ECLI:NL:RBLIM:2025:4888

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
03-196533-24 RK: 25-002096
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke gegrondverklaring van beroep tegen beslissing rechter-commissaris over inbeslagname medicijndossier en patiëntendossier

Op 20 mei 2025 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster, een zorginstelling, zich richtte tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 18 december 2024. Deze beslissing betrof de inbeslagname van een medisch dossier en brieven van een revalidatiearts in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte [naam 4], die wordt verdacht van (poging tot) moord op zijn broer [naam 1] en zijn moeder [naam 5]. De rechtbank heeft vastgesteld dat klaagster ontvankelijk is in haar beklag, maar heeft de klaagster niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft de brieven van de revalidatiearts. De rechtbank oordeelde dat het verschoningsrecht van de zorgverleners in dit geval doorbroken kon worden vanwege de uitzonderlijke omstandigheden van de zaak, waarbij het belang van waarheidsvinding zwaarder woog dan het verschoningsrecht. De rechtbank heeft de periode van inbeslagname van het medisch dossier beperkt tot de periode van 1 januari 2023 tot en met 20 juni 2023, om de inbreuk op het verschoningsrecht te minimaliseren. De beslissing van de rechter-commissaris werd gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de klaagster werd niet-ontvankelijk verklaard voor de brieven.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
parketnummer : 03-196533-24
raadkamernummer : 25-002096
datum : 20 mei 2025
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 98, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klaagster 1] ,

Statutair gevestigd te Heerlen,
domicilie kiezend op het kantoor van mr. S.M. Kurvers, advocaat te Roermond (Kapellerlaan 38, 6041 JD Roermond),
hierna te noemen: de klaagster en/of [klaagster 1] .

Procedure

Op 16 september 2024 heeft de officier van justitie op de voet van artikel 105 Sv gevorderd dat de rechter-commissaris [klaagster 1] zal bevelen:
  • het medisch dossier van [naam 1] , geboren op [geboortegegevens 2] te [geboorteplaats] , overleden op 20 juni 2023, van 1 januari 2022 tot en met 20 juni 2023, (hierna: het medisch dossier) en
  • andere informatie waarvan de arts dan wel zorgverlener het van belang acht deze met het onderzoeksteam te delen,
aan hem ter inbeslagneming uit te leveren.
Daarnaast heeft de officier van justitie op 19 oktober 2024 op de voet van artikel 105 Sv gevorderd dat de rechter-commissaris [klaagster 1] zal bevelen:
- een 8-tal brieven, opgesteld door revalidatiearts [naam 2] , met de volgende dagtekeningen (hierna samen te noemen: de brieven):
- 27 januari 2014
- 14 februari 2014
- 14 maart 2014
- 8 oktober 2014 (twee brieven)
- 26 november 2014
- 20 mei 2015
- 28 augustus 2015
aan hem ter inbeslagneming uit te leveren.
Op 18 september 2024 heeft de rechter-commissaris de vordering van de officier van justitie voor wat betreft het medisch dossier toegewezen en [klaagster 1] bevolen binnen een termijn van vijf dagen de gegevens aan de rechter-commissaris ter inbeslagneming uit te leveren.
Op 7 oktober 2024 heeft [klaagster 1] zich ten aanzien van het medisch dossier beroepen op het haar toekomende (afgeleid) verschoningsrecht. [klaagster 1] heeft het medisch dossier op diezelfde dag in een afgesloten envelop aan de rechter-commissaris ter hand gesteld, opdat deze een beslissing overeenkomstig artikel 98 Sv kon geven.
Op 24 oktober 2024 heeft de rechter-commissaris de vordering van de officier van justitie voor wat betreft de brieven toegewezen en [klaagster 1] bevolen binnen een termijn van vijf dagen de gegevens aan de rechter-commissaris ter inbeslagneming uit te leveren.
Op 30 oktober 2024 heeft [klaagster 1] zich ten aanzien van de brieven beroepen op het haar toekomende (afgeleid) verschoningsrecht. [klaagster 1] heeft de brieven op diezelfde dag in een afgesloten envelop aan de rechter-commissaris ter hand gesteld, opdat deze een beslissing overeenkomstig artikel 98 Sv kan geven.
Op 18 december 2024 heeft de rechter-commissaris beslist dat [klaagster 1] weliswaar een afgeleid verschoningsrecht toekomt voor wat betreft het medisch dossier en de brieven, maar dat op de in die beslissing genoemde gronden in dit geval de inbeslagneming daarvan is toegestaan. Hierna heeft de rechter-commissaris het bezwaar van [klaagster 1] ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissingen is door [klaagster 1] op 21 januari 2025 een klaagschrift ingediend. Het Openbaar Ministerie heeft voorafgaand aan de behandeling in raadkamer een schriftelijk standpunt ingenomen over het klaagschrift. Als reactie hierop is namens [klaagster 1] een aanvullend standpunt ingenomen.
De rechtbank heeft op 8 april 2025 het klaagschrift van [klaagster 1] in openbare raadkamer behandeld en daarbij de gemachtigde van [klaagster 1] , [naam 3] , haar advocaat, mr. S.M. Kurvers, en de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft het klaagschrift gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met het klaagschrift van [klaagster 2] en het klaagschrift van [klaagster 3] . Na sluiting van het onderzoek is de uitspraak (voorlopig) bepaald op 6 mei 2025 om 9:00 uur. Vanwege de complexiteit van de beslissing is de uitspraak uiteindelijk bepaald op 20 mei 2025 om 09:00 uur. Beide partijen zijn hiervan op de hoogte gesteld.”

Beklag

Het klaagschrift richt zich tegen de beslissingen van de rechter-commissaris van 18 december 2024. [klaagster 1] stelt zich – zakelijk weergegeven – primair op het standpunt dat de rechter-commissaris ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat het (afgeleid) verschoningsrecht doorbroken mag worden.
Subsidiair is namens [klaagster 1] aangevoerd dat er minder bezwaarlijke middelen bestaan dan het aan het Openbaar Ministerie ter beschikking stellen van het gehele medisch dossier en de brieven. Een forensisch arts kan bekijken welk gedeelte van het medisch dossier en de brieven van belang kan zijn bij de waarheidsvinding, zodat enkel dit gedeelte aan het Openbaar Ministerie hoeft te worden afgegeven. Daarnaast heeft [klaagster 1] aangevoerd dat de periode waarover inzage wordt gevraagd zeer ruim is en niet proportioneel tot de verdenking.
Eveneens wordt verzocht om – met het oog op de privacy van de medewerkers van [klaagster 1] – bij een eventuele gegrondverklaring de personalia van de zorgverleners te anonimiseren.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich – kort gezegd – primair op het standpunt dat er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn die de doorbreking van het beroepsgeheim en - in het verlengde daarvan – het verschoningsrecht rechtvaardigen, zodat de klacht tegen de beslissing van de rechter-commissaris ongegrond moet worden verklaard.
De officier van justitie heeft hierbij gewezen op de verdenking jegens [naam 4] van (poging tot) moord op zijn broer [naam 1] . Het medisch dossier bevat naar verwachting cruciale informatie over de periode voorafgaand en rond het overlijden van [naam 1] . Ook heeft de officier van justitie gewezen op de verdenking tegen [naam 4] van valsheid in geschrifte, die specifiek ziet op de inbeslaggenomen brieven.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat, om een objectief en volledig beeld van de (mentale) gezondheid van [naam 1] te krijgen, de periode niet verder kan worden ingeperkt. Wat betreft het verzoek tot anonimiseren heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat dit een barrière opwerpt voor eventuele (vervolg)onderzoekswensen en dit daarnaast niet een belang is dat het verschoningsrecht beoogt te beschermen.
De officier van justitie heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het inschakelen van een forensisch arts om de inbeslaggenomen stukken te beoordelen en (eventueel een samenvatting hiervan) over te dragen aan het Openbaar Ministerie een manier kan zijn om de inbreuk op de privacy van [naam 1] zoveel als mogelijk te mitigeren.

Beoordeling

Het klaagschrift is binnen de termijn van 14 dagen na betekening van de beslissing van de rechter-commissaris bij de griffie van deze rechtbank ingediend. De rechtbank stelt vast dat [klaagster 1] daarmee aan het vereiste van artikel 98, vierde lid, Sv heeft voldaan en derhalve ontvankelijk is in haar beklag.
De rechtbank ziet zich bij de beoordeling van het klaagschrift voor de vraag gesteld of de rechter-commissaris, op basis van het aan de wet en aan de rechtspraak van de Hoge Raad ontleende toetsingskader, in samenhang met het haar ter beschikking staande dossier terecht heeft kunnen komen tot de beslissing van 18 december 2024, dat het bezwaar van [klaagster 1] tegen de inbeslagneming van het medische dossier en de brieven ongegrond is.
De rechtbank stelt voorop dat [klaagster 1] werkgever is van (een groot aantal) indiviuele zorgverleners, onder wie artsen en verpleegkundigen. Het medisch dossier en de brieven vallen zonder twijfel onder het verschoningsrecht van de bij [klaagster 1] in dienst zijnde zorgverleners. Aan [klaagster 1] komt daardoor als werkgever een afgeleid verschoningsrecht toe, als geregeld in artikel 218 Sv.
De brieven van de revalidatiearts
Voor wat betreft de brieven overweegt de rechtbank het volgende. In het geval van een afgeleid verschoningsrecht geldt dat dit afgeleide recht afhankelijk is van de uitoefening van het verschoningsrecht waarvan het is afgeleid. Het verschoningsrecht is een verstrekkend recht dat verbonden is aan de uitoefening van bepaalde ambten of beroepen. De uitoefening daarvan is dan ook voorbehouden aan die primair verschoningsgerechtigde. Hij of zij zal zelf moeten beoordelen of de stukken onder het verschoningsrecht vallen en, zo ja, of op het verschoningsrecht een beroep moet worden gedaan.
Het is, anders gezegd, niet aan de organisatie waaraan een afgeleid verschoningsrecht toekomt, om in plaats van de primair verschoningsgerechtigde te bepalen hoe het individuele verschoningsrecht wordt uitgeoefend.
De rechtbank stelt vast dat de revalidatiearts [naam 2] bij de rechter-commissaris zelf geen beroep heeft gedaan op zijn verschoningsrecht. Daarnaast maakt de rechtbank uit de bijlagen die het Openbaar Ministerie bij de reactie op het klaagschrift (meer specifiek pagina 55 tot en met 60) heeft gevoegd, op dat [naam 2] bij zijn verhoor door de politie evenmin een beroep op zijn verschoningsrecht heeft gedaan ten aanzien van (de inhoud van) de brieven. Hij verklaart vrijelijk bij de politie over welke delen van de brieven die hij te zien krijgt wel en niet overeenkomen met de brieven die hij zelf geschreven heeft. [naam 2] verklaart meerdere malen dat als de politie het zeker wil weten, ze de originele versies bij [klaagster 1] moeten opvragen.
Nu voor de rechtbank vaststaat dat de revalidatiearts [naam 2] als primair verschoningsgerechtigde geen beroep heeft gedaan op zijn verschoningsrecht, moet [klaagster 1] – als de daarvan afgeleide verschoningsgerechtigde – niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klaagschrift, voor zover het ziet op de brieven van de revalidatiearts (zie hiervoor de uitspraak van de Hoge Raad op 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3076, rechtsoverweging 2.5.3.).
Het medisch dossier
Voor wat betreft het medisch dossier overweegt de rechtbank het volgende. Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven het verschoningsrecht. De vraag of zich zo uitzonderlijke omstandigheden voordoen dat het belang van de patiënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de arts geheimhoudt hetgeen zij hem hebben toevertrouwd, moet wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt, laat zich echter niet in het algemeen beantwoorden.
Bij de beantwoording van die vraag zal in een geval als dit moeten worden gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat dat het is begaan, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt in verband met het belang dat door het verschoningsrecht wordt gediend en de mate waarin de betrokken belangen van de patiënt worden geschaad indien het verschoningsrecht wordt doorbroken.
Daarnaast moet de beoordeling van deze vragen eveneens worden bezien tegen de achtergrond van de uit artikel 2 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarin het recht op leven is gewaarborgd, voortvloeiende positieve verplichting van de Staat tot het doen van een effectief en onafhankelijk onderzoek (vgl. EHRM 17 januari 2002, no. 32967/96, Calvelli en Ciglio tegen Italië, EHRC 2002/22 en EHRM 9 april 2009, no. 71463/01, Silih tegen Slovenië).
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden moet allereerst worden vastgesteld of er een redelijk vermoeden aan schuld is aan een ernstig strafbaar feit. Daarna moet worden vastgesteld of deze verdenking van dien aard is, dat er kan worden gesproken van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van waarheidsvinding.
Over het redelijk vermoeden van schuld van een ernstig strafbaar feit heeft de rechter-commissaris het volgende overwogen.
Het onderzoek van de politie is toegespitst op drie gebeurtenissen:
  • 12 juni 2024 en medio april 2024: bittere smoothie gedronken door [naam 5] , die daarna onwel wordt,
  • 23 juni 2023: overlijden van [naam 1] , de broer van verdachte.
Deze gebeurtenissen worden hierna nader beschreven.
Op 12 juni 2024 wordt [naam 5] (hierna: het slachtoffer), de moeder van verdachte [naam 4] , opgenomen in het ziekenhuis MUMC in Maastricht. De politie heeft daarna diverse verklaringen opgenomen van het slachtoffer, waarin zij onder meer vertelde dat ze op 11 juni 2024 rond 17:30 uur van haar zoon [naam 4] een smoothie moest opdrinken die erg bitter smaakte. Zij voelde zich daarna niet goed en ging in een stoel zitten wachten op haar zoon [naam 4] , van wie zij wist dat die de volgende dag weer zou komen. Toen [naam 4] de volgende ochtend kwam, voelde zij zich nog steeds slap. [naam 4] heeft toen de huisarts gebeld en zij is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Dit was de tweede keer dat ze ziek was geworden na het drinken van een bittere smoothie. De eerste keer was in april 2024. Zij is longpatiënte (COPD) en in het verleden heeft ze morfine voorgeschreven gekregen van haar longarts. Sinds april 2024 gebruikt zij de voorgeschreven morfine niet meer. Haar zoon [naam 4] heeft de overgebleven morfine toen teruggebracht naar de apotheek. Zij denkt dat haar zoon [naam 4] haar iets wil aandoen om geld van de verzekering te krijgen: hij heeft een extra levensverzekering op haar leven afgesloten. Het slachtoffer heeft aangifte gedaan tegen haar zoon [naam 4] van poging moord. De longarts van het slachtoffer verklaarde bij de politie dat het slachtoffer bij binnenkomst in het ziekenhuis op 12 juni 2024 niet bij bewustzijn was en dat in haar urine een zeer hoge dosis morfine werd aangetroffen.
In de laptop van [naam 4] werden tussen 27 maart 2024 en 11 juni 2024 opmerkelijke zoekopdrachten aangetroffen zoals onder meer: ‘wat is een overdosis morfine’, ‘100 gram is hoeveel ml’, ‘dela levensverzekering’, ‘330 ml hoeveel cl’, ‘50 ml morfine’, ‘morfine bij copd’, ‘werkingstijd morfinedrank’, ‘overdosis morfine bij copd’, ‘dosering morfine bij palliatieve sedatie’, ‘smoothie bufles’, ‘levensverzekering nn’, ‘onderzoek doodsoorzaak levensverzekering’, ‘oramorph drank 2mg/ml’, ‘smoothie ah’, ‘hoe snel werkt oramorph drank’, ‘bijwerkingen morfine drank’ en ‘werkingstijd morfine drank’.
Op 20 juni 2023 is de broer van [naam 4] , [naam 1] , overleden. [naam 1] , die op dat moment in de woning van zijn broer [naam 4] verbleef, werd die dag in bed aangetroffen met vermoedelijk een overdosis verdovende middelen. Door de schouwarts werd als onderdeel van de lijkschouw urine van [naam 1] afgenomen ten behoeve van de toxicologische urinesneltest. Deze test was positief op morfine. Van [naam 1] is verder bij de politie bekend dat hij mogelijk in mei 2023 een overdosis genomen heeft en naar aanleiding daarvan zou zijn opgenomen in het [Ziekenhuis] . Het slachtoffer [naam 5] verklaarde op 26 juni 2024 bij de politie dat zij vermoedde dat haar zoon [naam 4] betrokken was bij de dood van zijn broer [naam 1] en dat de levensverzekering hiervoor het motief was. Uit onderzoek van de politie bleek dat [naam 4] geen eigen inkomen heeft en dat hij zijn uitgaven voornamelijk bekostigt uit van zijn moeder en van zijn partner ontvangen bedragen/overboekingen, uitkeringen/toeslagen van de belastingdienst en uitkeringen van verzekeringen. [naam 4] is begunstigde van een op het leven van zijn moeder afgesloten levensverzekering en heeft in december 2023, ofschoon de verzekeringsmaatschappij aanvankelijk vermoedde dat sprake was van fraude bij het aangaan van de verzekering, een groot geldbedrag ontvangen van de verzekeringsmaatschappij in verband met de op het leven van zijn broer [naam 1] afgesloten levensverzekering.
Bijlage II bij de reactie van het Openbaar Ministerie bevat op pagina 201 en 202 een weergave van de zoekopdrachten van het google account van [naam 4] op 2 april 2023:14:42 uur Bezocht:. "Oramorph oplossing The Netherlands'
14:48 uur Bezocht: "Overdosis morfine I Trubendorffer"
15:34 uur Zoeken: "10 mg oxycodone"
15:36 uur Zoeken: "mag oxycodon samen met morfine"
23:53 uur Zoeken: "flesje morfine laten vallen"
En ook de dagen erna wordt gezocht op morfine en oxycodon (onder meer: "100 mg morfine drank is dat veel" en "Hoelang werkt morfine drank”.
Uit bijlage IV bij de reactie van het Openbaar Ministerie – betreffende een proces-verbaal met een beschrijving door een verbalisant van het patiëntendossier van [naam 1] , bijgehouden door zijn huisarts – volgt dat [naam 1] begin april 2023 is opgenomen geweest met een opiatenintoxicatie. Over een tweede intoxicatie op 6 mei 2023 vermeldt het proces-verbaal:
“Brief 06-05-2023: SEH: [naam 1] is rond 09:30 nog door verpleging gezien en 1,5 uur later niet aanspreekbaar aangetroffen met snurkende ademhaling. Verpleging is gestart met reanimatie. In ambulance is [naam 1] weer aanspreekbaar geworden nadat er naloxon is gegeven. Patiënt blijft herhalen dat hij vanochtend een smoothie heeft gedronken. En dat hij het niet vertrouwt. Hij vraagt zich af of er niets in de smoothie heeft gezeten. Dit heeft hij van zijn broer gekregen.”
[naam 1] heeft altijd ontkend met opzet te veel oxycodon/medicatie te hebben ingenomen.
Verder blijkt uit het dossier van de huisarts dat [naam 1] nooit blijk heeft gegeven van suïcidale gedachten; hij staat juist vol en gemotiveerd in het leven. Ook blijkt dat [naam 1] verstandelijk beperkt was, wat bijdraagt aan het beeld dat [naam 1] waarschijnlijk geen zelfmoord heeft gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de onderlinge samenhang van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat jegens de verdachte [naam 4] een redelijk vermoeden van schuld bestaat voor de poging tot moord op zijn moeder [naam 5] en de (poging tot) moord op zijn broer [naam 1] . Bij beide feiten bestaat de verdenking (onder meer) uit het toedienen van een overdosis aan morfine. Dit zijn zeer ernstige verdenkingen. De rechtbank merkt daarbij op het onderzoek in raadkamer summier van aard is, ook als het gaat om de beoordeling van de verdenking jegens verdachte [naam 4] . De vraag is dan of het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt in dit geval zo veel gewicht in de schaal legt dat het maatschappelijk belang van het verschoningsrecht van de klager daar niet tegen opweegt.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het belang van waarheidsvinding een zodanig zwaarwegend maatschappelijk belang is, dat daarvoor het verschoningsrecht van [klaagster 1] moet wijken. Het medisch dossier kan een wezenlijke bijdrage leveren aan de waarheidsvinding omtrent de dood van [naam 1] . Informatie zoals het medicijngebruik, eventuele zelfmoordpogingen en/of eerdere overdoses medicijnen kunnen hierbij een cruciale rol spelen. Ook gegevens over de vraag of [naam 1] leed aan hartfalen kunnen hierbij van belang zijn. Daarnaast overweegt de rechtbank dat, nu het strafrechtelijk onderzoek gericht is op het overlijden van [naam 1] , zijn toestemming voor het delen van zijn medisch dossier met het Openbaar Ministerie verondersteld mag worden te zijn gegeven. De rechtbank betrekt daarbij eveneens dat berichten zijn ontvangen dat de nabestaanden van [naam 1] (te weten zijn moeder en broer) geen bezwaar hebben tegen het delen van het medisch dossier met het Openbaar Ministerie.
Voor de beantwoording van de vraag of de met doorbreking van het verschoningsrecht te verkrijgen gegevens niet op andere of minder bezwarende wijze kunnen worden verkregen, is het volgende van belang. Uit het verhandelde in raadkamer blijkt dat de huisarts van [naam 1] niet over alle informatie in het medisch dossier beschikt. Het dossier van de huisarts kan daardoor geen uitkomst bieden. [klaagster 1] heeft daarnaast subsidiair aangedragen om een forensisch arts in te schakelen. Het Openbaar Ministerie moet echter bij de beoordeling van de mogelijkheid van een strafbaar feit (zoveel als mogelijk) de beschikking hebben over alle feiten en omstandigheden die daarvoor noodzakelijk zijn, zodat alles in onderling verband en samenhang kan worden gezien. Nu een forensisch arts onvoldoende in staat is een goede schifting in de informatie aan te brengen, kan ook die optie geen uitkomst bieden. De rechtbank stelt daarmee vast dat er geen minder bezwarende manieren zijn waarop de informatie kan worden verkregen.
Over de periode waarover het medisch dossier is gevorderd, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is onvoldoende gebleken dat informatie over de gehele periode vanaf 1 januari 2022 tot en met 20 juni 2023 noodzakelijk is voor de waarheidsvinding. Uit de beschrijving van het dossier van de huisarts blijkt dat [naam 1] op 2 april 2023 voor de eerste keer op de spoedeisende hulp is opgenomen vanwege onder meer een opiatenintoxicatie. De rechtbank merkt hierbij op dat de verdenking tegen [naam 4] is toegespitst op de moord op [naam 1] door het toedienen van een overdosis morfine. Dit maakt dat de periode voorafgaand aan de opiatenintoxicatie eveneens van belang is voor het strafrechtelijk onderzoek. Gelet op het zwaarwegende belang van het verschoningsrecht ziet de rechtbank echter reden om de periode in te perken tot de periode vanaf 1 januari 2023 – drie maanden voor de eerste opiatenintoxicatie – tot en met 20 juni 2023. Hiermee wordt de mate waarin het verschoningsrecht wordt doorbroken zo veel mogelijk beperkt.
Over het subsidiaire standpunt van [klaagster 1] dat de personalia van de medewerkers overweegt de rechtbank het volgende. Het verschoningsrecht dient niet als doel om de privacy van de (afgeleid) verschoningsgerechtigde te beschermen. Gelet hierop en het feit dat het anonimiseren van personalia problemen op kan leveren bij eventuele (vervolg) onderzoekswensen zoals het horen van getuigen wijst de rechtbank dit verzoek af.
Samenvattend komt de rechtbank, na afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen, tot de conclusie dat zich in dit geval uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. De rechtbank kan zich daarom verenigen met de beslissing van de rechter-commissaris, met dien verstande dat dit ten aanzien van het medisch dossier enkel geldt voor de periode vanaf 1 januari 2023. De klaagster zal voor wat betreft de brieven niet- ontvankelijk worden verklaard en het klaagschrift zal voor wat betreft het medisch dossier over de periode tot 1 januari 2023 gegrond en over de periode vanaf 1 januari 2023 ongegrond worden verklaard.

BeslissingDe rechtbank:

- verklaart de klaagster ten aanzien van de onder de revalidatiearts in beslag genomen brieven niet-ontvankelijk in haar beklag;
- verklaart het klaagschrift ten aanzien van het medisch dossier over de periode van 1 januari 2022 tot 1 januari 2023 gegrond;
- verklaart het klaagschrift ten aanzien van het medisch dossier over de periode vanaf 1 januari 2023 tot en met 20 juni 2023 ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de meervoudige raadkamer, mr. M.J.M. Goessen, voorzitter, mr. K.G. Witteman en mr. L.E.M. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.V. Haring en F.N.D. Bemer, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de klaagster en het Openbaar Ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.