18.1.In vergunningvoorschrift 5.5 is bepaald dat de monitoring van het aantal aanwezige dieren per diersoort en de werking van de huisvestingssystemen (luchtwassers) dient te geschieden zoals opgenomen in paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en paragraaf 3.5.6 van de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer.
19. Eiser voert aan dat hij heeft voldaan aan vergunningvoorschrift 5.4, omdat sprake was van de aanwezigheid c.q. dimensionering van een luchtwasser conform de BWL 2007.05.V7. Volgens eiser is er dan ook geen overtreding. Dit blijkt volgens hem ook uit de controle van 29 juni 2021, waarin volgens eiser louter is aangegeven dat de luchtwasser niet in werking was. Dat de luchtwasser niet in werking was behoort niet tot de dimensioneringseis, omdat de werking van een luchtwasser onderdeel uitmaakt van ‘de gebruikseisen’ aan een stalsysteem, dat in de leaflet te vinden is onder de titel ‘het gebruik van het systeem’, terwijl de dimensioneringseis onderdeel uitmaakt van ‘de technische eisen’ zoals omschreven in de leaflet. De werking van een stalsysteem behoort daarom volgens eiser niet tot de dimensionering van een stalsysteem. Hiertoe verwijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 januari 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:239, waaruit blijkt dat er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen technische eisen conform een stalbeschrijving en de gebruikseisen van een dergelijk systeem. Vervolgens is eiser van mening dat de last onduidelijk is geformuleerd, omdat niet is aangegeven welke concrete en ondubbelzinnige maatregelen getroffen moeten worden. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1316. Het is volgens eiser namelijk onduidelijk of wordt bedoeld de dimensioneringseis conform de leaflet behorende bij het stalsysteem BWL 2007.05.V7, of het dimensioneringsplan. 20. De rechtbank is om te beginnen van oordeel dat de opgelegde last voldoende duidelijk is. In de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling is, onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie, overwogen dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een last zodanig duidelijk en concreet geformuleerd dient te worden dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over wat gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen. Naar het oordeel van de rechtbank is hieraan voldaan, omdat in het primaire besluit 1 op bladzijde 2 is aangegeven dat het niet uitvoeren en in werking hebben van stal B volgens de dimensionering conform BWL 2007.05.V7 een overtreding is van artikel 5.4. Dit is ook opgenomen in voorschrift 5.4, namelijk ‘het uitvoeren en in werking hebben volgens de dimensionering conform BWL 2007.05.V7’. Tevens is in het primaire besluit 1 op bladzijde 5 de herstelmaatregel genoemd die eiser kan uitvoeren teneinde de overtreding te beëindigen, namelijk door ‘stal B uitgevoerd en in werking te hebben (en houden) volgens de dimensionering conform BWL 2007.05.V7 (herstelmaatregel)’. Niet betwist is dat het voor eiser duidelijk is wat de dimensionering conform BWL 2007.05.V7 inhoudt. De rechtbank is van oordeel dat deze last hiermee zodanig duidelijk en concreet geformuleerd is dat eiser niet in het duister hoeft te tasten over hetgeen gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen.
21. De rechtbank is verder van oordeel dat sprake is van een overtreding van vergunningvoorschrift 5.4. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
22. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn beroepschrift heeft aangegeven dat de luchtwasser tijdens de controle niet in werking was conform de voorgeschreven dimensionering. Dit is ter zitting bevestigd door verweerder. Omdat in vergunningvoorschrift 5.4 is opgenomen dat stal B in werking dient te zijn volgens de betreffende dimensionering, werd tijdens de controle niet aan dit voorschrift voldaan. Het door eiser voorgestane onderscheid tussen voldoen aan technische eisen en gebruikseisen volgt niet uit de letterlijke bewoording van het vergunningvoorschrift. Dit betekent dat eiser in strijd met het bepaalde in vergunningvoorschrift 5.4 heeft gehandeld en verweerder al daarom bevoegd was om handhavend op te treden. Daar stopt het echter niet. Uit het controlerapport van 29 juni 2021 blijkt namelijk ook dat stal B niet is uitgevoerd volgens de dimensionering conform BWL 2007.05.V7. Uit de controle van 21 december 2021 blijkt dat de luchtwasser volgens de toezichthouder afwijkende parameters had ten opzichte van de systeembeschrijving en er geen zuur en spuiwater werd opgeslagen. Eiser bestrijdt dit ook niet. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat niet enkel het ‘niet in werking zijn’ een probleem was, maar dat ook de ‘uitvoering’ van de luchtwasser niet conform BWL 2007.05.V7 was. In de opgelegde last staat ook als overtreding: het niet uitgevoerd en in werking hebben van stal B levert een overtreding op van voorschrift 5.4. Aan beide onderdelen van het vergunningvoorschrift wordt door eiser niet voldaan.
23. Gezien het vorenstaande is er dus sprake van een overtreding wat betreft het in werking zijn en uitvoeren van de luchtwasser (vergunningvoorschrift 5.4). Vervolgens komt de rechtbank toe aan de door eiser opgeworpen gronden als het gaat om de evenredigheid van het gebruikmaken door verweerder van zijn handhavingsbevoegdheid. De rechtbank overweegt dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van verweerder worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake. Handhavend optreden is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank onevenredig, omdat blijkens de controles in stal B geen dieren werden gehuisvest ten tijde van het opleggen van de last en ten tijde van het bestreden besluit. Dat is tot op heden overigens nog steeds niet het geval, zoals eiser onweersproken op zitting heeft gezegd. In die situatie is het naar het oordeel van de rechtbank niet evenredig om te verlangen van eiser dat de luchtwasser uitgevoerd en in werking dient te zijn conform voorschrift 5.4. Een functionerende luchtwasser is immers overbodig en onnodig zonder huisvesting van dieren, omdat een luchtwasser bedoeld is om stallucht te zuiveren van uitstoot door die dieren van ammoniak, fijnstof en geur. Als er geen dieren aanwezig zijn in een stal, zal er geen ammoniak, fijnstof en geur worden uitgestoot. Verweerder beaamde dit overigens ook desgevraagd op zitting.
24. Het voorgaande betekent dat in dit geval handhavend optreden tegen de overtreding van artikel 5.4 onevenredig is in verhouding tot het daarmee te dienen doel, zodat verweerder in dit concrete geval van handhaving had moeten afzien. Gelet hierop kan de derde last onder dwangsom niet in stand blijven en zal het bestreden besluit ten aanzien van deze last ook vernietigd worden. Ook zal de rechtbank de bij het primaire besluit 1 opgelegde last onder dwangsom wegens overtreding van voorschrift 5.4 van de omgevingsvergunning in samenhang met artikel 2.3, onder a, van de Wabo herroepen.
25. Nu de last onder dwangsom niet in stand blijft, kan ook de invordering van de verbeurde dwangsommen op basis van die last niet in stand blijven.