ECLI:NL:RBLIM:2025:5947

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/03/341432 HA RK 25-61
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot wraking van een rechter in een strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 23 mei 2025 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die bijgestaan werd door mr. K.E.J. Dohmen, advocaat te Venlo. De wraking was gericht tegen mr. V.P. van Deventer, de rechter die de zaak behandelde. Het verzoek tot wraking werd ingediend tijdens een zitting op 1 mei 2025, waar de rechter had besloten de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer vanwege de complexiteit en omvang van de zaak. De verzoeker stelde dat de uitspraak van de rechter, dat de verdachte mogelijk meer dan één jaar gevangenisstraf zou kunnen krijgen, blijk gaf van vooringenomenheid.

De rechter stelde echter dat de beslissing om de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer een procesbeslissing was, waartegen geen wraking openstond. De wrakingskamer oordeelde dat de motivering van de rechter voor de verwijzing niet kon worden opgevat als een uiting van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing om de zaak te verwijzen was volgens de wrakingskamer een legitieme procesbeslissing en niet een indicatie van partijdigheid.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de rechter. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, bijgestaan door de griffier.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Wrakingskamer
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/341432 HA RK 25-61
Beslissing van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam] ,
hierna: verzoeker,
bijgestaan door mr. K.E.J. Dohmen, advocaat te Venlo,
dat strekt tot wraking van mr. V.P. van Deventer, rechter in deze rechtbank, hierna: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 1 mei 2025 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden in de zaak met parketnummer 03/040086-25. Verzoeker heeft tijdens deze zitting mondeling een verzoek tot wraking ingediend. Om die reden is het onderzoek ter terechtzitting geschorst voor onbepaalde tijd. Ten behoeve van de behandeling van het wrakingsverzoek is van de zitting van 1 mei 2025 een proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
De rechter heeft op 6 mei 2025 de wrakingskamer bericht niet in het verzoek te berusten en heeft de wrakingskamer zijn schriftelijke reactie doen toekomen.
1.3.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 15 mei 2025. Verzoeker is niet verschenen. De gemachtigde van verzoeker is middels een Teams-verbinding verschenen. De rechter is in persoon bij de rechtbank verschenen.

2.Het verzoek tot wraking

2.1.
Aan het verzoek is het volgende ten grondslag gelegd. De rechter heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van 1 mei 2025 medegedeeld dat “de proceshouding van de verdachte het zodanig maakt dat de behandeling van deze zaak aanmerkelijk meer tijd en energie vergt dan waarvoor een politierechterzitting is bedoeld. De omvang en complexiteit van de zaak wordt daarmee te groot voor een behandeling door de politierechter. Daar komt bij kijken dat de politierechter de indruk heeft dat, bij een eventuele veroordeling, de maximale op te leggen straf die van zijn bevoegdheid als politierechter, namelijk 1 jaar gevangenisstraf, onvoldoende zou kunnen zijn. De politierechter beveelt daartoe de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting en verwijst de zaak naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. De meervoudige kamer zal veel uitgebreider de tijd kunnen nemen voor deze zaak en ook de bevoegdheid hebben om, zo nodig, meer dan 1 jaar gevangenisstraf op te leggen.”
2.2.
Verzoeker heeft daarop een verzoek tot wraking gedaan en heeft daartoe aangevoerd dat de uitspraak, dat op basis van dit dossier de verdachte meer dan één jaar gevangenisstraf zou kunnen krijgen, blijk van vooringenomenheid geeft.

3.Standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de beslissing om de behandeling van de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank een processuele beslissing is, waartegen geen wraking open staat. Het verzoek is daarom niet-ontvankelijk.
3.2.
Subsidiair stelt de rechter zich op het standpunt dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen. De rechter heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer omdat naar zijn oordeel de procespositie van de verdediging de ingewikkeldheid van de zaak in relatie tot de omvang van het dossier het behandelniveau van de politierechter oversteeg en omdat hij van oordeel is dat, mocht het tot een bewezenverklaring en veroordeling komen, de bevoegdheid van de politierechter tot oplegging van maximaal één jaar gevangenisstraf onvoldoende zou kunnen blijken te zijn. De rechter stelt dat hij dit als zodanig heeft geformuleerd met inbegrip van de voorbehouden dat zulks zich slechts voor zou doen indien en voor zover de tenlastegelegde feiten bewezen zouden worden verklaard en de verdachte strafbaar zou zijn. Volgens de rechter heeft hij daarmee geen blijk gegeven van een door hem te geven bewezenverklaring of vrijspraak, noch van een op te leggen strafmaat.
3.3.
De rechter heeft tot slot nog toegelicht dat hij bij een verwijzing naar de meervoudige kamer zelf daarvan geen deel zal uitmaken, omdat hij alleen nog als unus rechter zitting houdt. Ook om die reden kan hij geen blijk hebben gegeven van een vooringenomenheid inzake een door hem te wijzen vonnis. Deze omstandigheid heeft hij ook al tijdens de politierechterzitting aan verdachte en diens raadsvrouwe laten weten.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
Uitgangpunt is dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de inhoudelijke behandeling van de zaak.
4.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing om de behandeling van de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank niet anders kan worden opgevat als een door de rechter genomen procesbeslissing. Zoals hiervoor overwogen, is een rechterlijke procesbeslissing geen grond voor wraking. Dit geldt in het algemeen ook voor de motivering van die procesbeslissing als grond voor wraking, ook als die motivering wordt gezien als onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier. Dit kan alleen anders zijn als die motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten (bijvoorbeeld door de bewoordingen in de motivering) niet anders kan worden begrepen dan als een uiting van vooringenomenheid (vergelijk HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De wrakingskamer oordeelt dat hiervan geen sprake is. Daartoe geldt het volgende.
4.4.
In artikel 368 Sv is bepaald dat het rechtsgeding voor de politierechter wordt vervolgd indien naar het aanvankelijke oordeel van het openbaar ministerie de zaak van eenvoudige aard is, in het bijzonder ook ten aanzien van het bewijs en de toepassing van de wet, terwijl de te requireren gevangenisstraf niet meer dan een jaar mag bedragen.
In artikel 369, eerste lid, Sv is bepaald dat de politierechter niet bevoegd is tot oplegging van een gevangenisstraf van meer dan een jaar. Het tweede lid bepaalt dat indien de politierechter oordeelt dat de zaak door een meervoudige kamer van de rechtbank moet worden behandeld, hij de zaak daarheen verwijst.
Hieruit volgt dat het Wetboek van Strafvordering de politierechter de bevoegdheid geeft om de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer, vanwege onder meer de maximale strafoplegging of wanneer een zaak niet eenvoudig van aard is.
4.5.
De motivering die de rechter bij de verwijzingsbeslissing heeft gegeven leidt niet tot het oordeel dat, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, deze motivering niet anders kan worden begrepen dan als een uiting van vooringenomenheid. De rechter heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer omdat tijdens het onderzoek ter terechtzitting bleek dat de proceshouding van verzoeker het zodanig maakte dat de omvang en complexiteit van de zaak te groot werd voor een behandeling door de politierechter. Die overweging geeft geen blijk van vooringenomenheid van de rechter. Ook de overweging dat daarbij komt kijken dat de rechter de indruk heeft dat bij een eventuele veroordeling de maximale door hem als politierechter op te leggen gevangenisstraf van een jaar onvoldoende zou kunnen zijn, geeft geen blijk van vooringenomenheid. De rechter heeft daarbij voldoende voorbehouden gemaakt met betrekking tot de vraag of het tot een veroordeling komt en wat dan de juiste strafmaat zal zijn.
Daar komt bij dat in dit geval de rechter geen deel zal uitmaken van de samenstelling die de zaak op een later moment meervoudig zal behandelen en zijn standpunt met betrekking tot de strafmaat dus verzoeker op geen enkele wijze kan benadelen.
4.6.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek afgewezen dient te worden.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter,
mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, bijgestaan door
mr. F.A.E. van de Venne, griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2025.