ECLI:NL:RBOBR:2019:239

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
18_79
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepszaak tegen invordering dwangsommen op agrarisch bedrijf met betrekking tot milieuregels

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in een beroepszaak tegen de invordering van dwangsommen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek. Eiser, een varkenshouder, had tegen meerdere besluiten van verweerder beroep ingesteld, waaronder een besluit tot het opleggen van lasten onder dwangsom vanwege overtredingen van milieuregels op zijn agrarisch bedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 11 april 2017 een last onder dwangsom heeft ontvangen, waarbij hij binnen twee maanden moest voldoen aan bepaalde milieueisen. Eiser heeft betoogd dat hij tijdig aan de eisen heeft voldaan en dat de dwangsommen niet geïnd mochten worden. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de controles en de opgelegde lasten zorgvuldig onderzocht. Het oordeel van de rechtbank was dat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden en de invordering van de dwangsommen niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het bestreden besluit en het invorderingsbesluit vernietigd, en bepaald dat verweerder slechts een bedrag van € 16.000,00 mag invorderen. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 18/79, SHE 18/2605

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek, verweerder,
(gemachtigden: mr. D. Bussers-Crielaars en J.M.A. Paauw).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser lasten onder dwangsom opgelegd, vanwege geconstateerde overtredingen op het perceel [adres] .
Bij besluit van 28 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 oktober 2017 (verzonden op 7 december 2017) heeft verweerder een bedrag van € 24.750,00 aan verbeurde dwangsommen ingevorderd, voor overtredingen op het perceel [adres] (verder: het invorderingsbesluit).
Eiser heeft tegen de besluiten van 19 september 2017 en 24 oktober 2017 beroep ingesteld. Voor zover het beroep zich richt tegen het bestreden besluit, is dit geregistreerd onder zaaknummer SHE 18/79, voor zover het beroep zich richt tegen het invorderingsbesluit, is dat geregistreerd onder zaaknummer SHE 18/ 2605.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn, tezamen met de zaken SHE 18/77, SHE 18/2604, SHE/18/655 en SHE 18/659, behandeld op 23 oktober 2018. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaken SHE/18/655 en SHE 18/659 geschorst. Het onderzoek in de zaken SHE 18/77 en SHE 18/79 - en in de daarmee samenhangende zaken over de invordering van de dwangsommen -
is gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser exploiteert op het perceel [adres] een varkenshouderij. Voor de inrichting is op 24 juni 2002 een revisievergunning op basis van de Wet milieubeheer verleend. Er is op 23 december 2014 een aanvraag voor een wijziging van de inrichting ingediend. Er is een ontwerpbeschikking genomen op 28 juli 2016 maar er is nog niet definitief beschikt.
1.2
Op 2 november 2016 is eisers bedrijf gecontroleerd op de naleving van de milieuregelgeving. In de controle heeft verweerder aanleiding gezien om te gaan handhaven en eiser op 18 januari 2017 in kennis gesteld van zijn voornemen daartoe. Eiser heeft hierop gereageerd. Daarna hebben controles plaatsgevonden op 15 februari 2017 en 17 maart 2017.
2.1
In het primaire besluit is eiser voor het perceel [adres] aangeschreven voor de beëindiging van meerdere overtredingen.
  • Eiser dient binnen twee maanden na verzenddatum van het besluit de overtreding van de maximale emissiewaarde ex artikel 5.1 van het Besluit emissiearme huisvesting te beëindigen. Indien niet tijdig aan de lastgeving wordt voldaan verbeurt eiser € 2.750,00 per constatering, met een maximum van € 8.250,00.
  • Eiser verbeurt € 2.750,00 per constatering, maximaal één dwangsom per maand, dat sprake is van overtreding van artikel 3.123 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) en de vergunde stalbeschrijving BB 97.07.056 onder Eisen van de uitvoering onder a (schuine putwand met overloop), met een maximum van € 8.250,00.
  • Eiser verbeurt € 2.750,00 per constatering, maximaal één dwangsom per maand, dat sprake is van overtreding van de vereisten 'opslag van drijfmest' en/of stabiel digestaat, met een maximum van € 8.250,00. Het betreft overtreding van artikel 3.52a van het Activiteitenbesluit en de artikelen 3.66 tot en met 3.70 van de Activiteitenregeling milieubeheer (Activiteitenregeling).
  • Eiser verbeurt € 2.000,00 per constatering, maximaal één dwangsom per maand, dat sprake is van overtreding van de voorschriften 1.1.1 en 11.1.3 van de omgevingsvergunning milieu van 24 juni 2002, met een maximum van € 6.000,00.
  • Eiser verbeurt € 1.000,00 per constatering dat sprake is van overtreding van het veilig gebruik van de inrichting ex artikel 2.1 van het activiteitenbesluit (onafgedekte overpompput), maximaal één dwangsom per maand, met een maximum van € 3.000,00.
  • Eiser verbeurt € 1.000,00 per constatering dat geen dierenregistratiesysteem ex artikel 3.120 van het Activiteitenbesluit wordt gevoerd, maximaal één dwangsom per maand, met een maximum van € 3.000,00.
  • Eiser verbeurt € 1.000,00 per constatering dat sprake is van overtreding van overtreding van het veilig gebruik van de inrichting ex artikel 2.1. van het Activiteitenbesluit, maximaal één dwangsom per maand, met een maximum van € 3.000,00.
2.2
In het invorderingsbesluit heeft verweerder een bedrag aan dwangsommen van € 24.750,00 ingevorderd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij controles is gebleken dat alle dwangsommen tot het maximum zijn verbeurd.
2.3
Het tweede invorderingsbesluit is pas in werking getreden (na bekendmaking) na het bestreden besluit. Op basis van artikel 5:39 van de Awb richt het beroep tegen het bestreden besluit zich mede tegen het tweede invorderingsbesluit.
3.1
Eiser heeft aangevoerd dat de dwangsommen niet geïnd mogen worden, omdat alle tekortkomingen tijdig opgelost zijn en vergunningen aangevraagd zijn om zaken op te lossen. Eiser heeft niet betwist dat ten tijde van het primaire besluit sprake was van de door verweerder genoemde overtredingen. In het bezwaarschrift is vooral aangegeven dat hij naar aanleiding van het primaire besluit aanpassingen heeft gedaan en zaken heeft gecorrigeerd zodat er geen aanleiding bestond om dwangsommen op te leggen of te innen. Noch in het bezwaarschrift, noch het beroepschrift wordt geklaagd over de lengte van de begunstigingstermijn of de hoogte van de dwangsommen.
3.2
Verweerder heeft in het invorderingsbesluit niet aangegeven waarom hij van mening is dat dwangsommen zijn verbeurd geraakt. Dit moet kennelijk worden afgeleid uit de brieven waarin verbeurte van een dwangsom is medegedeeld en de achterliggende rapporten. De rechtbank vindt het invorderingsbesluit op dit punt onduidelijk en onoverzichtelijk. Het heeft op zichzelf geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het invorderingsbesluit, omdat op basis van de brieven over verbeurte van een dwangsom inderdaad kan worden herleid hoe verweerder komt tot het totaalbedrag dat wordt ingevorderd en eiser zich er niet over heeft beklaagd dat hij niet is gehoord voorafgaand aan de invorderingsbesluiten.
3.3
Aan het invorderingsbesluit heeft verweerder de controles van een toezichthouder van de gemeente van 23 juni, 24 juli en 23 augustus 2017 ten grondslag gelegd. Op basis van deze controles blijkt met betrekking tot de eerste last dat de afdelingen in de stal zijn uitgevoerd conform systeembeschrijving BB97.07.056. In het controlerapport van 15 februari 2017 en in dat van 23 augustus 2017 is aangegeven dat de stal daarmee voldoet aan artikel 5.1 van het Besluit emissiearme huisvesting. Alleen wordt geconstateerd dat de gebruikseisen van de stal niet zijn nageleefd. De rechtbank is van oordeel dat het niet naleven van gebruikseisen aan de stal niet leidt tot een overtreding van artikel 5.1 van het Besluit emissiearme huisvesting. Ongeacht of de gebruikseisen worden nageleefd of niet, het vereiste stalsysteem wordt wel toegepast. Derhalve is geen sprake van een overtreding van artikel 5.1 van het Besluit emissiearme huisvesting. Een dergelijke overtreding is ook nooit geconstateerd. Dit zou mogelijk anders zijn, indien de stalbeschrijving vereist dat overstortpijpen aanwezig zijn en dat deze pijpen niet zijn aangebracht of niet functioneren, maar verweerder heeft dit nooit geconstateerd. De omstandigheid dat het maximaal emitterend mestoppervlak wordt overschreden, is kennelijk voor verweerder geen aanleiding geweest om te zeggen dat de stallen niet conform de systeembeschrijving zijn uitgevoerd. Verweerder was niet bevoegd om handhavend op te treden en dus ook niet bevoegd om te gaan invorderen.
3.4
Op grond van artikel 3.123 van het Activiteitenbesluit moet de biologische wasser zijn uitgevoerd overeenkomstig de bij het huisvestingssysteem behorende technische beschrijving en moet de drijver van de inrichting er zorg voor dragen dat het huisvestingssysteem wordt gebruikt en onderhouden overeenkomstig de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor een goede werking van het huisvestingssysteem. In de tweede last in het primaire besluit wordt eiser gelast dit artikel na te leven. Verweerder is in het bestreden besluit op dit onderdeel afgeweken van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie die in haar advies aangaf dat verweerder nooit heeft onderzocht of de overstortpijpen er zijn, dan wel niet functioneren. Verweerder heeft hierover aangegeven dat het niveau in de mestkelders alleen maar zo hoog kan zijn (met een te groot emitterend oppervlakte per mestkanaal als gevolg), omdat de overstortpijpen ofwel er niet zijn, ofwel niet functioneren. Eiser heeft dit niet betwist.
Bij de controles van 23 juni 2017 en 24 juli 2017 is echter geconstateerd dat het mestniveau acceptabel is. Dit laat zich niet rijmen met de veronderstelling dat de overstortpijpen er niet zitten. Bij de controle van 23 augustus 2017 was het niveau te hoog, hetgeen wel zou kunnen worden verklaard doordat de overstortpijpen onvoldoende functioneren. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geconstateerd dat sprake kan zijn van een overtreding van artikel 3.123 van het Activiteitenbesluit en dat het bestreden besluit op dit onderdeel juist is. Op basis van de controles van 23 mei 2017 en 24 juni 2017 kan echter niet eenduidig worden geconcludeerd dat de overstortpijpen niet functioneren, gelet op het feit dat het mestniveau acceptabel was. Dat is anders bij de controle van 23 augustus 2017 en de rechtbank is van oordeel dat op dat moment voldoende vaststond dat toen sprake was van een overtreding. Er is dus slechts één dwangsom van € 2.750,- verbeurd geraakt.
3.5
Bij alle drie de controles is geconstateerd dat sprake is van een overtreding van de vereisten betreffende de opslag van drijfmest. Hiertoe zijn dwangsommen verbeurd geraakt (in totaal € 8.250,00). Het invorderingsbesluit is op dit onderdeel juist.
3.6
Bij alle drie controles is geconstateerd dat het buitenterrein gedeeltelijk is opgeruimd, maar dat er op verschillende plaatsen diverse niet aan de bedrijfsvoering (meer) gerelateerde materialen liggen en dat het geheel nog een onordelijke indruk geeft. Uit de controlerapporten valt niet op te maken waarom verweerder van mening is dat de desbetreffende voorschriften zijn overtreden. Dit moet kennelijk worden afgeleid uit foto’s maar die geven geen volledig beeld. De bevindingen in de controlerapporten zijn verder te algemeen geformuleerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat in het tweede invorderingsbesluit met de enkele verwijzing naar (uiteindelijk) de controlerapporten onvoldoende is gemotiveerd en onderbouwd dat op genoemde data dwangsommen zijn verbeurd geraakt vanwege overtreding van de voorschriften met betrekking tot opruimen.
3.7
Bij de controle van 23 juni 2017 en 23 augustus 2017 is geconstateerd dat de pompput niet is afgedekt. Bij de controle van 24 juli 2017 was de pompput wel afgedekt. Hier is tweemaal een dwangsom verbeurd (in totaal € 2.000,00) .
3.8
In alle drie de controlerapporten is ook geconstateerd dat er geen goede dierregistratie voorhanden was. Dit is in afwijking van artikel 3.120 van het Activiteitenbesluit. Daarom zijn op genoemde data dwangsommen verbeurd (in totaal € 3.000,00).
3.9
In alle drie controlerapporten is geen overtreding van het veilig gebruik van de inrichting geconstateerd.
4. Gelet op het bovenstaande is het beroep tegen het bestreden besluit en het invorderingsbesluit gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover hierin de bezwaren tegen de eerste last ongegrond zijn verklaard. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen, wat de eerste last betreft. De rechtbank vernietigt het invorderingsbesluit, zal zelf in de zaak voorzien en bepaalt dat verweerder over mag gaan tot invordering van een bedrag van € 16.000,00.
5. Omdat de beroepen gegrond worden verklaard, moet verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit en het invorderingsbesluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover hierin de bezwaren tegen de eerste last onder dwangsom (inzake overtreding van artikel 5.1 van het Besluit emissiearme huisvesting) ongegrond zijn verklaard, herroept het primaire besluit, voor zover hierin is gelast de overtreding van artikel 5.1. van het Besluit emissiearme huisvesting te beëindigen en handhaaft het primaire besluit voor het overige;
  • vernietigt het invorderingsbesluit en bepaalt dat verweerder over mag gaan tot invordering van een bedrag van € 16.000,00;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • bepaalt dat verweerder eiser het betaalde griffierecht van € 170,00 dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Artikel 3.123 Activiteitenbesluit milieubeheer
1. Ten behoeve van de goede werking van een huisvestingssysteem en het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van emissies naar de lucht, wordt ten minste voldaan aan het tweede en derde lid.
2 Een huisvestingssysteem is uitgevoerd overeenkomstig de bij dat huisvestingssysteem behorende technische beschrijving, bedoeld in de bijlage bij de regeling op grond van artikel 1 van de Wet ammoniak en veehouderij.
3 Degene die een inrichting drijft waarin landbouwhuisdieren worden gehouden in een huisvestingssysteem, draagt er zorg voor dat het huisvestingssysteem wordt gebruikt en onderhouden overeenkomstig de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor een goede werking van het huisvestingssysteem.
Artikel 3.123, zevende lid, Activiteitenbesluit milieubeheer
Ten aanzien van het gebruik en onderhoud van een luchtwassysteem, worden gedragsvoorschriften opgesteld, die ten minste voldoen aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen.
Artikel 3.101 Activiteitenregeling milieubeheer
In de gedragsvoorschriften, bedoeld in artikel 3.125, zevende lid, van het besluit wordt ten minste aangegeven:
a. wanneer en op welke wijze de schoonmaak en het onderhoud van het luchtwassysteem door een deskundige op het gebied van luchtwassystemen zullen plaatsvinden;
b. wanneer en op welke wijze de visuele controles en schoonmaak van het luchtwassysteem door de drijver van de inrichting zullen plaatsvinden;
c. op welke wijze de waarden en instellingen van het luchtwassysteem die bepalend zijn voor de goede werking worden gecontroleerd, en
d. welke maatregelen als bedoeld in artikel 3.125, zesde lid, van het besluit worden getroffen.
Artikel 3 Besluit emissiearme huisvesting (ammoniak diercategorie melk- en kalfkoeien)
1. Degene die een inrichting drijft waarin landbouwhuisdieren worden gehouden, past in een dierenverblijf voor de hoofdcategorie varkens, de hoofdcategorie kippen en de hoofdcategorie kalkoenen geen huisvestingssystemen toe met een emissiefactor voor ammoniak die hoger is dan de maximale emissiewaarde voor ammoniak die voor een tot die hoofdcategorieën behorende diercategorie is vermeld in bijlage 1, waarbij de maximale emissiewaarde in:
a. kolom A geldt voor een dierenverblijf dat is opgericht op uiterlijk 30 juni 2015;
b. kolom B geldt voor een dierenverblijf dat is opgericht op of na 1 juli 2015, met uitzondering van een dierenverblijf als bedoeld in onderdeel c;
c. kolom C geldt voor een dierenverblijf dat is opgericht op of na 1 januari 2020 indien het dierenverblijf op het tijdstip van oprichting onderdeel is van een IPPC-installatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarin varkens onderscheidenlijk pluimvee worden gehouden.
Artikel 5:39 Algemene wet bestuursrecht
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2 De bestuursrechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep tegen de beschikking tot invordering echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
3 In beroep of hoger beroep legt de belanghebbende zo mogelijk een afschrift over van de beschikking die hij betwist.
4 Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek om voorlopige voorziening.