ECLI:NL:RBLIM:2025:6033

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
ROE 25/1118
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting van een woning op grond van de Opiumwet

Op 25 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker uit Heerlen en de Burgemeester van de gemeente Heerlen. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van de burgemeester om de woning van de verzoeker te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had op 30 april 2025 besloten de woning te sluiten voor de duur van twaalf maanden, nadat de politie op 27 februari 2025 een onderzoek had verricht en aanzienlijke hoeveelheden drugs in de woning had aangetroffen, waaronder hennep, hasjiesj, cocaïne en amfetamine. De verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, waarbij hij oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de aangetroffen drugs niet alleen voor eigen gebruik waren bestemd, maar ook voor verkoop. De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting ook evenredig was, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker en zijn vriendin. De voorzieningenrechter wees erop dat de verzoeker onvoldoende had onderbouwd waarom de sluiting van de woning voor hem onomkeerbare gevolgen zou hebben. De uitspraak houdt in dat de burgemeester de woning van de verzoeker in afwachting van de beslissing op bezwaar niet open hoeft te houden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/1118

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit Heerlen, verzoeker,

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de Burgemeester van de gemeente Heerlen,

(gemachtigde: mr. E.M.G. Walraven en mr. K.A.J. Ubags).

Inleiding

1. Bij besluit van 30 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester besloten de (huur)woning van verzoeker op 14 mei 2025 te sluiten en voor de duur van twaalf maanden gesloten te houden op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
1.1.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de burgemeester voorafgaand aan de zitting gevraagd of hij bereid is om in afwachting van de zitting en de uitspraak op de voorlopige voorziening geen uitvoering te geven aan het bestreden besluit. De burgemeester heeft daarmee ingestemd.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 juni 2025 op zitting behandeld.
Verzoeker en verweerder hebben zich beide laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
2.1.
Het oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Als verzoeker het niet eens is met de beslissing op het bezwaar (die door de burgemeester nu nog moet worden genomen), kan verzoeker daartegen op dat moment beroep instellen bij de rechtbank. De rechtbank mag in die (bodem)procedure anders oordelen over de zaak dan de voorzieningenrechter nu.
3. De voorzieningenrechter is uitgegaan van de volgende vaststaande feiten. Verzoeker woont in de door hem gehuurde woning (de woning). De politie heeft op 27 februari 2025 onderzoek verricht naar en in de woning van verzoeker. Dit naar aanleiding van een melding over de verkoop van verdovende middelen (hennep) vanuit de woning. In de buurt van de woning trof de politie vervolgens een persoon aan met twee zakjes hennep, die hij naar eigen zeggen had gekocht in de woning. In de woning van verzoeker trof de politie -voor zover relevant- daarnaast 24,6 gram netto hennep, 23,8 gram netto hasjiesj, 2,3 gram bruto cocaïne en 6 gram bruto amfetamine aan en een kleine weegschaal, lege gripzakjes, kokers voor joints, een mes met resten hasjiesj en een glazen pot met gemalen hennep.
3.1.
Op 27 maart 2025 heeft de burgemeester verzoeker naar aanleiding daarvan in kennis gesteld van het voornemen om de woning te sluiten. Verzoeker heeft zijn zienswijze kenbaar gemaakt. De burgemeester heeft in de zienswijze geen aanleiding gezien om van het voornemen af te wijken, zodat de burgemeester het besluit tot sluiting van 30 april 2025 heeft genomen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt en dit verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter komt tot het volgende voorlopig oordeel.
Is sprake van een spoedeisend belang?
4. De door verzoeker gevraagde voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor verzoeker niet kan wachten op een beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter moet dus eerst beoordelen of er in dit geval sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende is gebleken van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker woont namelijk in de woning en zijn vriendin verblijft daar ook. Beiden kunnen in het geval van een sluiting gedurende een periode van twaalf maanden niet in de woning verblijven.
Procedurele gronden
6. Verzoeker heeft allereerst de formele grond aangevoerd dat het bestreden besluit niet door de burgemeester is ondertekend, zodat niet duidelijk is of de burgemeester het bestreden besluit wel (daadwerkelijk) heeft genomen.
7. Uit het verweerschrift van de burgemeester blijkt dat aan zowel de gemachtigde van verzoeker als de voorzieningenrechter per abuis een niet ondertekend exemplaar van het bestreden besluit werd toegestuurd. Bij het verweerschrift heeft de burgemeester evenwel alsnog het ondertekende exemplaar van het besluit overgelegd. De procedurele grond van verzoeker daarover behoeft daarom reeds om die reden geen bespreking (meer).
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
8. Verzoeker voert aan dat de burgemeester niet bevoegd is om tot sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden over te gaan. In de eerste plaats is daarvoor van belang dat de aangetroffen drugs bestemd zijn voor eigen gebruik. Daarnaast is van belang dat de burgemeester ten aanzien van de aangetroffen harddrugs (cocaïne en amfetamine) is uitgegaan van brutogewichten (het gewicht inclusief verpakkingsmateriaal), terwijl voor de vaststelling van de overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid drugs voor eigen gebruik alleen het nettogewicht relevant is. Doordat in dit geval enkel de brutogewichten bekend zijn, is dus niet inzichtelijk of, en in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van een (netto) hoeveelheid harddrugs voor eigen gebruik dan wel een handelshoeveelheid. Dat geldt te meer omdat, indien van een handelshoeveelheid harddrugs (netto) geen sprake zou zijn en er dus slechts een netto handelshoeveelheid softdrugs geconstateerd zou zijn, een waarschuwing is aangewezen op grond van het Damoclesbeleid van de burgemeester.
9. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De Afdeling heeft al vaker geoordeeld dat een hoeveelheid softdrugs van maximaal vijf gram en een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik kan worden aangemerkt. Bij grotere hoeveelheden dan dat mag in beginsel worden aangenomen dat de drugs niet (alleen) voor eigen gebruik bestemd zijn, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Dat is slechts anders als de betrokkene aannemelijk maakt dat de aangetroffen hoeveelheden drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig waren. Daarvoor is van belang dat de betrokkene een helder en consistent betoog heeft dat een (geringe) overschrijding vanwege eigen gebruik aannemelijk maakt. Daarnaast is van belang dat er in het betrokken pand geen andere zaken zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en dat niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden. [1]
9.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de politie in de woning van verzoeker 24,6 gram netto hennep, 23,8 gram netto hasjiesj, 2,3 gram bruto cocaïne en 6 gram bruto amfetamine heeft aangetroffen. Verzoeker heeft dit niet betwist. De burgemeester heeft dan ook terecht aangenomen dat de drugs niet (alleen) voor eigen gebruik bestemd zijn, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. De aangetroffen hoeveelheden soft- en harddrugs overschrijden namelijk allemaal de grenzen van 0,5 gram en 5,0 gram voor eigen gebruik en verzoeker heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende aannemelijk gemaakt dat al die drugs (desondanks) bestemd waren voor eigen gebruik. Verzoeker heeft daarover namelijk niet helder, consistent en/of voldoende onderbouwd verklaard. Hij heeft bijvoorbeeld niet gesteld en/of onderbouwd welke drugs hij precies zelf gebruikt, in welke frequentie (bijvoorbeeld driemaal daags, dagelijks, wekelijks) en welke hoeveelheden hij dan per keer gebruikt.
Dat het om een bruto aangetroffen hoeveelheden harddrugs gaat, terwijl enkel de netto hoeveelheden volgens verzoeker relevant zijn, kan hem (ook) niet baten. Het verschil tussen het bruto- en nettogewicht van de harddrugs is volgens de voorzieningenrechter namelijk niet dusdanig dat verzoeker daarmee onder de hoeveelheid van 0,5 gram voor eigen gebruik komt. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt namelijk dat de drugs zijn gewogen in twee (plastic) gripzakjes en -zoals de burgemeester ter zitting voldoende heeft toegelicht- is het gewicht daarvan beperkt, namelijk (gemiddeld) 0,2 tot 0,5 gram per zakje. Na aftrek daarvan resteert er dus nog altijd 2,1 tot 1,8 gram netto cocaïne en 5,8 tot 5,5 gram netto amfetamine en ook dat betreffen behoorlijke handelshoeveelheden. Daarnaast is van belang dat de politie alle drugs in de woning van verzoeker heeft aangetroffen op de eettafel. Wat het minder waarschijnlijk maakt dat alleen de softdrugs voor handel bestemd was. Ook zijn diverse attributen gevonden, die volgens vaste Afdelingsrechtspraak [2] duiden op drugshandel. Tot slot is sprake van andere relevante omstandigheden. Er is een melding gedaan dat drugs werd verhandeld vanuit de woning van verzoeker, en er is ook iemand aangehouden die heeft verklaard drugs te hebben gekocht uit de woning van verzoeker. Gelet op het voorgaande, is de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om de woning van verzoeker te sluiten. De sluiting voor de duur van twaalf maanden is voorts in overeenstemming met het Damoclesbeleid van de burgemeester, zodat het aankomt op de vraag of deze noodzakelijk en evenredig is.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
10. Verzoeker voert aan dat de sluiting van de woning niet noodzakelijk is. De woning vervult volgens verzoeker namelijk geen rol binnen de keten van drugshandel, zoals wel blijkt uit het feit dat daaromtrent geen, althans onvoldoende indicaties zijn. De burgemeester heeft dat niet onderkend en heeft dan ook ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd geoordeeld dat de woning die rol wel zou vervullen en dat die indicaties er wel zouden zijn.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving en het herstel van de openbare orde. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] volgt namelijk dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel levert op zichzelf al een belang op bij sluiting. In dit geval is er, zoals hiervoor overwogen, ook nog ter plaatse feitelijke drugshandel geconstateerd. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat er een melding is gedaan en dat er een koper is aangehouden. Daar komt bij dat de politie in de woning diverse attributen heeft aangetroffen die volgens vaste Afdelingsrechtspraak [4] duiden op drugshandel, zoals een kleine weegschaal, meerdere gripzakjes met daarin kleine(re) hoeveelheden soft- en harddrugs en lege gripzakjes. Het enkele feit dat geen contant geld is aangetroffen, maakt niet dat de burgemeester, gelet op alle andere handelsindicatoren, er niet van uit mag gaan dat er vanuit de woning is gehandeld. Tot slot is de woning gelegen in een grensgebied, waar de aanwezige drugscriminaliteit aanzienlijk hoger is dan in andere delen van het land, zoals de burgemeester ter zitting onweersproken heeft gesteld. Een en ander versterkt de noodzaak tot sluiting van de woning van verzoeker nog verder.
Is sluiting van de woning evenredig?
12. Verzoeker voert aan dat de woningsluiting niet evenredig is. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat een woning volgens vaste rechtspraak van de Afdelingsrechtspraak [5] in beginsel niet langer dan zes maanden kan worden gesloten, tenzij sprake is van omstandigheden die een langere sluitingsduur noodzakelijk maken, zoals de ligging van het pand in een kwetsbare woonwijk. Het sluitingsbesluit is dan ook in strijd met Afdelingsrecht en bovendien onredelijk. Het belang dat gediend is met de sluiting is namelijk minder evident dan het persoonlijk belang van verzoeker en zijn vriendin. In het geval van een sluiting zullen zij immers voor lange duur geen toegang tot de woning hebben en de gevolgen daarvan zijn onomkeerbaar. Een belangenafweging moet dan ook in het voordeel van verzoeker uitvallen. In dat kader is ook van belang dat verzoeker geen antecedenten heeft en dat de vriendin van verzoeker onlangs nog een operatie heeft ondergaan en pijnstilling heeft gekregen. De belangen van verzoeker en zijn vriendin, om in de woning te kunnen blijven, heeft de burgemeester niet deugdelijk meegewogen.
13. Als de burgemeester bevoegd is een woning te sluiten en die sluiting ook noodzakelijk is, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn (onder andere) de verwijtbaarheid en de eventuele bijzondere binding met het pand van belang. [6] Tot slot moeten de nadelige gevolgen van de sluiting worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden.
13.1.
De voorzieningenrechter vindt de woningsluiting voor de duur van twaalf maanden, ondanks de door verzoeker genoemde Afdelingsrechtspraak, niet onevenredig en overweegt in dat verband als volgt. In de door verzoeker genoemde uitspraak wordt uitgegaan van het ontbreken van indicaties dat vanuit de woning is gehandeld. Zoals hiervoor overwogen zijn die indicaties er in dit geval wel en dat rechtvaardigt een langere sluitingsduur.
De burgemeester mag bij het nemen van een sluitingsbesluit niet (zonder meer) vasthouden aan beleid, maar moet steeds weer een individuele afweging maken van alle betrokken belangen. Wel staat het de burgemeester vrij om een uitgangspunt te hanteren, alsook uitzonderingen, zoals de burgemeester in dit geval ook heeft gedaan. Het is vervolgens aan de betrokkene om de (bijzondere) feiten en omstandigheden te stellen, die maken dat de burgemeester van het uitgangspunt zou moeten afwijken, en die vervolgens dan ook te onderbouwen. Dat heeft verzoeker niet, althans onvoldoende gedaan. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband dat het inherent is aan de sluiting van een woning dat de woning enige tijd niet kan worden gebruikt. Ook is het inherent aan een woningsluiting dat dit voor de betrokkene tot enig (financieel) nadeel kan leiden, zoals dubbele woonlasten, en dat die sluiting onomkeerbare gevolgen kan hebben, zoals bijvoorbeeld de beëindiging van een huurovereenkomst. Die omstandigheden leveren op zichzelf echter geen bijzondere omstandigheden op, ook niet als die zich -door toepassing van beleid- langer of in ernstigere mate voordoen. In het geval van verzoeker geldt dat te meer omdat hij niet (voldoende) heeft toegelicht waarom het niet kunnen gebruiken van de woning voor de duur van twaalf maanden voor hem negatieve en onomkeerbare gevolgen heeft. Daarnaast heeft verzoeker dit standpunt niet onderbouwd. Bijzondere omstandigheden zijn dus niet aan de orde, althans daarvan is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Verder is het de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoeker een bijzondere binding heeft met de woning. Verzoeker heeft in dat verband weliswaar gesteld dat zijn vriendin een operatie heeft ondergaan en pijnstilling heeft gekregen, maar verzoeker heeft die stelling niet (met medische stukken) onderbouwd en daaruit blijkt ook niet dat verzoeker en zijn vriendin specifiek in deze woning moeten verblijven. Verzoeker huurt de woning van zijn ouders, en zal dus niet op een zwarte lijst komen te staan. Hij heeft ook niet onderbouwd dat hij nergens anders terecht kan. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt tot slot dat er in 2021 een incident heeft plaatsgevonden dat betrekking heeft op de handel in softdrugs. De burgemeester verbindt daaraan de conclusie dat sprake is van recidive. Hoewel het de voorzieningenrechter niet duidelijk is wat voor incident het precies betreft, vindt de voorzieningenrechter wel dat de burgemeester dit in het sluitingsbesluit heeft kunnen meewegen, samen met alle andere relevante feiten en omstandigheden.
13.2.
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd aan omstandigheden dus geen aanleiding op dit moment te bepalen dat de woning minder lang gesloten moet worden. Verzoeker kan de bezwaarprocedure gebruiken om zijn persoonlijke omstandigheden verder toe te lichten en te onderbouwen.
Conclusie en gevolgen
14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat de burgemeester de woning van verzoeker in afwachting van de beslissing op bezwaar niet (meer) open hoeft te houden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling van verzoeker bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Mellendijk-Leinders, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 25 juni 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1276.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3950.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.