ECLI:NL:RBLIM:2025:5034

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
03.129238.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van poging tot doodslag en andere strafbare feiten in Brunssum

Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 april 2024 in Brunssum, waar de verdachte samen met een ander op het slachtoffer schoot met een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het medeplegen van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 8 jaren opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 16.644,56 toegewezen aan de benadeelde partij, het slachtoffer, voor materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlastelegging, ondanks de verdediging die een beroep deed op noodweer en noodweerexces. De rechtbank vond dat de verdachte niet proportioneel had gehandeld en dat er geen sprake was van een hevige gemoedsbeweging. De uitspraak benadrukte de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer, die levensgevaarlijk gewond raakte en meerdere operaties moest ondergaan. De rechtbank legde ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van 2 maanden op, omdat de verdachte zich aan meerdere strafbare feiten had schuldig gemaakt tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03.129238.24 en 03.337166.23 (ttz.gev.) en 03.109742.23 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2003 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de [PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 mei 2025. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partij is op de zitting gehoord mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] onder parketnummers 03.135847.24, 03.047080.23 en 03.052009.24 en [medeverdachte 2] onder parketnummers 03.129258.24 en 03.334902.22.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er feitelijk weergegeven op neer dat de verdachte:
Parketnummer 03.129238.24
Feit 1:op 14 april 2024, al dan niet samen met een ander en met voorbedachten rade, heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven;
Feit 2:op 14 april 2024 een vuurwapen voorhanden had;
Parketnummer 03.337166.23
Feit 1:op 27 september 2023 met een auto zodanig heeft gereden dat daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen bestond;
Feit 2:op 27 september 2023, al dan niet samen met een ander, een auto en kentekenplaten voorhanden had waarvan hij wist of kon vermoeden dat deze gestolen waren;
Feit 3:op 27 september 2023 in een auto heeft gereden waarop de verkeerde kentekenplaten zaten.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte vrij te spreken van het onder parketnummer 03.337166.23 als feit 3 ten laste gelegde, omdat niet is vast te stellen dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van de kentekenplaten. Hij acht de overige vier feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat hij partieel vrijspraak vordert ten aanzien van de voorbedachten rade van het onder parketnummer 03.129238.24 feit 1 ten laste gelegde, gezien de korte tijd die zat tussen de beslissing om te schieten en het daadwerkelijke schieten en de omstandigheid dat de verdachte het vuurwapen kort daarvoor in handen kreeg. Het opzet dat de verdachte bij het schieten had, bestaat naar het inzicht van de officier van justitie uit vol opzet. De verdachte heeft immers bewust de keuze gemaakt om gebruik te maken van het vuurwapen en de afstand tussen hem en het slachtoffer verkleind. Dat de verdachte ervan uitging dat het wapen niet (door)geladen was, doet daar niet aan af.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder parketnummer 03.337166.23 feit 3 ten laste gelegde om dezelfde reden als de officier van justitie. Ten aanzien van het onder parketnummer 03.129238.24 als feit 2 en onder parketnummer 03.337166.23 als feiten 1 en 2 ten laste gelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft partieel vrijspraak bepleit voor wat betreft de voorbedachten rade zoals ten laste gelegd onder feit 1 van parketnummer 03.129238.24, omdat de verdachte geen enkel motief had het slachtoffer te willen doden en er tussen het richten van het wapen en het schot ongeveer 5 seconden zaten. De verdachte heeft ook geen handelingen verricht zoals het eraf halen van de veiligheidspal, het doorladen van het wapen of het spannen van de haan, die duiden op een weloverwogen keuze om te schieten. De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de verdachte niet met vol opzet, maar hooguit met voorwaardelijk opzet handelde. De verdachte was aantoonbaar niet op de hoogte van het gegeven dat het vuurwapen was doorgeladen. Dat blijkt onder meer uit de omstandigheid dat hij het vuurwapen nadat hij het in handen had gekregen in zijn broeksband stopte, recht boven zijn kruis. Aangezien hij zich er niet van heeft vergewist of het vuurwapen geladen was en het vervolgens op het slachtoffer heeft gericht met zijn vinger op de trekker, ligt het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood wel in de rede.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 3 en partieel vrijspraak feit 2 onder parketnummer 03.337166.23
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen concluderen dat de verdachte wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat de kentekenplaten die op de auto waarin hij reed bevestigd waren, niet overeenkwamen met het kenteken dat voor die auto was afgegeven. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van feit 3. In het verlengde daarvan zal de rechtbank de verdachte eveneens vrijspreken voor wat betreft het gedachtestreepje ‘kentekenplaten voorzien van kenteken [kenteken] ’ van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen
Parketnummer 03.337166.23 [1]
De rechtbank volstaat ten aanzien van de bewezenverklaring met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
Feit 1
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 mei 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] van 27 september 2023;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] van 8 december 2023. [3]
Feit 2
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 mei 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] van 27 september 2023.
Parketnummer 03.129238.24 [5]
De rechtbank volstaat ten aanzien van de bewezenverklaring met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
Feiten 1 en 2
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 mei 2025;
  • de forensisch-medische letselrapportage van GGD Zuid-Limburg van 31 mei 2024;
- een opname van beeld als bedoeld in artikel 567 van het Wetboek van Strafvordering; [7]
- het proces-verbaal van verhoor van de getuige [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris van 10 december 2024. [8]
Bewijsoverwegingen parketnummer 03.129238.24 feit 1
Partieel vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat van voorbedachten rade geen sprake is geweest. Voor bewezenverklaring daarvan is immers vereist dat de verdachte heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Het korte tijdsverloop tussen het moment waarop de verdachte besloot te schieten en het daadwerkelijke schieten is een sterke contra-indicatie voor zulk beraad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte dan ook niet planmatig en berekenend, maar in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling gehandeld, reden waarom de verdachte partieel zal worden vrijgesproken voor wat betreft het met voorbedachten rade pogen te doden van het slachtoffer.
Opzet
De rechtbank dient verder te beoordelen of de verdachte opzettelijk heeft gehandeld bij het lossen van het schot dat het slachtoffer heeft getroffen. Voor een bewezenverklaring van een strafbare poging tot doodslag is immers vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Eerst de vraag of de verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer. Van ‘vol opzet’ is sprake in het geval van willens en wetens handelen, dat wil zeggen indien een bepaald gevolg – in dit geval de dood van het slachtoffer – wordt beoogd. De rechtbank is van oordeel dat in casu hiervan sprake is. Uit de camerabeelden blijkt immers duidelijk dat de verdachte naar het slachtoffer toeloopt, het wapen op hem richt en vrijwel onmiddellijk daarna schiet. De uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte logenstraft zijn verklaring dat hij niet wist dat het wapen (door)geladen was en dat van een ongeluk sprake zou zijn, en toont de klaarblijkelijke gerichtheid en beslistheid waarmee de verdachte gehandeld heeft. Door zo te handelen heeft de verdachte vol opzet gehad op de dood van het slachtoffer.
Medeplegen
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeverdachten. Daarvan was naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak sprake, omdat de verdachte van zijn medeverdachte, een vriend van hem, in een conflictsituatie een geladen vuurwapen aangereikt heeft gekregen. Daarmee heeft verdachte samen met een ander gezamenlijk uitvoering gegeven aan het strafbare feit, wat maakt dat de rechtbank uitgaat van het medeplegen van poging tot doodslag.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Parketnummer 03.129238.24
Feit 1 primair
op 14 april 2024, in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een kogel op die [verdachte] af te vuren, ten gevolge waarvan die [verdachte] in zijn romp en arm is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 14 april 2024, in de gemeente Brunssum, een vuurwapen van categorie II of III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
Parketnummer 03.337166.23
Feit 1 primair
op 27 september 2023 te Schinveld en Brunssum als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de wegen N274, N300, Akerstraat-Noord, Emmaweg, Thalesstraat, Treebeekstraat, Wenckebachstraat, terwijl hij op die wegen werd achtervolgd door politieambtenaren, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, immers heeft verdachte
- meermalen afgeslagen en van rijrichting veranderd zonder zijn richtingaanwijzer te gebruiken,
- het rood licht uitstralend verkeerslicht genegeerd,
- het stopteken (via het stoptransparant en/of optische en geluidsignalen van het politiedienstvoertuig) genegeerd,
- gereden met een snelheid van 121 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur,
- gereden met een snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur,
- tegen de rijrichting in gereden,
- een paaltje uit de grond gereden,
- met een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur, althans met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse, rakelings langs een voetganger gereden,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
Feit 2
op 27 september 2023 te Brunssum een personenauto (Fiat type 500 cabrio) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Terwijl de groep betrokkenen zich buiten op de kruising bevond, heeft de verdachte het slachtoffer een mes uit zijn broek zien halen vlak nadat hij over zijn eigen voeten was gestruikeld. Dat het slachtoffer een mes vasthad, wordt naast de verdachte door nog vier andere personen verklaard en is gezien de reactie van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ook aannemelijk. Zij liepen namelijk van het slachtoffer weg nadat het slachtoffer na de val weer op zijn benen stond. Door het zien van het mes ontstond bij de verdachte de vrees dat het slachtoffer de vrienden van de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , zou verwonden, nu zij zich op korte afstand van hem bevonden. In die situatie van een dreigende aanval is de verdachte op het slachtoffer afgestapt met het vuurwapen in zijn gestrekte arm, heeft de verdachte naar het slachtoffer geroepen dat hij het mes moest laten vallen en heeft hij op hem geschoten.
Volgens de raadsman had van de verdachte op dat moment niet kunnen worden gevergd dat hij zich aan de situatie onttrok aangezien zijn vrienden, en in het bijzonder [medeverdachte 1] , zich zo dichtbij het slachtoffer bevonden dat het slachtoffer hen met een enkele voorwaartse beweging van zijn arm zou hebben kunnen steken.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt en dat het feit dus strafbaar is. Dat het slachtoffer in een opgewonden toestand het café binnenkwam en mogelijk een mes bij zich had, rechtvaardigt niet dat de verdachte met een vuurwapen op hem heeft geschoten. De verdachte heeft zelf ook aangegeven dat het niet terecht was dat hij heeft geschoten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feitelijke grondslag
Bij de beoordeling van het noodweerverweer van de verdediging dient de rechtbank allereerst te onderzoeken of de feitelijke grondslag van dat beroep, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden.
Door de verdediging is daarover kortgezegd aangevoerd dat er een conflictsituatie was waarin het slachtoffer nadat hij was gevallen plotseling naar een mes greep en daarmee een dreigende indruk maakte terwijl hij zich dichtbij de medeverdachten bevond, waarop de verdachte met het vuurwapen heeft geschoten. In zoverre acht de rechtbank dat scenario aannemelijk geworden, nu er voldoende verklaringen zijn, naast die van de verdachte, die dat scenario ondersteunen. Dat is anders voor de omstandigheid dat de verdachte, terwijl hij met het vuurwapen op het slachtoffer afliep, naar het slachtoffer zou hebben geroepen dat hij zich van het mes diende te ontdoen, nu daar door geen enkele andere betrokkene over wordt verklaard en die verklaring door de verdachte pas bij de inhoudelijke behandeling voor het eerst is afgelegd. Ook de camerabeelden, waarop te zien is dat tussen het heffen van het vuurwapen en het schieten nog geen twee seconden zijn verstreken, komen niet overeen met de lezing van de verdachte dat hij eerst naar het slachtoffer heeft geroepen alvorens het schot te lossen.
Noodweer
Vervolgens dient de vraag zich aan of de door de verdediging geopperde feitelijke toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van eigen of anders lijf, eerbaarheid of goed. De verdediging daartegen moet noodzakelijk zijn en in verhouding staan tot die aanranding. Ook gedragingen die een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding opleveren, kunnen onder het begrip ‘aanranding’ vallen.
Uit hetgeen over de feitelijke grondslag is uiteengezet, blijkt dat de verdachte, die zich tot dan toe afzijdig had gehouden van het conflict, op enig moment het slachtoffer een mes zag pakken. Het slachtoffer bevond zich op dat moment kortbij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , vrienden van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank was van een feitelijke aanranding op dat moment nog geen sprake, maar in vorenstaande omstandigheden ziet de rechtbank wel aanleiding om uit te gaan van onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De rechtbank is niet van oordeel dat van de verdachte gevergd kon worden dat hij zich aan die situatie had onttrokken, temeer nu er gevaar dreigde voor zijn vrienden. In zoverre acht de rechtbank de toegepaste verdediging dan ook noodzakelijk.
Voorts is vereist dat het verdedigingsmiddel in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding, in andere woorden: had de verdachte ook voor een lichter middel kunnen kiezen? Hoewel sprake was van een dreiging door het hanteren van een mes door het slachtoffer, is het gebruik van een vuurwapen door de verdachte, resulterend in een schot, naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een verdedigingsmiddel dat in verhouding staat tot de bedreiging. De verdachte had immers ook kunnen volstaan met een minder vergaande reactie, zoals het tonen van het vuurwapen om af te schrikken, het in de lucht richten ervan, of, indien dat echt nodig was, het lossen van een waarschuwingsschot in de lucht.
Nu de verdachte ervoor heeft gekozen om direct gericht te schieten, terwijl minder ingrijpende verdedigingshandelingen voorhanden waren, kan niet worden gesproken van een proportionele of geboden verdediging. Het beroep op noodweer faalt daarom en het feit is aldus strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Parketnummer 03.129238.24
Feit 1 primair
medeplegen van poging tot doodslag;
Feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, of een vuurwapen van categorie III;
Parketnummer 03.337166.23
Feit 1 primair
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 2
opzetheling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Hoewel het verdedigingsmiddel mogelijk niet in verhouding stond tot de aanranding, was de keuze van de verdachte tot toepassing daarvan ingegeven door acute angst, omdat hij vreesde dat zijn vrienden aangevallen zouden worden, en heeft hij dat in een gemoedsopwelling gedaan.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Dat de verdachte mogelijk bang was, levert nog geen hevige gemoedsbeweging op.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Indien een verdedigingshandeling de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschrijdt, kan onder omstandigheden een geslaagd beroep worden gedaan op noodweerexces. Daarvoor is vereist dat de overschrijding het gevolg is van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, die is ontstaan als het onmiddellijke gevolg van de aanranding of dreiging daarvan.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweerexces heeft de rechtbank – in lijn met het overzichtsarrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:456) – meegewogen of het aannemelijk is dat een door de dreigende wederrechtelijke aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging bij verdachte van doorslaggevend belang is geweest voor de bewezenverklaarde gedraging. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat bij de verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de dreigende aanranding. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de verdachte handelde vanuit een door de dreigende aanranding opgewekte hevige angst, paniek of andere emotionele opwelling die zijn handelen verklaart en daarbij een doorslaggevende rol heeft gespeeld. Nu van een hevige gemoedsbeweging naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken, faalt ook het beroep op noodweerexces.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van het voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gezien de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte, dient te worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door van zeer korte afstand met een vuurwapen op het slachtoffer te schieten. Daarbij is het slachtoffer levensgevaarlijk gewond geraakt. Hij heeft maar liefst vier operaties moeten ondergaan, waarbij onder meer delen van zijn darmen zijn verwijderd en zijn longen en maag beschadigd zijn. Tot op de dag van vandaag ondervindt het slachtoffer de ingrijpende gevolgen van het incident: hij ervaart nog steeds pijn en is beperkt in zijn dagelijkse bezigheden. De rechtbank rekent het de verdachte bijzonder zwaar aan dat hij op een dergelijke gewelddadige en meedogenloze wijze een ander mens in levensgevaar heeft gebracht. Dat het slachtoffer dit heeft overleefd, is uitsluitend te danken aan de snelle en deskundige medische hulp die hem is geboden. De rechtbank acht het daarbij stuitend hoe lichtvaardig de verdachte heeft gehandeld: hij heeft in een gespannen conflictsituatie zonder zichtbare aarzeling een vuurwapen aangenomen, is daarmee op het slachtoffer afgestapt, en heeft vervolgens op slechts enkele meters afstand een schot gelost. Het gemak waarmee de verdachte overging tot dergelijk geweld, onderstreept de ernst van zijn handelen en het risico dat hij daarmee bewust heeft genomen. Daar komt bij dat het schietincident heeft plaatsgevonden midden in een woonwijk, in het bijzijn van anderen. Het gebruik van dergelijk buitensporig geweld in een woonwijk zaait naast de direct betrokkenen ook angst en onveiligheidsgevoelens onder buurtbewoners en in de samenleving als geheel en de rechtbank neemt dat de verdachte zeer kwalijk.
Daarnaast heeft de verdachte zich ruime tijd voor de poging tot doodslag schuldig gemaakt aan andere strafbare feiten door in een gestolen auto een levensgevaarlijke dollemansrit te maken om aan de politie te ontkomen. Daarbij heeft hij onder andere op veel te hoge snelheid gereden, een paaltje omvergereden en is hij rakelings langs een voetganger gereden. Ook dit incident getuigt van een volstrekt gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en respect voor de veiligheid van anderen.
Gelet op de ernst van deze feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend en geboden. Voor de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, die bij het bezit van een vuurwapen uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, en op de vaste rechtspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, waarin een gevangenisstraf van vijf jaren als uitgangspunt wordt genomen voor een poging tot doodslag.
De rechtbank ziet een aantal factoren die een verzwarende werking hebben op de op te leggen straf. Zo heeft de verdachte, na zijn daad, het slachtoffer voor dood achtergelaten en is naar Spanje gevlucht. Daarnaast is er sprake van medeplegen.
De rechtbank ziet aan de andere kant een jonge verdachte die verzeild raakte in een conflict dat niet het zijne was. Alhoewel hij – vanuit juridisch perspectief bezien – met vol opzet heeft gehandeld, herbergt zijn handelen ook een zekere mate van impulsiviteit en ondoordachtheid. Deze inborst van de verdachte is de rechtbank tijdens de terechtzitting ook gebleken. Zo kon de verdachte niet eens een begin maken met de beantwoording van de vraag hoe het nou kan zijn dat hij de hoofdverdachte is in deze zaak, terwijl hij het slachtoffer niet eens kent en met het conflict tussen de medeverdachten en het slachtoffer niets van doen had. Met deze impressies zal de rechtbank eveneens – en wel in strafmitigerende zin – rekening houden bij de bepaling van de strafmaat.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest, passend en zal zij de verdachte daartoe veroordelen.
Daarnaast acht de rechtbank het, gelet op de ernstige verkeersovertredingen, passend om aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van 12 maanden. De samenleving moet beschermd worden tegen dit ondoordachte en uiterst gevaarlijke rijgedrag van de verdachte. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het niet de eerste keer is dat de verdachte is veroordeeld voor verkeersfeiten.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het strafbare feit een diepe en blijvende impact heeft gehad op het slachtoffer. De rechtbank acht het van belang dat het slachtoffer wordt beschermd tegen contact met de verdachte, ter voorkoming van herhaling en ter bevordering van het herstel van het slachtoffer. Daarom zal de rechtbank aan de verdachte een maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze contact mag opnemen met het slachtoffer.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert schadevergoeding ter zake van feit 1 onder parketnummer 03.129238.24 tot een bedrag van € 17.900,92 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
materieel
eigen risico 2024: € 332,12
eigen risico 2025: € 385,-
medicinale cannabis: € 166,52
daggeldvergoeding: € 385,-
opvragen medische informatie: € 35,92
griffierechten mentorschap: € 90,-
kleding en schoeisel: € 250,-
toekomstig
eigen risico 2026: € 385,-
eigen risico 2027: € 385,-
medicinale cannabis: € 15.486,36
immaterieel
smartengeld: € 20.000,-
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering in zoverre die vordering ziet op toekomstige schade (posten viii. t/m x.). De overige materiële schade (posten i. t/m vii.) en de immateriële schade (post xi.) acht hij voldoende onderbouwd en toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering voor zover die ziet op toekomstige schade. Ten aanzien van de overige materiële schade heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De vordering tot immateriële schadevergoeding acht hij toewijsbaar tot een bedrag van ten hoogste € 10.000,-, omdat de uitspraken die door de benadeelde zijn aangehaald niet vergelijkbaar zijn, er geen stukken zijn overlegd waaruit blijkt dat de darmfunctie van de benadeelde niet volledig zal terugkeren en de traumabehandeling niet van de grond is gekomen door no-shows van de benadeelde.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Toekomstige schade
De rechtbank stelt vast dat de gestelde schadeposten (viii. t/m x.) die onder de toekomstige schade vallen thans onvoldoende concreet en onderbouwd zijn. De benadeelde partij zal in de vordering in zoverre deze ziet op deze posten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Overige materiële schade
De rechtbank is, mede gelet op artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek, voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder parketnummer 03.129238.24 onder feit 1 bewezenverklaarde schade heeft geleden tot het bedrag zoals gevorderd, bestaande uit de posten i. tot en met vii.
De vordering is in zoverre door de verdediging niet weersproken. Nu de vordering de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voorkomt, acht de rechtbank de vordering toewijsbaar, een totaalbedrag van € 1.644,56, bij gebrek aan een concreet gevorderde ingangsdatum te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige voldoening.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek is vergoeding mogelijk van ander nadeel dan vermogensschade. Op grond van lid 1 aanhef en onder b van voornoemd artikel is daarvoor onder andere plaats bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze.
Op grond van de inhoud van de bijlagen bij het voegingsformulier en hetgeen ter terechtzitting door de benadeelde partij naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat het recht op vergoeding van immateriële schade voldoende vast is komen te staan en dat toewijzing van een deel van de gevorderde schade gerechtvaardigd is.
Bij de begroting van het toe te wijzen bedrag heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij bedragen die in vergelijkbare zaken met soortgelijke feiten en opgelopen letsels doorgaans worden toegekend. Gelet daarop acht de rechtbank een bedrag van € 15.000,- passend en billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum tot de dag van volledige voldoening.
Totale schade
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij derhalve tot een totaalbedrag van € 16.644,56 toewijzen. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk en kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank stelt voorts vast dat de verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat de verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door een mededader is betaald, en andersom.

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 5 juli 2023 onder parketnummer 03.109742.23 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan meerdere strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf in beginsel op zijn plaats is. De rechtbank ziet verder ook geen omstandigheden die tot een ander oordeel nopen. De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie toewijzen en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gelasten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38v, 45, 57, 63, 287 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder parketnummer 03.337166.23 onder feit 3 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest en de tijd in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Ontzegging van de rijbevoegdheid
  • ontzegtde verdachte
    de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
    12 maanden
  • bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
Vrijheidsbeperkende maatregel
- legt een
vrijheidsbeperkende maatregelop grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op voor de duur van
drie jaren, inhoudende dat de verdachte:
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] );
- beveelt dat
vervangende hechtenisvoor de duur van
14 dagenzal worden toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste 6 maanden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding ten aanzien van het meergevorderde aan materiële en immateriële schade;
  • veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , ter zake van het onder parketnummer 03.129238.24 onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.644,56 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, en een bedrag van € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat
  • bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn medeverdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
Vordering tenuitvoerlegging
- beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Limburg van 5 juli 2023, gewezen onder parketnummer 03.109742.23, te weten een
gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. S.L.M. van Venrooij en mr. M.J.P. Waegemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.R.G. van Kerkhof en mr. F.M.A. Curfs, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2025.
Mrs. Waegemans en Curfs zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Parketnummer 03.129238.24
Feit 1 primair
hij op of omstreeks 14 april 2024, in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, een vuurwapen aan een of meer van zijn mededaders te overhandigen en/of vervolgens een of meer kogels op die [verdachte] af te vuren, ten gevolge waarvan die [verdachte] in zijn romp en/of arm is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 14 april 2024,in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer levensbedreigende schotletsels, heeft toegebracht, door een vuurwapen aan een of meer van zijn mededaders te overhandigen en/of vervolgens een of meer kogels op die [verdachte] af te vuren, ten gevolge waarvan die [verdachte] in zijn romp en/of arm is geraakt;
Feit 2
hij op of omstreeks 14 april 2024, in de gemeente Brunssum, een vuurwapen van categorie II en/of III, van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;
Parketnummer 03.337166.23
Feit 1 primair
hij op of omstreeks 27 september 2023 te Schinveld en/of Brunssum althans in Nederland als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de wegen, N274, N300, Akerstraat-Noord, Emmaweg, Thalesstraat, Treebeekstraat, Wenckebachstraat, terwijl hij op die wegen werd achtervolgd door politieambtenaren zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door, immers heeft verdachte
- meermalen, althans eenmaal afgeslagen en/of van rijrichting veranderd zonder zijn richtingaanwijzer te gebruiken,
- het rood licht uitstralend verkeerslicht genegeerd,
- het stopteken (via het stoptransparant en/of optische en geluidsignalen
van het politiedienstvoertuig) genegeerd,
- gereden met een snelheid van 121 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur,
- gereden met een snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur,
- tegen de rijrichting in gereden,
- een paaltje uit de grond gereden,
- met een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur, althans met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse rakelings langs een voetganger gereden, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
Feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 27 september 2023 te Schinveld en/of Brunssum, althans in Nederland als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de wegen, N274, N300, Akerstraat-Noord, Emmaweg, Thalesstraat, Treebeekstraat, Wenckebachstraat, terwijl hij op die wegen werd achtervolgd door politieambtenaren, op zodanige wijze heeft gestuurd, althans gereden, dat hij
- meermalen, althans eenmaal heeft afgeslagen en/of van rijrichting veranderd zonder zijn richtingaanwijzer te gebruiken,
- het rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd,
- het stopteken (via het stoptransparant en/of optische en geluidsignalen van het politiedienstvoertuig) heeft genegeerd,
- heeft gereden met een snelheid van 121 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur,
- heeft gereden met een snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur,
- tegen de rijrichting in heeft gereden,
- een paaltje uit de grond heeft gereden,
- met een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur, althans met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse rakelings langs een voetganger heeft gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 2
hij op of omstreeks 27 september 2023 te Brunssum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een personenauto (Fiat type 500 cabrio) en/of
- kentekenplaten voorzien van kenteken [kenteken] ,
althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 3
hij op of omstreeks 27 september 2023 te Schinveld, gemeente Beekdaelen, op de weg, N274, als eigenaar of houder een motorrijtuig, personenauto, over die weg heeft gereden, terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat op dat motorrijtuig (een) teken(s), te weten een kentekenplaat met kenteken [kenteken] was/waren aangebracht dat/die, niet zijnde het/een ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig opgegeven kenteken, door kon(den) gaan voor een zodanig kenteken, of dat/die teken(s) te doen doorgaan voor een overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands kenteken, of voor een met toepassing van artikel 37, derde lid, opgegeven (handelaars)kenteken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, registratienummer PL2300-2023153953, gesloten op 27 januari 2024, digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 138.
2.Dossierpagina’s 9 en 10.
3.Dossierpagina 14.
4.Dossierpagina’s 9 t/m 11.
5.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, registratienummer PL2300-2024059809, gesloten op 28 juni 2024, digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 322 (deel I) en pagina 1 tot en met pagina 269 (deel II).
6.Dossierpagina’s 265 t/m 271 (deel I).
7.Een video van 5 minuten en 3 seconden met bestandsnaam ‘ [bestandsnaam] ’.
8.Pagina 1 en pagina 3, alinea 14 tot en met pagina 5, alinea 11.