10.1.De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of deze uitbreiding van de beroepsgronden met nieuwe standpunten in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Zoals onder meer is overwogen in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:873, kunnen nieuwe gronden ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, worden ingediend. Datzelfde geldt voor het indienen van nadere stellingen of argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerder ingediende beroepsgrond, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:313. Deze mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Er is strijd met de goede procesorde indien de nadere beroepsgronden, nadere stellingen of argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier aan de orde. Gelet op het late tijdstip waarop deze beroepsgronden en standpunten naar voren zijn gebracht – (de gemachtigde van) eiseres heeft deze voor het eerst op de zitting aangevoerd – hebben verweerder en vergunninghoudster hier niet adequaat op kunnen reageren. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het redelijkerwijs niet mogelijk was om deze gronden eerder naar voren te brengen. Dit geldt temeer nu de gronden van beroep meer dan drie jaar geleden zijn ingediend en eiseres daarna geen nadere stukken heeft ingediend. Dat de gemachtigde van eiseres blijkens de mail van 13 september 2022 vanaf dat moment als gemachtigde van eiseres optreedt betreft niet een dergelijke omstandigheid, omdat hij ook daarna nog ruim tweeënhalf jaar de tijd had om nieuwe gronden en standpunten in te dienen en de voormalige en huidige gemachtigden kantoorgenoten van elkaar zijn. Verweerder heeft ter zitting niet (inhoudelijk) gereageerd op deze nieuwe gronden en standpunten. Onder deze omstandigheden laat de rechtbank de nieuwe beroepsgronden en standpunten over de MER, geurbelasting, fijnstof, gezondheid en aantal rondes wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing. Is de milieubelasting voldoende onderzocht en onderbouwd?
11. Eiseres stelt dat verweerder in onvoldoende mate heeft getoetst aan het in artikel 2.14 van de Wabo opgenomen toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu. Onder meer is volgens haar niet getoetst aan de bestaande toestand van het milieu en het milieubeleidsplan.
12. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan artikel 2.14 van de Wabo. Verweerder heeft bij de beslissing op de aanvraag de bestaande toestand van het milieu betrokken, aangezien in hoofdstuk 4 van het bestreden besluit een toets aan het milieukader van artikel 2.14 van de Wabo heeft plaatsgevonden. Hierbij is de bestaande situatie afgezet tegen de gevolgen die het project kan veroorzaken voor de toestand van het milieu. Tevens is in het ‘Besluit op MER-aanmeldnotitie’ van 21 september 2020 de locatie van het project (de kenmerken van het plangebied in relatie tot de kwetsbaarheid van de omgeving) omschreven. Vervolgens is in het ‘Besluit op MER-aanmeldnotitie’ een afweging gemaakt van de in de ‘aanmeldnotitie MER-beoordelingsplicht’ van 3 juli 2020 opgenomen kenmerken van het project (omvang, cumulatie, natuurlijke hulpbronnen, afvalstoffen, verontreiniging en hinder, ongevallen), de locatie van het project (gebiedsomschrijving, Natura 2000, grensoverschrijdende effecten op natuurgebieden, flora- en fauna, Wet ammoniak en veehouderij, risicokaart, etc.) en soort en kenmerken van het potentiële effect (ammoniak, geur, fijn stof, geluidafval, gezondheid). Ook heeft een AERIUS-verschilberekening plaatsgevonden. Eiseres heeft niet gemotiveerd op welke manier verweerder hierdoor bij de beslissing op de aanvraag de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken, niet heeft betrokken. Evenmin heeft eiseres aangegeven met welk milieubeleidsplan dan wel met welk aspect uit het milieubeleidsplan verweerder onvoldoende rekening zou hebben gehouden, terwijl in het bestreden besluit onder 4.1 ‘Algemeen’ is opgenomen dat een toetsing aan de aspecten van het in artikel 2.14 vastgelegde milieuhygiënische toetsingskader heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder bij de beslissing op de aanvraag geen rekening heeft gehouden met het voor hem geldende milieubeleidsplan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is gebruik gemaakt van de BBT?
13. Volgens eiseres is feitelijk sprake van een nieuw bedrijf waarbij de BBT in acht dienen te worden genomen. Met de stelling dat het, gelet op artikel 5, tweede lid, van het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) niet verplicht is dat de huisvestingssystemen voldoen aan de maximale emissiewaarde uit het Beh, gaat verweerder hieraan voorbij, aldus eiseres.
14. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit dat in de inrichting ten aanzien van de ammoniakemissie ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast en dat verweerder dit heeft geverifieerd. Wanneer de maximale emissiewaarden uit het Beh niet worden overschreden, worden de BBT ter voorkoming of beperking van ammoniakemissie toegepast. De maximale emissiewaarde geldt echter volgens artikel 5, tweede lid, van het Beh niet voor huisvestingssystemen die deel uitmaken van een dierenverblijf dat voor 1 januari 2007 is opgericht, indien de totale ammoniakemissie van de tot de inrichting behorende huisvestingssystemen niet hoger is dan de totale ammoniakemissie die de huisvestingssystemen op basis van de maximale emissiewaarden per afzonderlijk huisvestingssysteem, zouden mogen veroorzaken. Dit is intern salderen met het Beh: binnen een veehouderij in (een deel van) de bestaande huisvestingssystemen geen BBT toepassen, met als voorwaarde dat vergunninghouder de gemiste ammoniakreductie compenseert door het toepassen van verdergaande technieken dan BBT in de overige huisvestingssystemen. Intern salderen kan alleen bij huisvestingssystemen in stallen die zijn opgericht vóór 1 januari 2007. Daarbij worden aan de hand van het aantal gerealiseerde dierplaatsen in de onderscheiden huisvestingssystemen, maximale emissiewaarden berekend, waaraan de drijver zich moet houden.
15. Niet betwist is dat stal 1 is opgericht vóór 1 januari 2007. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen besluiten dat aan de hiervoor genoemde vorm van intern salderen wordt voldaan, omdat de totale ammoniakemissie in de beoogde situatie – berekend aan de hand van de wettelijk voorgeschreven emissiefactoren uit de Regeling ammoniak en veehouderij – blijkens tabel 3b, op pagina 21 van het bestreden besluit 2.501,28 kg NH3 per jaar zal zijn, met 504 vleesvarkens en 1.008 gespeende biggen in stal 1 en 9.792 gespeende biggen in stal 2 in een emissiearm stalsysteem, terwijl de totale ammoniakemissie die de huisvestingssystemen op grond van het Beh mochten veroorzaken 3.074,4 kg NH3 per jaar bedroeg. Ter zitting heeft eiseres aangegeven de juistheid van deze ammoniakemissie niet te betwisten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder mogen stellen dat de totale ammoniakemissie van de tot de inrichting behorende huisvestingssystemen lager is dan de totale ammoniakemissie die de huisvestingsystemen, berekend op basis van de maximale emissiewaarden per afzonderlijk huisvestingssysteem, zouden mogen veroorzaken. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat voldaan wordt aan het Beh. Verder heeft verweerder in paragraaf 2.6 van het bestreden besluit per BBT-conclusie van 1 tot en met 34 een afweging gemaakt of daaraan in de aangevraagde situatie wordt voldaan en of er aanleiding is de vergunningvoorschriften te actualiseren. De beroepsgrond slaagt niet.