ECLI:NL:RBLIM:2025:7287

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
ROE 22/2911
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoeken modelvliegsportvereniging

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 24 juli 2025, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoeken om handhaving tegen de vliegactiviteiten van een modelvliegsportvereniging beoordeeld. Eisers stellen dat de activiteiten van de vereniging in strijd zijn met het bestemmingsplan, omdat er gevlogen wordt buiten het vergunde vlieggebied. De rechtbank oordeelt dat de gebruiksregels van het bestemmingsplan enkel betrekking hebben op het gebruik van de gronden en niet op het luchtruim. Hierdoor is de beroepsgrond van eisers ongegrond. Echter, de rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd of er sprake is van overtredingen van de maatwerkvoorschriften. De rechtbank oordeelt dat verweerder had moeten onderzoeken of er aanleiding was om een preventieve last onder dwangsom op te leggen aan de modelvliegsportvereniging. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is, en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eisers. Tevens wordt een schadevergoeding toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/2911

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2025 in de zaak tussen

[eisers] , eisers, uit [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. R. Verkoijen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem, verweerder,
(gemachtigden: mr. E.M.G. Haagmans en mr. A.A.C.M. Gidding-Baade).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] , gevestigd in [vestigingsplaats] ,

(gemachtigde: mr. R.J.J.M.M. Metsemakers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoeken om handhaving vanwege de vliegactiviteiten die de derde-partij ontplooit op de locatie [locatie] in [plaats] . Ook beoordeelt de rechtbank het verzoek om schadevergoeding van eisers vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
1.1.
Bij primair besluit van 3 juni 2022 heeft verweerder de verzoeken om handhavend op te treden afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 17 november 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van hun verzoeken om handhaving gegrond verklaard en de afwijzing van de handhavingsverzoeken in stand gelaten met aanvulling van de motivering daarvan. Hiertegen heeft eisers beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en hun gemachtigde, de gemachtigden van verweerder, de gemachtigde van de derde-partij en [belanghebbende] namens de derde-partij.
1.5.
Na het sluiten van het onderzoek op zitting hebben eisers bij brief van 24 juni 2025 het verzoek om schadevergoeding ingediend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. De derde-partij is een modelvliegsportvereniging die zijn activiteiten, bestaande uit het bouwen van en vliegen met modelvliegtuigen, aan de [locatie] in [plaats] ontplooit.
Op 11 september 2019 is het besluit maatwerkvoorschriften Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: de maatwerkvoorschriften) vastgesteld. In de maatwerkvoorschriften wordt het vergunde vlieggebied aangeduid. [1]
3. Eisers, die woonachtig zijn aan de [adres 1] respectievelijk de [adres 2] in [woonplaats] , hebben bij de gemeente een klacht ingediend omdat zij overlast ervaren als gevolg van het vliegen met modelvliegtuigen buiten het vergunde vlieggebied door de modelvliegsportvereniging. Naar aanleiding van deze klacht hebben op 31 mei 2020, 3 juni 2020 en 24 juni 2020 controles door een toezichthouder van de Omgevingsdienst Zuid-Limburg (voorheen: RUD Zuid-Limburg) plaatsgevonden. Bij deze controles heeft de toezichthouder gecontroleerd of de vliegtuigen buiten het vergunde vlieggebied vliegen. De toezichthouder heeft bij deze controles geen overtredingen geconstateerd.
4. Vervolgens hebben eisers op 10 september 2020 handhavingsverzoeken ingediend. Zij hebben verzocht om handhavend op te treden tegen vliegactiviteiten die buiten de bestemming ‘Sport’ van het bestemmingsplan ‘Gulpen-Wittem, Buitengebied’ (hierna: het bestemmingsplan) plaatsvinden en die in strijd zijn met de maatwerkvoorschriften.
5. Toezichthouders van de Omgevingsdienst Zuid-Limburg en de gemeente hebben naar aanleiding van de handhavingsverzoeken controles uitgevoerd. De controles van de toezichthouder van de Omgevingsdienst Zuid-Limburg zien op de maatwerkvoorschriften en de controles van de toezichthouders van de gemeente zien op de bestemmingsplanregels. De toezichthouder van de Omgevingsdienst Zuid-Limburg heeft in de periode van
17 oktober 2020 tot en met 4 september 2021 in totaal 14 controles uitgevoerd. Alleen op
18 oktober 2020 is geconstateerd dat een vliegtuig buiten het vlieggebied vloog en dus sprake was van een overtreding.
Bij de controles die door de toezichthouders van de gemeente op 31 mei 2021, 1 juni 2021 en 15 juni 2021 zijn uitgevoerd is bij iedere controle geconstateerd dat één vliegtuig buiten het vlieggebied vloog. Bij de controle op 2 juli 2021 is geen overtreding geconstateerd. Toezichthouders van de gemeente hebben na deze controles ook nog op 3 juli 2021 een controle uitgevoerd vanwege een ingediende melding.
6. Verweerder heeft bij brief van 28 december 2021 de derde-partij bericht voornemens te zijn om handhavend op te treden. Verweerder stelt zich daartoe op het standpunt dat uit controles naar voren is gekomen dat een aantal modelvliegtuigen diverse keren buiten het daarvoor bestemde vlieggebied als bedoeld in het bestemmingsplan vloog. Het vliegen vond plaats binnen de enkelbestemming ‘Agrarisch’ en op grond van artikel 3.1 van het bestemmingsplan is vliegen binnen die bestemming niet toegestaan. Volgens verweerder is daarom sprake van strijd met de gebruiskregels van het bestemmingsplan. Omdat geen omgevingsvergunning voor dit strijdig gebruik is verleend, is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
7. De modelvliegsportvereniging heeft daarop een zienswijze tegen het voornemen ingediend en zij heeft zich -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. Zij voert daarvoor aan dat op de gronden met de bestemming ‘Sport’ de vliegactiviteiten van de derde-partij zijn toegestaan. Dat ook gevlogen wordt boven gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ kan geen strijd opleveren met de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan enkel regels bevat met betrekking tot de gronden en niet het luchtruim boven die gronden.
8. Vervolgens zijn door toezichthouders van verweerder weer controles uitgevoerd op 23 april 2022, 24 april 2022 (twee maal), 21 mei 2022 (twee maal) en op 22 mei 2022 controles uitgevoerd, waarvan de uitkomsten zijn neergelegd in het controlerapport van
31 mei 2022. Uit deze controles zijn geen overtredingen naar voren gekomen.
9. Bij het primaire besluit heeft verweerder de handhavingsverzoeken afgewezen. Volgens verweerder is uit de drie uitgevoerde controles niet naar voren gekomen dat de vliegtuigen buiten het vergunde vlieggebied van de maatwerkvoorschriften vliegen. Er is volgens verweerder dan ook geen sprake van een overtreding van de maatwerkvoorschriften. Verder is volgens verweerder geen sprake van een overtreding van (de gebruiksregels) van het bestemmingsplan. Dat de gronden een andere bestemming hebben dan de bestemming ‘Sport’ betekent volgens verweerder niet dat over deze (andere) gronden niet gevlogen mag worden.
10. Tegen de afwijzing van de handhavingsverzoeken hebben eisers bezwaar gemaakt. Met het besteden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard en de afwijzing van de handhavingsverzoeken in stand gelaten met aanvulling van de motivering daarvan. Verweerder volgt het advies van de bezwaarschriftencommissie dat geen sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan geen toetsingskader vormt. Ook volgt verweerder het advies van de bezwaarschriftencommissie dat de motivering van de afwijzing van de handhavingsverzoeken ondeugdelijk is, gelet op het geringe aantal uitgevoerde controles (drie), het ontbreken van de rapporten van die controles bij het primaire besluit en het ten onrechte niet meenemen van de constatering dat op
6 maart 2022 een modelvliegtuig in de boom op het perceel van eisers is geraakt. Verweerder heeft de motivering van de afwijzing van de handhavingsverzoeken bij het bestreden besluit aangevuld door drie controles op 25 september 2022, 9 oktober 2022 en
29 oktober 2022 te laten uitvoeren. Tijdens die controles is geconstateerd dat de vliegtuigen zich binnen het vergunde vlieggebied uit de maatwerkvoorschriften bevonden en daarmee geen sprake is van een overtreding.
11. In beroep voeren eisers aan dat zij overlast van de modelvliegsportverenging ondervinden omdat boven hun percelen wordt gevlogen, terwijl enkel in het daarvoor bestemde vlieggebied mag worden gevlogen. De percelen van eisers vallen niet in het vlieggebied. Ook wordt gevlogen (met drones) met camera’s waardoor eisers in hun privacy worden aangetast.
Eisers voeren verder aan dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat de motivering die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd ondeugdelijk is. Verweerder heeft bij de besluitvorming namelijk niet betrokken dat eerder overtredingen zijn geconstateerd.
Tot slot voeren eisers aan dat sprake is van strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Gulpen-Wittem buitengebied”. Volgens eisers is het bestemmingsplan, anders dan verweerder stelt, wel van toepassing op het vliegen in het luchtruim. Vliegen boven een perceel met een agrarische bestemming zonder dat daarvoor in afwijking van het bestemmingsplan een vergunning is verleend, levert daarom een overtreding van het bestemmingsplan op.

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

12. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.

Beoordeling door de rechtbank

13. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoeken. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van een overtreding van het bestemmingsplan?
14. Eisers voeren aan dat het vliegen binnen het vlieggebied (zoals dat uit de maatwerkvoorschriften volgt) in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens eisers is het vliegen boven gronden uitsluitend binnen de bestemming ‘Sport’ toegestaan. Doordat de vliegtuigen buiten deze bestemming vliegen, had verweerder hiertegen handhavend moeten optreden. Binnen bestemming ‘Agrarisch’ is het immers niet mogelijk om die gronden ten behoeve van het vliegen met vliegtuigen te gebruiken. Daarbij verwijzen eisers naar de uitspraak van 3 november 2010 [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Tijdens de zitting hebben eisers ook nog gewezen op de uitspraken van de Afdeling van 17 januari 2018 [3] , 6 april 2022 [4] en 18 oktober 2023 [5] . Volgens eisers volgt uit al deze uitspraken dat een omgevingsvergunning nodig is om in afwijking van het bestemmingsplan binnen de bestemming ‘Agrarisch’ te mogen vliegen, omdat de vlieghoogte in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden meegenomen. Met andere woorden: het bestemmingsplan regelt niet alleen het gebruik van de gronden, maar ook het luchtruim boven die gronden.
Door dit strijdig gebruik ervaren zij overlast en wordt hun privacy aangetast.
15. De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat het vlieggebied dat op grond van de maatwerkvoorschriften van 11 september 2019 is aangewezen, groter is dan de gronden met de bestemming ‘Sport’. Dat betekent dat een deel van het volgens de maatwerkvoorschriften aangewezen vlieggebied is gesitueerd boven gronden met de bestemming ‘Agrarisch’. Vast staat verder dat de percelen van eisers zich niet binnen het aangewezen vlieggebied bevinden.
De rechtbank stelt verder vast dat het opstijgen en landen van modelvliegtuigen binnen de bestemming ‘Sport’ van het bestemmingsplan rechtstreeks is toegestaan. Dit is ook tussen partijen niet in geschil.
15.1.
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat uitsluitend boven gronden met de bestemming ‘Sport’ mag worden gevlogen. Daartoe stelt de rechtbank voorop dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] volgt dat een planregel omwille van de rechtszekerheid letterlijk moet worden uitgelegd, nu de rechtszekerheid vereist dat van wat in het bestemmingsplan is bepaald, kan worden uitgegaan.
In dit geval is in artikel 3.1 van de planregels opgenomen dat “de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden bestemd zijn voor (...)”. Gelet op een letterlijke uitleg leidt de rechtbank hieruit af dat alleen het gebruik van de
grondenen dus niet (ook) het luchtruim onder deze planregel valt. Vast staat dat het stijgen en landen van de vliegtuigen alleen binnen de bestemming ‘Sport’ en niet binnen de bestemming ‘Agrarisch’ van het bestemmingsplan plaatsvindt. Gelet daarop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat geen sprake is van een overtreding van de planregels uit het bestemmingsplan.
15.2.
De door eisers aangehaalde uitspraken van de Afdeling leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. In de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2010 gaat het namelijk om de legalisering van het bestaande gebruik van een weiland voor het vliegen met ongemotoriseerde en gemotoriseerde modelvliegtuigen en modelhelikopters. Daarbij gaat het om het gebruik van de gronden als terrein voor modelvliegsport, zoals ook volgt uit de uitspraak in eerste aanleg [7] , en niet om het luchtruim boven dat perceel. In de uitspraken van de Afdeling van 17 januari 2018 en 6 april 2022 gaat het om het verlenen van een omgevingsvergunning voor het gebruik van de gronden in afwijking van het bestemmingsplan en dat is in deze casus niet het geval omdat binnen de bestemming ‘Sport’ het opstijgen en landen van vliegtuigen rechtstreeks is toegestaan. Ook de verwijzing naar de uitspraak van 18 oktober 2023 slaagt niet, omdat ook hier geen sprake is van een vergelijkbare zaak. In die uitspraak gaat het om het gebruik van de gronden boven een bestemming in combinatie met het gebruik van die gronden zelf. Daarvan is in dit geval geen sprake nu vaststaat dat de vliegtuigen zich enkel boven en niet (ook) op de gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ bevinden.
15.3.
Nu er geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan, is verweerder niet bevoegd om op die grondslag handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en/of niet goed gemotiveerd?
16. Eisers voeren verder aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat de motivering die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt ondeugdelijk is en verwijzen daarbij naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. Zo volgt uit dat advies dat er slechts drie controles zijn uitgevoerd en dat de constatering van 6 maart 2022 van een toezichthouder van de gemeente ten onrechte niet bij de besluitvorming is betrokken. Eisers zijn ook van mening dat verweerder bij de besluitvorming de waarnemingen van eisers in de vorm van foto’s en video’s had moeten betrekken, omdat daaruit volgens hen volgt dat de vliegtuigen buiten het vlieggebied vliegen. Bovendien is het voor toezichthouders van de gemeente lastig om na een melding een overtreding te constateren, gelet op de korte duur van de overtreding, zodat ook om die reden de waarnemingen van eisers in de beoordeling hadden moeten worden betrokken.
17. De rechtbank verstaat het beroep van eisers zo dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht en/of gemotiveerd of sprake is van een overtreding van de maatwerkvoorschriften en of daarin aanleiding had moeten worden gezien om handhavend op te treden.
17.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het procesdossier volgt dat verweerder over een periode van drie jaar meerdere controles heeft verricht in diverse fases van de procedure, te weten voorafgaande aan het voornemen, het primaire besluit en het bestreden besluit.
Voorafgaande aan het voornemen, in de periode van oktober 2020 tot en met september 2021, heeft de Omgevingsdienst Zuid-Limburg 14 controles verricht en daarbij is vier keer geconstateerd dat buiten het vlieggebied werd gevlogen (zie ook rechtsoverweging 5).
Voor het tot stand komen van het primaire besluit heeft de toezichthouder op 23 april 2022, 24 april 2022 (twee maal), 21 mei 2022 (twee maal) en op 22 mei 2022 controles uitgevoerd, waarvan de uitkomsten zijn neergelegd in het controlerapport van 31 mei 2022. Uit het controlerapport van 31 mei 2022 volgt dat tijdens geen van de controles overtredingen naar voren zijn gekomen. Hoewel dit controlerapport niet als bijlage bij het primaire besluit is gevoegd, heeft verweerder zich voor de afwijzing van de handhavingsverzoeken uitsluitend op de conclusies van dit controlerapport gebaseerd. Eisers hebben, nadat zij van dit controlerapport in de beroepsprocedure kennis hebben genomen, de wijze van totstandkoming en de inhoud van het controlerapport niet betwist.
Vast staat verder dat op 6 maart 2022 door zowel eisers als door een opsporingsambtenaar van verweerder is geconstateerd dat een modelvliegtuig in de boom op het perceel van eisers is geraakt en zich dus buiten het vlieggebied bevond.
De rechtbank stelt tot slot vast dat verweerder naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie nog een aantal nieuwe controles heeft laten uitvoeren en ook daarvan zijn controlerapporten opgesteld. Het betreft een controlerapport van 30 september 2022 (controle van 25 september 2022), 17 oktober 2022 (controle van 9 oktober 2022) en 30 oktober 2022 (controle van 29 oktober 2022). Uit deze controlerapporten volgt dat geen overtredingen zijn geconstateerd en ook deze controlerapporten zijn door eisers niet betwist voor wat betreft de wijze van totstandkoming en inhoud.
De rechtbank is in het licht van het voorgaande van oordeel dat het aantal controles dat verweerder in de loop der jaren heeft laten uitvoeren in beginsel voldoende is om te kunnen bepalen of sprake is van een overtreding (van de maatwerkvoorschriften).
17.2.
De rechtbank stelt verder op grond van wat in rechtsoverweging 17.1 is overwogen vast dat in ieder geval een aantal keer, waaronder vier keer voorafgaande aan het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom en op 6 maart 2022, is geconstateerd dat er vliegtuigen buiten het vlieggebied vlogen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake (geweest) van (incidentele) overtredingen. Gelet daarop had verweerder moeten onderzoeken en motiveren of er aanleiding bestond om een preventieve last onder dwangsom aan de modelvliegsportvereniging op te leggen. Verweerder heeft dit echter niet gedaan. Verweerder heeft weliswaar voorafgaande aan het bestreden besluit nieuwe controles laten uitvoeren, maar daarbij heeft hij nog steeds niet betrokken hoe de uitkomsten van die en eerdere controles zich verhouden tot eerder geconstateerde overtredingen en wat dit betekent in het kader van het verzoek tot handhavend optreden. Gelet daarop bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
17.3.
Nu sprake is van een motiveringsgebrek slaagt de beroepsgrond. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om het gebrek te passeren of om de rechtsgevolgen in stand te laten en zal daarom aan verweerder opdragen om een met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
Is de redelijke termijn overschreden?
21. Eisers hebben tot slot een verzoek om schadevergoeding gedaan vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor het doen van een uitspraak op het beroep tegen het bestreden besluit.
21.1.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, voor zover hier van belang, heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
21.2.
De redelijke termijn is voor een procedure in twee instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure vanaf het indienen van het bezwaarschrift in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd, waarbij in beginsel geldt dat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar en de beroepsfase niet langer dan anderhalf jaar mag duren. Uitgangspunt is een schadebedrag van € 500,- per half jaar of deel daarvan dat de redelijke termijn is overschreden. Of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop deze door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene. Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank verder beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan verweerder respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid worden uitgesproken.
21.3.
Voor deze zaak betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het beroepschrift van eisers op 16 december 2022 tot de datum van deze uitspraak zijn twee jaar en acht maanden verstreken. Daarmee is de redelijke termijn van twee jaar overschreden, te weten met acht maanden. Eisers hebben daarom recht op een immateriële schadevergoeding van
€ 650,-. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. In de bezwaarfase is binnen zes maanden beslist. Dat betekent dat de rechtbank de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) zal veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers van € 650,-.
21.4.
Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, komen eisers in aanmerking voor een vergoeding van hun proceskosten voor het indienen van het verzoek. Hiervoor kent de rechtbank 1 punten (1 punt voor het indienen van een verzoekschrift) voor verleende rechtsbijstand toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 907,- en een wegingsfactor 0,50. De totale vergoeding bedraagt dus € 453,50 die door de Staat der Nederlanden moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van € 650,- aan schadevergoeding aan eisers;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van bij eisers in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 24 juli 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 24 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In voorschrift 5.2 van het besluit is het volgende aangegeven: “Vliegactiviteiten mogen uitsluitend plaatsvinden binnen het in rood aangegeven gebied op de plattegrond die als bijlage 1 is toegevoegd. Daartoe dient de inrichting een plattegrondtekening, waarop de grenzen van het vlieggebied staan aangegeven, aanwezig te zijn. Voordat er door een vlieger gevlogen gaat worden, dient deze zich op de hoogte te stellen van het vlieggebied en zich hieraan te houden.”
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2307, 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:583 en 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2402.