ook uit de voor akkoord getekende werkorders, [8] aldus [eiseres] .
4.5.
[gedaagden] betwisten dat is afgesproken om de verhuizing op regiebasis uit te voeren. Zij voeren aan dat tijdens de bespreking in april 2022 een vaste prijs van € 3.500,00 (inclusief btw) is overeengekomen. Dat er tijdens de verhuizing nog onderling contact is geweest en werkbonnen zijn ondertekend, doet daar niet aan af. [gedaagde sub 2] is immers tijdens het gesprek op 29 juni 2022 niet in overleg gegaan met [eiseres] over de prijs en [gedaagde sub 1] heeft de werkbonnen ondertekend in de veronderstelling dat dit puur een administratieve formaliteit betrof die geen verdergaande betekenis had, aldus [gedaagden] hebben tevens aangevoerd dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar bewijslast met betrekking tot het door haar gestelde uur- en dagtarief. Het uurtarief van € 50,00 (inclusief btw) per manuur is volgens [gedaagden] nooit overeengekomen en voor het eerst met hen gedeeld per de e-mail van [eiseres] van 2 augustus 2022. [9] [gedaagden] betwisten dat [eiseres] hen op voorhand een kostenbecijfering heeft toegezonden en ook de handgeschreven verwijzing op de factuur van 31 juli 2022 naar offerte “142” zegt hen niets [10] aangezien zij nooit een offerte aangeboden hebben gekregen. Dat [eiseres] na de schademelding door [gedaagden] aan hen prompt een handgeschreven kostenbecijfering heeft doen toekomen, [11] maakt dat niet anders, aldus [gedaagden]
4.6.
Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geldt dat degene die zich beroept op nakoming van een door die partij gestelde overeenkomst, de stelplicht en de bewijslast draagt van het bestaan en de inhoud van die overeenkomst. [eiseres] dient daarom in beginsel te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] de verhuizing op regiebasis uit zou voeren en dat zij daarbij de door [eiseres] gehanteerde tarieven zijn overeengekomen. Omdat [gedaagden] zich verweren met de stelling dat partijen een vaste prijs van € 3.500,00 (inclusief btw) zijn overeengekomen, rust op dat punt de stelplicht en bewijslast overeenkomstig artikel 150 Rv op hen. [12]
4.7.
Vast staat dat wat is besproken tijdens het gesprek in april 2022 niet schriftelijk is vastgelegd. [13] Door [eiseres] is gesteld en door [gedaagden] erkend dat [eiseres] tijdens dat gesprek de stukken van de eerdere verhuizing in 2020 erbij heeft gepakt en dat zij daar toen over aangaf dat de prijs in 2020 achteraf gezien scherp was en nauwelijks kostendekkend. [14] De stellingen van partijen lopen uiteen wat betreft hetgeen zij vervolgens met elkaar zijn overeengekomen. Het standpunt van [eiseres] is dat zij, gelet op het door haar geconstateerde verlies in 2020, nadrukkelijk de verhuizing in 2022 op regiebasis wilde uitvoeren. [gedaagden] hebben daarentegen gesteld dat partijen wederom een vaste prijs zijn overeengekomen en dat zij daarbij de prijs van verhuizing in 2020 hebben aangehouden, omdat bij de verhuizing in 2022 sprake zou zijn van bepaalde kostenbesparende omstandigheden. Zo zouden in 2022, anders dan in 2020, geen opslagkosten aan de orde zijn en zouden [gedaagden] meer zelf regelen om kosten te drukken. [15]
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat is komen vast te staan dat partijen de verhuizing op regiebasis zijn overeengekomen en overweegt daartoe als volgt. Uit de beschikbare documentatie van de verhuizing, zoals door [eiseres] gepresenteerd en niet door [gedaagden] weersproken, blijkt in ieder geval dat [eiseres] de gewerkte uren tijdens de verhuizing schriftelijk heeft bijgehouden en deze voor akkoord heeft laten tekenen door [gedaagde sub 1] . [16] Voorts staat vast dat [gedaagde sub 2] tijdens de verhuizing, op 29 juni 2022, [eiseres] heeft gesproken. [17] Wat de aanleiding voor dit gesprek is geweest, als ook de exacte inhoud van dat gesprek, kunnen in het midden blijven. Het staat in elk geval vast, zoals door [eiseres] gesteld en door [gedaagden] erkend, dat [eiseres] tijdens dat gesprek aangaf dat over de kosten van de verhuizing moest worden gesproken. [18] Uit het procesdossier is de kantonrechter daarnaast gebleken dat partijen in de periode van 25 juli 2022 tot en met 5 augustus 2022 over en weer per e-mail de facturatie van de verhuizing hebben besproken. [19] Daargelaten dat deze omstandigheden niet lijken te stroken met een overeenkomst waarbij een vaste prijs is afgesproken, stelt de kantonrechter voorop dat uit dit feitenrelaas blijkt dat partijen op geen enkel moment hebben verwezen naar een vaste prijs die zij voor de verhuizing zouden zijn overeengekomen, laat staan specifiek naar het bedrag van € 3.500,00 (inclusief btw).
4.9.
De stelling van [gedaagden] dat zij, als consumenten, in hun e-mail van 2 augustus 2022
doelden– onderstreping door de kantonrechter – op een vaste prijsafspraak, treft geen doel. [20] In diezelfde e-mail wordt [eiseres] immers verzocht om de afrekening van de verhuizing te bespreken en wordt bovendien evenmin verwezen naar de vaste prijs van € 3.500,00 (inclusief btw), die [gedaagden] stellen te zijn overeengekomen. Indien het standpunt van [gedaagden] zo moet worden begrepen dat zij vanwege het verloop van de verhuizing enkel met [eiseres] in gesprek wilden over een eventuele tegemoetkoming op de reeds afgesproken prijs, volgt de kantonrechter ook die lezing niet. Uit de door [gedaagden] geaccordeerde documentatie blijkt namelijk dat zij tevreden waren over de verhuiswerkzaamheden van [eiseres] [21] en de melding van verhuisschade is daarnaast apart afgehandeld door de verzekeraar. [22]
4.10.
Resumerend hebben [gedaagden] , mede in het licht van de onderbouwing van het verweer van [eiseres] op dat punt, hun standpunt dat een vaste prijs van € 3.500,00 (inclusief btw) tussen partijen werd overeengekomen onvoldoende onderbouwd met feiten en omstandigheden.
4.11.
Wat betreft de door [eiseres] gestelde tarieven geldt dat het aan [eiseres] is om in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] haar stelling ter zake nader te onderbouwen. [23] Dat heeft [eiseres] nagelaten. [eiseres] rekent krachtens offerte HV-2022-142 een uurtarief van € 50,00 (inclusief btw) per manuur en dagtarief van € 450,00 (inclusief btw) voor de twee benodigde vrachtauto’s, waarnaar ook in de correspondentie tussen partijen wordt verwezen. [24] In de documentatie van de verhuiswerkzaamheden op 29 en 30 juni 2022, zoals opgesteld door [eiseres] en voor akkoord getekend door [gedaagde sub 1] , wordt eveneens “tarief: offerte 2022-142” genoemd. [25] [gedaagden] hebben echter pertinent betwist deze offerte ooit te hebben ontvangen en zijn daar naar eigen zeggen dan ook nooit mee akkoord gegaan. Zij hebben daarnaast aangevoerd dat zij ook de handgeschreven kostenbecijfering van [eiseres] , waarin eveneens de door [eiseres] gehanteerde tarieven zijn opgenomen, niet op voorhand hebben ontvangen en dat zij na ontvangst de hoogte van de kosten continu hebben betwist. [26] De kantonrechter is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat partijen met elkaar een uurtarief van € 50,00 (inclusief btw) per manuur en een tarief van € 450,00 (inclusief btw) per dag voor de twee benodigde vrachtauto’s zijn overeengekomen.
4.12.
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat weliswaar is komen vast te staan dat [eiseres] de verhuizing op regiebasis uit zou voeren, maar dat daarbij niet is komen vast te staan dat partijen in overeenstemming waren over de prijs.
Welk bedrag is verschuldigd?
4.13.
[eiseres] heeft – zo begrijpt de kantonrechter – subsidiair een beroep gedaan op artikel 7:405, tweede lid, BW. Hieruit volgt dat wanneer een overeenkomst van opdracht wordt gesloten zonder dat over de hoogte van het loon overeenstemming is bereikt, het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd is.
4.14.
[eiseres] meent dat [gedaagden] haar in ieder geval een redelijk loon verschuldigd zijn, passend bij de omvang van de verhuizing. Het is volgens [eiseres] gebruikelijk dat wat betreft de manuren volgens uurtarief wordt gewerkt en dat er een dagprijs wordt gehanteerd voor de vrachtauto. [eiseres] heeft daarnaast gesteld dat het uurtarief van € 50,00 per manuur standaard door haar wordt gehanteerd en dat dit tarief ook in de verhuisbranche gebruikelijk is, hetgeen eveneens geldt voor het gehanteerde dagtarief voor de vrachtauto’s.
4.15.
[gedaagden] hebben de berekening van het loon op zichzelf niet betwist en zich evenmin uitgelaten over wat volgens hen in dit geval een op de gebruikelijke wijze berekend loon althans redelijk loon zou zijn. De kantonrechter stelt daarom vast dat de door [eiseres] gehanteerde tarieven zowel voor haar als in de verhuisbranche gebruikelijk zijn in de zin van artikel 7:405, tweede lid, BW. De op grond van dit loon berekende vordering van € 5.770,30 wordt dan ook toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.16.
[eiseres] heeft gesteld dat zij vanwege het verzuim van [gedaagden] genoodzaakt was haar vordering ter incasso te stellen. Ter zitting heeft [eiseres] verder toegelicht dat zij [gedaagden] een veertiendagenbrief heeft gestuurd en dat de incassokosten van rechtswege verschuldigd zijn, aldus [eiseres] .
4.17.
[gedaagden] betwisten dat [eiseres] buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt en hebben aangevoerd dat de gestelde kosten bovendien onvoldoende door [eiseres] zijn onderbouwd. Als [eiseres] al buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, dan is dit gebeurd ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak. Dergelijke kosten houden niet rechtstreeks verband met pogingen van [eiseres] om de vordering buiten rechte te incasseren en komen ook daarom niet voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW, aldus [gedaagden]
4.18.
Uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van het door [gedaagden] aan [eiseres] verschuldigde loon volgt dat [eiseres] in redelijkheid tot het nemen van incassomatregelen kon overgaan. Als niet althans onvoldoende weersproken is daarnaast komen vast te staan dat [eiseres] op 4 juli 2024 aan [gedaagden] een brief als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW heeft verzonden en dat deze brief ook door [gedaagden] is ontvangen. [27] Deze zogeheten veertiendagenbrief is naar zijn aard zelf een incassohandeling, waardoor [gedaagden] aan [eiseres] volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten [28] genormeerde incassokosten verschuldigd zijn. [29] De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, begroot op € 663,52, wordt daarom toegewezen.
Wettelijke rente
4.19.
[eiseres] heeft aanspraak gemaakt op de wettelijke rente. [30] Voor de periode van datum verzuim, te weten 15 augustus 2022, tot en met 30 september 2024 heeft zij bij dagvaarding deze rente begroot op € 524,82.
4.20.
[gedaagden] hebben de hoogte van de wettelijk rente betwist, aangezien [eiseres] de uitbetaling van NN heeft verrekend met de door haar gestelde openstaande factuur. [gedaagden] hebben ter zake aangevoerd dat zij alleen de rente over het na verrekening resterende bedrag dienen te betalen.
4.21.
Ter zitting is de kantonrechter gebleken dat [eiseres] de betwisting door [gedaagden] heeft erkend. De vordering tot veroordeling in de wettelijke rente wordt aldus toegewezen op de wijze zoals hieronder in de beslissing vermeld, waarbij [gedaagden] aan [eiseres] enkel de rente over het na verrekening resterende bedrag verschuldigd zijn.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.22.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, [31] omdat [eiseres] dat heeft gevorderd en zij er belang bij heeft dat de door haar gevorderde geldbedragen spoedig en volledig worden nagekomen. Dit betekent dat het vonnis meteen ten uitvoer mag worden gelegd, ook als een van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
Proceskosten
4.23.
[gedaagden] worden merendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen van [eiseres] . Deze worden vastgesteld op:
Kosten dagvaarding: € 113,61
Griffierecht: € 524,00
Salaris gemachtigde: € 678,00 (2 x € 339,00)
Nakosten: [32] € 135,00(plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.450,61

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.770,30, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.627,77 vanaf 15 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 663,52 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.450,61, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoel in artikel 6:119 BW als deze niet binnen vijf dagen na de datum van dit vonnis zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Trifunović en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.

Voetnoten

1.Productie 4 bij dagvaarding.
2.Zie rov. 2.1.
3.Zie rov. 2.2.
4.Zie rov. 2.3.
5.Artikel 7:405, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
6.Randnummer 20 van de conclusie van antwoord.
7.Zie rov. 2.4.
8.Zie rov. 2.5.
9.Productie 7 bij dagvaarding.
10.Productie 4 bij dagvaarding.
11.Productie 2 bij dagvaarding.
12.Vgl. Hoge Raad 21 juni 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4875,
13.Zie rov. 2.2.
14.Zie rov. 2.1.
15.Zie producties 5 en 8 bij dagvaarding.
16.Zie rov. 2.5.
17.Zie rov. 2.4.
18.Proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 april 2025.
19.Producties 2, 3 en 5 tot en met 12 bij dagvaarding.
20.Productie 5 bij dagvaarding.
21.Zie rov. 2.5.
22.Productie 2 bij dagvaarding.
23.Artikel 24 Rv.
24.Producties 4, 9 en 11 bij dagvaarding.
25.Zie rov. 2.3.
26.Productie 2 bij dagvaarding.
27.Productie 15 bij dagvaarding.
28.Stb. 2012, 141.
29.Vgl. Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405.
30.Artikel 6:119 BW.
31.Artikel 233 Rv.
32.Vgl. Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3.