ECLI:NL:RBLIM:2025:56

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
11424595 CV EXPL 24-5939
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontruiming van woonruimte na beëindiging huurovereenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak, die op 7 januari 2025 door de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding waarin [eiser] de ontruiming van een woning vordert van [naam onderbewindgestelde], die onder bewind is gesteld. De huurovereenkomst tussen [eiser] en [naam onderbewindgestelde] was aangegaan voor bepaalde tijd en eindigde op 14 augustus 2024. Ondanks de beëindiging van de huurovereenkomst, verbleef [naam onderbewindgestelde] nog in de woning. De gemeente Sittard-Geleen had bemiddeld en een tijdelijke opschorting van de ontruiming voorgesteld, maar [naam onderbewindgestelde] heeft zich niet aan de gemaakte afspraken gehouden. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst tijdig was opgezegd en dat er geen stilzwijgende verlenging had plaatsgevonden. De kantonrechter verklaarde zich bevoegd om de zaak te behandelen, ondanks een verzoek van de bewindvoerder om onbevoegdheid. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van twee weken voor de ontruiming. De vordering tot betaling van huurachterstand en schadevergoeding werd afgewezen, omdat de huurachterstand inmiddels was ingelopen en er geen voldoende grondslag was voor de andere vorderingen. De bewindvoerder werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11424595 CV EXPL 24-5939
Vonnis in kort geding in het incident en in de hoofdzaak van 7 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. G.M.O. Puddu,
tegen
C&L BEHEER BVin haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[naam onderbewindgestelde],
te Geleen,
gedaagde partij,
eiser in het incident,
hierna te noemen: de bewindvoerder (q.q. [naam onderbewindgestelde] ),
gemachtigde: mr. R.M.J. Schoonbrood.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie van exceptie van relatieve bevoegdheid
- de producties van [naam onderbewindgestelde]
- de mondelinge behandeling van 12 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. De behandeling is aangehouden in afwachting van de oproeping van de bewindvoerder
- de voortzetting van de mondelinge behandeling van 17 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de bewindvoerder.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 15 augustus 2022 zijn [eiser] en [naam onderbewindgestelde] een huurovereenkomst aangegaan, waarbij [eiser] aan [naam onderbewindgestelde] heeft verhuurd het appartement aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: de woning). De huurovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van twee jaar, lopende tot en met 14 augustus 2024.
2.2.
Bij (aangetekend) schrijven van 24 mei 2024 heeft [eiser] [naam onderbewindgestelde] meegedeeld dat de huurovereenkomst op de overeengekomen einddatum van 14 augustus 2024 eindigt. In dit schrijven is gewezen op een huurachterstand van drie maanden. [naam onderbewindgestelde] heeft hier niet op gereageerd.
2.3.
Begin augustus 2024 ontvangen [eiser] en zijn gemachtigde een bericht van mevrouw [naam 1] van de gemeente Sittard-Geleen met het verzoek een bespreking te plannen waarbij - naast de hier genoemden – nog aanwezig zullen zijn [naam onderbewindgestelde] bijgestaan door mevrouw [naam 2] (van Kracht in Zorg).
2.4.
De bespreking heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2024. Aanwezig waren mevrouw [naam 1] , [eiser] en zijn gemachtigde, en [naam onderbewindgestelde] en [naam 2] .
Van de kant van de gemeente werd aan [eiser] verzocht om de ontruiming van [naam onderbewindgestelde] gedurende zes maanden op te schorten zulks ter voorkoming van het dakloos worden van [naam onderbewindgestelde] . De gemeente zou daarbij de bestaande huurachterstand voldoen en de door [eiser] gemaakte kosten vergoeden. Omdat [naam onderbewindgestelde] slachtoffer zou zijn van de toeslagenaffaire, zo deelde de gemeente mee, waren er financiële middelen om [naam onderbewindgestelde] te helpen. [naam onderbewindgestelde] zou onder bewind worden gesteld. Omdat [naam onderbewindgestelde] de woning reeds aan een derde had toegezegd, heeft [eiser] aangegeven bereid te zijn om de ontruiming gedurende maximaal drie maanden op te schorten.
2.5.
De afspraken zijn bevestigd in de correspondentie van 23 augustus 2024 van de gemeente Sittard-Geleen - en ondertekend door [naam 1] en [naam 2] op briefpapier van de gemeente Sittard-Geleen - en luiden, voor zover hier van belang:
Deze overeenkomst is enkel geldig indien [naam onderbewindgestelde] akkoord is met het onder bewind worden gesteld met onmiddellijke ingang. Dit zorgt voor verhuurder voor zekerheid en stabiliteit dat hij de komende drie maanden zijn huur overgemaakt zal krijgen.
  • Geen sprake van verlenging van de verhuurdersverklaring, maar sprake van gebruiksovereenkomst die beëindigd zal worden op 14 november 2024.
  • De woning dient op 14 november 2024 schoon, leeg en netjes te zijn achtergelaten door [naam onderbewindgestelde] .
  • [naam onderbewindgestelde] mag niet eerder uit zijn woning worden verwijderd dan de geaccordeerde datum van 14 november 2024
2.6.
Bij schrijven van 14 november 2024 heeft [eiser] meegedeeld dat het gebruiksrecht per 14 november 2024 eindigt. [naam onderbewindgestelde] is verzocht de woning te ontruimen.
2.7.
[naam onderbewindgestelde] woont tot op heden in de woning. Over de periode vanaf 14 augustus 2024 zijn (uiteindelijk) betalingen gedaan van bedragen gelijk aan de huurprijs.

3.Het geschil in de hoofdzaak en in het incident

3.1.
[eiser] vordert samengevat - ontruiming van de woning en de veroordeling van de bewindvoerder tot betaling van € 1.540,00 aan huurachterstand, € 745,00 per maand aan huurprijs totdat de huurovereenkomst is beëindigd en € 2.500,00 aan schadevergoeding, met kosten.
3.2.
De bewindvoerder voert verweer.
De bewindvoerder vordert in het incident dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaard.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident en in de hoofdzaak

het bevoegdheidsincident
4.1.
Tenzij de wet anders bepaalt, is bevoegd de rechter van de woonplaats van de gedaagde (artikel 99 Rv). In zaken betreffende huur van woonruimte is echter uitsluitend bevoegd de rechter binnen wiens rechtsgebied het gehuurde of het grootste gedeelte daarvan is gelegen (artikel 103 Rv). Rechtbank Limburg heeft twee zittingsplaatsen: Roermond en Maastricht. De categorie huurzaken worden op beide plaatsen behandeld.
In het reglement Zaaksverdelingsreglement rechtbank Limburg is neergelegd dat de gedaagde partij, die woonplaats heeft in (onder andere) de gemeente Sittard-Geleen, in kantonzaken (ook in kort geding) gedagvaard dient te worden voor de zittingsplaats Roermond. In bijzondere gevallen kan de behandeld rechter gemotiveerd van de bepalingen in dit reglement afwijken. Nu [naam onderbewindgestelde] woonachtig is in de gemeente Sittard-Geleen, had [naam onderbewindgestelde] - op grond van het zaakverdelingsreglement - gedagvaard moeten worden te Roermond.
4.1.1.
Zoals de kantonrechter partijen bij de (eerste) mondelinge behandeling reeds heeft meegedeeld, verklaart de kantonrechter zich bevoegd om van het gevorderde kennis te nemen. Het aanvraagformulier kort geding was abusievelijk gericht aan de administratie kort geding te Maastricht. Hierna is overleg geweest tussen de griffies van beide locaties. Zittingsplaats Roermond had gebrek aan capaciteit om de zaak te plannen, terwijl in Maastricht een datum op korte termijn beschikbaar was. Die bezettingsproblemen in Roermond, in samenhang bezien met het feit dat vorderingen in kort geding naar hun aard spoedeisend zijn, hebben tot de afweging geleid dat bijzondere omstandigheid ertoe nopen om de zaak in Maastricht door te zetten.
4.1.2.
Door de bewindvoerder is geen omstandigheid gesteld die onbevoegd verklaring en verwijzing alsnog wenselijk maakt. Partijen zijn al op de mondelinge behandeling verschenen en hadden zich (evenals de kantonrechter) voorbereid. Er is daarom geen reden gezien om de zaak (alsnog) te verwijzen. De kantonrechter heeft op de (eerste) mondelinge behandeling bovendien meegedeeld - zo nodig - formeel op te treden als kantonrechter van zittingsplaats Roermond (maar dan feitelijk in het gebouw te Maastricht). Ook hiermee zijn eventuele bevoegdheidsperikelen ondervangen.
4.1.3.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter de incidentele vordering zal afwijzen. De kantonrechter zal de proceskosten in het incident tussen hen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
formele procespartij
4.2.
Bij beschikking van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 september 2024 is [naam onderbewindgestelde] onder bewind gesteld waarbij C & L Beheer BV is benoemd tot bewindvoerder.
Op de (eerste) mondelinge behandeling heeft [naam onderbewindgestelde] gesteld dat [eiser] al voor het instellen van de dagvaarding van het bewind op de hoogte was. De gemachtigde van [naam onderbewindgestelde] heeft desgevraagd verklaard uitsluitend op te treden voor [naam onderbewindgestelde] , niet voor de bewindvoerder.
4.2.1.
Tijdens de zitting heeft [eiser] aangegeven dat hij wel wist dat bewind zou worden aangevraagd (als voorwaarde), doch dat hij pas heel laat de beschikking kreeg toegestuurd.
Daarbij is erop gewezen dat de meningen in het land erover verdeeld zijn wat betreft de taak van de bewindvoerder bij ontruimingen; zelfs de bewindvoerder verwees hem naar [naam onderbewindgestelde] .
4.2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de bewindvoerder nog altijd de formele partij dient te zijn; niet alleen ten aanzien van geldvorderingen maar ook ten aanzien van vorderingen tot ontruiming. Zowel het huurrecht (indien hier sprake is van een huurovereenkomst) als het gebruiksrecht (indien hier sprake is van bruikleen) worden beschouwd als vermogensbestanddelen die vallen onder het bewind. Indien de wederpartij of de kantonrechter tijdens de procedure bekend wordt met het bewind, geldt de beleidslijn die volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525), dat de bewindvoerder door de eisende partij wordt opgeroepen om in geding te verschijnen. De kantonrechter heeft daarom [eiser] hiertoe in staat gesteld. De stelling van [naam onderbewindgestelde] dat per definitie een niet-ontvankelijkheid aan de orde is, is in huurzaken niet de alom gangbare praktijk. Het komt de efficiëntie ook niet ten goede.
4.2.3.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 17 december 2024. Mr. Schoonbrood heeft beaamd dat de bewindvoerder, in de persoon van mevrouw I. van Grinsven, is opgeroepen. Mr. Schoonbrood heeft vervolgens verklaard (toch) op te treden als de gemachtigde van de bewindvoerder. De bewindvoerder is daarmee in rechte verschenen om het geding als formele procespartij over te nemen.
spoedeisend belang
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] , uitgaande van zijn stelling dat de overeenkomst is geëindigd (hetgeen erop neerkomt dat [naam onderbewindgestelde] thans zonder recht of titel gebruik maakt van de woning) een spoedeisend belang bij beoordeling van zijn vordering. Hij kan daarmee in zijn vordering worden ontvangen. Of die stelling ook juridisch houdbaar is en of de vordering verder kan worden toegewezen, zal hierna worden beoordeeld.
ontruiming
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
4.4.1.
Vaststaat dat partijen destijds een huurovereenkomst voor bepaalde tijd zijn aangegaan, die door [eiser] tijdig is opgezegd. [naam onderbewindgestelde] wist derhalve dat sprake was van tijdelijke huur. De duur waarvoor de huurovereenkomst is aangegaan is inmiddels ruim verstreken. Vervolgens is het aan de kantonrechter om te definiëren wat daarna is gebeurd (dan wel te oordelen dat die vraag hier in kort geding niet kan worden beantwoord).
4.4.2.
[eiser] stelt dat hij met/via de gemeente én [naam onderbewindgestelde] een (gebruiks)overeenkomst heeft gesloten waarbij
explicietis overeengekomen dat [naam onderbewindgestelde] drie maanden later dan de einddatum van de huurovereenkomst de woning alsnog zal verlaten. Dat is de gebruiksovereenkomst. [naam onderbewindgestelde] heeft dat niet gedaan. De bewindvoerder stelt op de zitting dat [naam onderbewindgestelde] niet zou hebben ingestemd met die afspraken en beroept zich nu op een voortzetting van die overeenkomst voor onbepaalde tijd. Op de vraag van de kantonrechter waaruit dan zou moeten blijken dat [naam onderbewindgestelde] dan zelf
weleen voortzetting van huurovereenkomst zou hebben afgesproken met de verhuurder of dat dit stilzwijgend zou zijn gebeurd, is de bewindvoerder het antwoord schuldig gebleven. Die afspraak is ook niet gemaakt althans daar is geen spoor van enige feitelijkheid aan ten grondslag gelegd. In de zin van het bepaalde van 7:271 lid 2 laatste zin BW is er dan ook niet opnieuw een huurovereenkomst aangegaan, als de stellingen al zouden kunnen worden gevolgd.
4.4.3.
Daarmee wordt teruggevallen op de algemene bepaling van artikel 7:230 BW. Indien na afloop van een huurovereenkomst de huurder met goedvinden van de verhuurder het gebruik van het gehuurde behoudt, wordt daardoor,
tenzij van een andere bedoeling blijkt, de overeenkomst, ongeacht de tijd waarvoor zij was aangegaan, voor onbepaalde tijd verlengd. In dit geval is bepaald géén sprake van een stilzwijgende verlenging. Er blijkt duidelijk van
een andere bedoeling(gezien de bevestiging van de gemaakte afspraken door de gemeente
).Over de kern ervan, zoals bij de feiten weergegeven, kan in redelijkheid geen onduidelijkheid bestaan. Hiervoor is ook geen nader onderzoek (lees: een bodemprocedure) vereist. Hetgeen alles betekent dat [naam onderbewindgestelde] thans zonder recht of titel in de woning verblijft. De verzochte ontruiming zal dan ook worden toegewezen.
4.5.
De ontruimingstermijn zal op de gebruikelijke twee weken worden gesteld, nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden om hiervan af te wijken. De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is. De gevorderde veroordeling in de kosten van de ontruiming voor het geval niet wordt voldaan aan de veroordeling tot ontruiming wordt afgewezen, omdat deze kosten niet vooraf begroot kunnen worden. Onduidelijk is of de kosten gemaakt moeten worden, waaruit de kosten precies bestaan en hoe hoog die kosten zullen zijn.
geldbedragen
4.6.
De gevorderde veroordeling tot betaling van de betalingsachterstand van € 1.540,00 is niet toewijsbaar, omdat de betalingsachterstand inmiddels geheel is ingelopen.
4.7.
De vordering om de bewindvoerder te veroordelen tot het betalen van de maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs ter hoogte van € 745,00 totdat de huurovereenkomst is beëindigd, is niet toewijsbaar omdat hiervoor geen voldoende grondslag is aangereikt. De kantonrechter begrijpt dat bedoeld is de vergoeding als bedoeld in artikel 7:225 BW. Nu [naam onderbewindgestelde] onder bewind staat, heeft de kantonrechter geen aanleiding om aan te nemen dat de vergoeding over de periode tot de ingegane maand van de ontruiming niet wordt betaald.
4.8.
De vordering om de bewindvoerder te veroordelen tot het betalen van een voorschot op de door hem te leiden schade ad € 2.500,00, is niet toewijsbaar omdat de oplevering nog niet heeft plaatsgevonden. Overigens is ook vooraf al niet gebleken van schade.
4.9.
De bewindvoerder is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.172,72
4.10.
Dit vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de kosten van het incident,
in de hoofdzaak
5.3.
veroordeelt de bewindvoerder om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woonruimte aan de [adres] te [woonplaats 2] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiser] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser] ,
5.4.
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten van € 1.172,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de bewindvoerder niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op7 januari 2025.
NIv