3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 18 maart 2024 vond rond half 8 ’s ochtends een ernstig verkeersongeval plaats in Sittard. De verdachte reed in een vrachtwagen vanuit de Gasthuisgraaf naar de kruising met de Nusterweg. Zonder deze gezien te hebben, is een fietser die van links kwam en volgens de ter plaatse geldende verkeersregels voorrang had, onder zijn vrachtwagen terechtgekomen. De bestuurder van de fiets, [slachtoffer] , is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Aan de verdachte wordt primair verweten dat het verkeersongeval met dodelijke afloop aan zijn schuld te wijten is.
Vrijspraak artikel 6 WVW
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Juridisch kader
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte schuld had aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW, komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. De schuld moet betrekking hebben op het verkeersongeval. Het gaat dus niet om de relatie tussen de schuld en de dood, maar om de relatie tussen de schuld en het ongeval dat heeft plaatsgevonden. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte dusdanig onvoorzichtig of onoplettend heeft gehandeld, dat sprake is van schuld zoals hierboven bedoeld. Het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt is dat hij bij het naderen van de kruising in onvoldoende mate zijn snelheid heeft aangepast aan de situatie, in onvoldoende mate heeft gelet op het naderende verkeer dat zich bevond op het fietspad en vervolgens de van links komende fietser geen voorrang heeft verleend en met zijn vrachtwagen naar rechts heeft gestuurd om af te slaan.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting volgt dat de verdachte, een ervaren beroepsvrachtwagenchauffeur, alvorens het kruispunt te naderen en de bocht in te sturen naar rechts, zijn snelheid heeft geminderd, meerdere keren naar links en naar rechts heeft gekeken en naar voren en naar achteren is gebogen om beter te kunnen zien. De rechtbank stelt op basis van de geregistreerde gegevens van de tachograaf vast dat de verdachte bij het naderen van de kruising 13 kilometer per uur reed. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een gepaste snelheid gezien de wegsituatie op dat moment.
Uit het forensisch omgevingsonderzoek van de dienst Verkeersongevallenanalyse (VOA) volgt dat er een spijlen hekwerk staat aan de – voor de verdachte – linkerzijde van de Gasthuisgraaf. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het hekwerk geen dusdanige zichtbeperking heeft opgeleverd dat het een belemmering vormde voor de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte de fietser door de spijlen van het hekwerk heen kunnen zien. De verdachte heeft verklaard op de weg te hebben gelet en niet te weten waarom hij het slachtoffer en de fiets niet heeft gezien. Feit is echter dat hij het slachtoffer en de fiets klaarblijkelijk niet heeft gezien.
De officier van justitie heeft situatietekeningen laten opstellen waaruit blijkt dat er een scenario is waarin de verdachte de fietser niet heeft kúnnen zien, namelijk (onder andere) in de situatie dat de snelheid van de fietser constant 15 kilometer per uur bedroeg. Op de situatieschetsen is te zien dat de fietser bij die snelheid continu in de dode hoek van de carrosserie van de vrachtwagen rijdt. Het is op basis van deze tekeningen bovendien mogelijk dat de verdachte en de fietser hun snelheid in gelijke mate hebben verminderd en de fietser daarom niet zichtbaar is geweest.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen hoe hard de fietser exact heeft gereden. De verklaring van een andere bestuurder, die enkele minuten voor het ongeval dezelfde elektrische fiets met een hoge snelheid voorbij zag rijden, zegt onvoldoende over de snelheid van de fietser op het moment van het naderen van de kruising van de Nusterweg met de Gasthuisgraaf.
Dat betekent dat het scenario dat de verdachte de fietser in de gegeven omstandigheden onmogelijk heeft kunnen zien niet kan worden uitgesloten en dat brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte zeer, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld.
De verdachte heeft voorts de handelingen verricht die van hem als professioneel vrachtwagenchauffeur verwacht mogen worden. Hij heeft zijn snelheid aangepast aan de wegsituatie en gelet op het naderende verkeer. De officier van justitie heeft nog gewezen op de vrachtwagen van verhuurbedrijf [naam] die volgens de verklaring van de verdachte rechts op de Nusterweg stilstond, mogelijk om voorrang te verlenen aan het slachtoffer. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen waar dit voertuig zou hebben gestaan, of er een chauffeur in zat, of de richtingaanwijzer naar links aanstond – nu dat de enige weg is waar de vrachtwagen in mocht rijden – of dat het voertuig wel of niet in beweging was. De rechtbank komt daardoor tot de conclusie dat onvoldoende duidelijk is geworden of – zoals de officier van justitie heeft betoogd – de vrachtwagen stil bleef staan omdat er ander verkeer, te weten de fietser, aan kwam vanuit tegengestelde richting of dat deze vrachtwagen geparkeerd stond. De aanwezigheid van deze vrachtwagen draagt om die reden niet bij aan de beoordeling van het verwijt dat aan de verdachte zou kunnen worden gemaakt.
De rechtbank is – al het voorgaande overwegende – van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden geen sprake is, althans niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld, van een verkeersfout die zodanig ernstig van aard is dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW.
Vrijspraak artikel 5 WVW
Het subsidiair tenlastegelegde feit houdt in dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg, zoals bedoeld in artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, sprake dient te zijn van een zekere mate van concreet gevaarzettend gedrag dat inbreuk maakt op de veiligheid op de weg. Er moet sprake zijn van evident gevaarlijk rijgedrag dat de reële mogelijkheid van schade voor goed of lijf op de weg veroorzaakt (vgl. Kamerstukken II 1990-1991, 22 030, nr. 3, p. 66: ‘Overigens is het niet de bedoeling dat bij iedere vorm van hinder de algemene bepaling zal worden toegepast. Immers, lichte vormen van hinder zijn in het hedendaagse verkeer niet te vermijden. De bepaling strekt er slechts toe evidente vormen van gevaar of hinder aan te pakken.’). Bij de vraag of een bepaalde gedraging kan worden aangemerkt als gevaarzettend, gaat het om de gedraging in concreto in het licht van alle omstandigheden van het geval. Het enkel schenden van een gedragsregel in het verkeer levert dus niet zonder meer het veroorzaken van gevaar of hinder op als hiervoor bedoeld.
De vraag is of de feitelijke gedraging(en) van de verdachte is/zijn aan te merken als evident gevaarlijk rijgedrag dat de reële mogelijkheid van schade voor goed of lijf op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Bij de beantwoording van deze vraag heeft als uitgangspunt te gelden dat het erom gaat dat de verweten gedraging(en) – in het licht van alle omstandigheden van het geval – in concreto gevaar kan opleveren voor de veiligheid op de weg. Die vraag dient naar het oordeel van de rechtbank gezien de aard van de gedraging(en) en de omstandigheden waaronder deze heeft/hebben plaatsgevonden zoals hiervoor weergegeven ontkennend te worden beantwoord.
Zij zal de verdachte om die reden ook vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde feit. De rechtbank komt tot de conclusie dat het tragische verkeersongeval niet het gevolg is geweest van gevaarzetting aan de zijde van de verdachte, maar het resultaat is van een uiterst ongelukkige en tragische samenloop van omstandigheden.