Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Wet studiefinanciering 2000
Artikel 1.2. Peildatum
Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet is bepalend de toestand op de eerste dag van de maand, tenzij anders is bepaald.
Artikel 2.4.
Voor studiefinanciering kan een mbo-student in aanmerking komen die is ingeschreven aan:
a. een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 WEB, voor zover het een uit 's Rijks kas bekostigde beroepsopleiding betreft, of
b. een instelling die ten aanzien van de beroepsopleiding het in artikel 1.4.1 WEB bedoelde recht heeft verkregen.
1. Het budget voor een mbo-student voor een kalendermaand is het totaal van:
a. een normbedrag voor de kosten van levensonderhoud,
b. een tegemoetkoming in de kosten van het lesgeld, en
2. Dit budget kan worden verhoogd met een toeslag voor een eenoudergezin ingevolge artikel 3.5.
3. De tegemoetkoming in de kosten van het lesgeld wordt voor een mbo-student vastgesteld op een twaalfde deel van het op grond van artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet geldende bedrag van het lesgeld. Het bedrag van de maximale aanvullende beurs, bedoeld in de artikelen 3.13, eerste lid, 3.16 en 3.18, wordt voor een mbo-student verhoogd met het bedrag van de tegemoetkoming.
4. De tegemoetkoming, bedoeld in het derde lid, wordt niet toegekend voor het studiejaar waarin de mbo-student de leeftijd van 18 jaren bereikt.
5. In afwijking van het eerste lid bestaat het budget voor een mbo-student die in aanmerking komt voor levenlanglerenkrediet alleen uit dat krediet.
6. De bedragen zijn opgenomen in artikel 3.18.
Artikel 3.7. Reisvoorziening
1. De reisvoorziening bestaat uit een reisrecht waarmee gedurende een bepaald deel van de week de student geen bedrag of een lager bedrag verschuldigd is aan de vervoersbedrijven, en kan voor groepen studenten bestaan uit een vergoeding in geld.
2. De vorm, wijze van toekenning en de voorwaarden van de reisvoorziening zijn bepaald in en krachtens paragraaf 3.7.
Artikel 3.27. Beëindiging reisrecht
1. Het reisproduct wordt door RSR stopgezet op verzoek van Onze Minister of de student op uiterlijk de tiende kalenderdag van de maand waarin:
a. de aanspraak op het reisrecht is beëindigd; of
b. het reisproduct op grond van artikel 3.24, tweede of vierde lid, is vervangen door een reisvoorziening in de vorm van geld.
2. Indien gebruik is gemaakt van het reisproduct na het moment, bedoeld in het eerste lid, aanhef, is degene aan wie het reisrecht is toegekend aan Onze Minister per halve kalendermaand een bedrag verschuldigd van, naar de maatstaf van 1 januari 2019:
a. € 75,00 [Red: per 1 januari 2024: € 89,54] voor zover het de eerste en de tweede halve kalendermaand betreft; en
b. € 150,00 [Red: per 1 januari 2024: € 179,10] voor zover het de derde en daaropvolgende halve kalendermaanden betreft.
3. De eerste helft van een kalendermaand loopt tot en met de vijftiende dag van die maand.
4. De opbouw van de bedragen, genoemd in het tweede lid, vangt aan op het moment dat sprake is van één van de situaties genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b, waarbij voor de eerste halve kalendermaand waarin € 75,00 verschuldigd is uitsluitend wordt gekeken naar het gebruik van het reisproduct tijdens de elfde tot en met de vijftiende dag van die maand.
5. Er is geen bedrag verschuldigd over de halve kalendermaanden waarin geen gebruik gemaakt is van het reisproduct.
6. Indien een student na het beëindigen van zijn aanspraak op het reisrecht opnieuw een reisrecht toegekend heeft gekregen, is na het beëindigen van het laatst toegekende reisrecht wederom sprake van een eerste halve kalendermaand, als bedoeld in het tweede lid, onder a.
7. Het tweede lid is niet van toepassing op een periode waarin het degene aan wie het reisrecht is toegekend, aantoonbaar niet kan worden toegerekend dat het reisproduct niet tijdig is stopgezet.
8. Het reisproduct wordt stopgezet op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.
9. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze van beëindigen van het reisrecht, en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en het tijdstip waarvoor de niet-toerekenbaarheid, bedoeld in het zevende lid, moet worden aangetoond.
Artikel 9.6. Verstrekken van inlichtingen door organen met een publiekrechtelijke taak
1. Organen met een publiekrechtelijke taak zijn verplicht op een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven wijze kosteloos inlichtingen te verstrekken, benodigd voor de uitvoering van deze wet.
2. RSR verstrekt op verzoek van Onze Minister voor de uitvoering van artikel 3.27, tweede lid, het gegeven of een persoon in een bepaalde periode nadat zijn reisproduct op grond van artikel 3.27, eerste lid, zou moeten zijn stopgezet, gebruik heeft gemaakt van het reisproduct.
3. Voor de uitvoering van het eerste lid, verstrekt de rechtspersoon die tot taak heeft het beheer van de aan de dragers van het reisproduct gekoppelde reisgegevens, op verzoek van RSR het gegeven of binnen een bepaalde periode gebruik is gemaakt van het reisproduct gekoppeld aan een bepaalde drager.
4. Onze Minister verwerkt de persoonsgegevens die hij ontvangt of bezit voor de uitvoering van artikel 3.27, tweede lid.
Regeling studiefinanciering 2000
Artikel 4.4. Beëindiging reisrecht
Het reisrecht wordt beëindigd door het reisproduct dat aan een drager is gekoppeld, stop te zetten op de wijze, bedoeld in artikel 4.5.
1. Met stopzetten wordt in dit artikel bedoeld het stopzetten, bedoeld in de artikelen 3.27 en 3.28 van de wet en artikel 4.4.
2. Het reisproduct dat is gekoppeld aan de drager, bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b of c, kan door de Minister of student worden stopgezet door RSR te verzoeken de koppeling tussen het reisproduct en de drager te verbreken.
3. Het reisproduct dat is geladen op de drager, bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a, wordt door de student stopgezet bij een daartoe bestemde automaat van de vervoersbedrijven.
4. De Minister kan, indien de met een reisproduct geladen drager technische gebreken heeft of indien de automaten van de vervoersbedrijven of het persoonlijke online account bij RSR niet functioneren, beslissen dat het reisproduct stopgezet kan worden door gebruik te maken van een aangetekende brief.