ECLI:NL:RBLIM:2025:4846

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
ROE 23/1729
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor zonnepark op voormalige vuilstort

Op 20 mei 2025 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark op de voormalige vuilstort Venraysbroek in Venray. De eisers, bestaande uit vier particulieren en de Stichting Dassenwerkgroep Limburg, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venray, dat op 6 juni 2023 de omgevingsvergunning verleende. De eisers betogen dat de ruimtelijke onderbouwing van het besluit niet deugt en dat het besluit in strijd is met gemeentelijk beleid. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van de eisers grotendeels niet slagen, behalve op het punt van het ontbreken van een termijn voor de omgevingsvergunning. De rechtbank vernietigt het besluit op dat punt en bepaalt zelf dat de vergunning voor 25 jaar wordt verleend. De rechtbank concludeert dat de belangen van de vergunninghouder en de gemeente zwaarder wegen dan die van de eisers, en dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat. De uitspraak benadrukt ook de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de overgangsregels van de Omgevingswet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23 / 1729
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2025 in de zaak tussen
[eiser 1], uit [woonplaats 1] , eiser 1,
[eiser 2], uit [woonplaats 2] , eiser 2,
[eiser 3], uit [woonplaats 3] , eiser 3,
[eiser 4], uit [woonplaats 4] , eiser 4,
Stichting Dassenwerkgroep Limburg, uit Margraten, eiser 5,
hierna samen te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. F. Khalil),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. Seelen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Bodemzorg Limburg, uit Maastricht,
vergunninghouder
(gemachtigde: [gemachtigde 3] ).
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een zonnepark op het perceel Venraysbroek in Venray .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep samen met het beroep ROE 23 / 1693 gevoegd op zitting behandeld op 19 februari 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiser 1, eiser 3, eiser 4, namens eiser 5 [gemachtigde 1] , de gemachtigde van eisers, [gemachtigde 2] van [bedrijfsnaam] , de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van vergunninghouder.
Nadat de rechtbank het onderzoek heeft gesloten, is het beroep ROE 23 / 1693 ingetrokken.
Beoordeling
Overgangsrecht Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is in dit geval ingediend op 19 oktober 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór
1 januari 2024, van toepassing blijft.
Totstandkoming bestreden besluit
2. Op 19 oktober 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo ten behoeve van het realiseren van een zonnepark op de gesloten vuilstort ‘ Venraysbroek ’ (hierna ook: het perceel). De vergunninghouder is eigenaar van het perceel. Ter plaatse gelden de bestemmingsplannen ‘Buitengebied Venray 2010’ en ‘Buitengebied Venray 2010, herziening regels’ [1] met de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Beekdal’. Ter plaatse van het perceel geldt de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - voormalige stortplaats’, met als uitgangspunt, dat het oprichten van bouwwerken slechts is toegestaan, indien hierdoor de mogelijkheid tot sanering niet wordt belemmerd en de verontreiniging niet wordt verspreid. [2] Het zonnepark is in strijd met de gebruiks- en bouwregels van deze bestemmingen.
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Onderdeel hiervan is de (definitieve) ruimtelijke onderbouwing Zonnepark Venraysbroek (hierna: ruimtelijke onderbouwing). [3] Verweerder heeft de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, sub 3° van de Wabo. Het bestreden besluit is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en hebben daartegen beroep ingesteld. Op hetgeen zij in beroep hebben aangevoerd, zal de rechtbank hierna ingaan.
Belanghebbenden?
4. Alvorens de rechtbank het geschil inhoudelijk kan behandelen, dient te worden beoordeeld of eisers belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit.
4.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit - zoals een een omgevingsvergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit (artikel 1:2, eerste lid, van de Awb). [4] Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. [5] Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4.2. Het zonnepark, dat een oppervlakte zal hebben van ongeveer 6 hectare, komt te liggen op een gesloten (voormalige) vuilstort, die eruit ziet als een soort terp / heuvel in het landschap. Tussen de woningen / percelen van eisers en de locatie van het zonnepark liggen eigendommen van derden. Eisers 1 t/m 4, zoals ter zitting gebleken woonachtig binnen een straal van 200 tot 500 meter, zullen allemaal zicht krijgen op het zonnepark. In dat licht is de rechtbank van oordeel dat zij belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Eiser 5 is een rechtspersoon, die blijkens de statuten (artikel 2) ten doel heeft alle mogelijke activiteiten te ondernemen ter bescherming van en tot behoud van de das, zijn biotoop en alle daarin voorkomende dieren en planten in Limburg en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. Uit de ruimtelijke onderbouwing (natuurwaardenonderzoek) volgt dat de das voorkomt binnen de invloedsfeer van het zonnepark. In dat perspectief is eiser 5 als belanghebbend te beschouwen (artikel 1:2: derde lid, van de Awb). [6]
Bijlagen bestreden besluit
5. Eisers geven aan dat de datering in het bestreden besluit van enkele bijlagen niet overeenkomt met de datering van de daarbij gevoegde bijlagen. Verder wordt in het bestreden besluit verwezen naar het Eindrapport zienswijzen. Dit rapport zit echter niet bij de bijlagen van het bestreden besluit en volgens eisers maakt dit rapport daarom geen onderdeel uit van het besluit. Dit geldt ook voor het grondwateronderzoek. [7]
6. De rechtbank is met eisers van oordeel dat het bovenstaande tot onduidelijkheid zou kunnen leiden. De rechtbank vindt echter dat het voorgaande niet tot gevolg heeft dat deze beroepsgrond slaagt en het bestreden besluit vernietigd moet worden. Mocht het bovenstaande al zijn aan te merken als een gebrek, dan heeft dit geen negatieve gevolgen (gehad) voor eisers. Eisers hebben namelijk beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en niet gebleken is dat ze niet over alle stukken (hebben kunnen) beschikken. Aannemelijk is daarom dat eisers daardoor niet zijn benadeeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verklaring van geen bedenkingen vereist?
7. Volgens eisers is er ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) bij
de gemeenteraad gevraagd, hetgeen in strijd is met artikel 2.27 van de Wabo en artikel 6.5. van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Zij vinden dat het bestreden besluit in strijd is met het door de gemeenteraad vastgestelde beleid, namelijk het Kader voor duurzame opwekking energie (KODE) [8] en de Omgevingsvisie Venray [9] . Volgens eisers voldoet het bestreden besluit wat betreft de KODE niet aan een aantal hierin genoemde uitgangspunten. Eisers wijzen in dit kader erop dat niet is voldaan aan uitgangspunt 1 omdat er geen omgevingsdialoog heeft plaatsgevonden conform de KODE en de Handreiking Omgevingsdialoog 2019. Eisers zijn niet actief benaderd voor een eenmalige bijeenkomst op 2 juni 2021. Daarnaast voldoet het bestreden besluit volgens eisers niet aan de uitgangspunten 2 en 3 in de KODE. Dit omdat hierin uitdrukkelijk drie gebieden zijn aangewezen waar geen zonneprojecten zijn toegestaan, namelijk ‘Natuurgebieden’, ‘Essen’ en ‘Beekdalen’, terwijl de planlocatie volgens eisers juist wel valt onder het eerst en laatst genoemde uitsluitingsgebied. Tevens is het bestreden besluit volgens eisers in strijd met uitgangspunt 5 in de KODE omdat er geen bewijs is overgelegd dat de opgewekte stroom kan worden geleverd, opgeslagen of omgezet. Uit het Eindrapport zienswijzen blijkt dat transportindicaties niet meer door de netbeheerder worden afgegeven. Tevens blijkt volgens eisers hieruit dat het zonnepark op de lijst staat voor de aansluiting op het net in 2027 en dat niet vaststaat dat als er capaciteit beschikbaar is op het net deze aan vergunninghouder wordt toegewezen. Ook is er volgens eisers sprake van strijdigheid met uitgangspunt 6. Zij stellen dat er sprake is van een overhaaste beslissing omdat er vooralsnog geen enkele zekerheid is dat het zonnepark zal worden aangesloten en er daarnaast door verweerder in een groter verband wordt gekeken naar het realiseren van veel grotere projecten. Ook voeren eisers aan dat er sprake is van strijd met uitgangspunt 7 in de KODE. Volgens hen wordt niet voldaan aan de in bijlage 3 bij de KODE opgenomen kwalitatieve ontwerpprincipes en eisen voor de landschappelijke inpassing. Zo wijzen zij erop dat de hoogte van de zonnepanelen op grond van de hiervoor genoemde bijlage in beginsel ten hoogste 1,70 meter is, terwijl in dit geval sprake is van een hoogte van 2,50 meter. Niet is gemotiveerd waarom is afgeweken van de gebruikelijke hoogte. Ook wordt er volgens eisers ten onrechte gebruikt gemaakt van een betonnen draagconstructie omdat dit juist is uitgesloten. Tenslotte stellen eisers dat het bestreden besluit in strijd is met uitganspunt 8 in de KODE omdat er geen nul-meting van de bodem heeft plaatsgevonden door de vergunninghouder, terwijl dit wel uit dit uitgangspunt volgt.
8. Zoals eisers stellen heeft de gemeenteraad bij besluit van 17 september 2019 bepaald dat een vvgb niet nodig is bij initiatieven die passen binnen het door de gemeenteraad vastgestelde beleid. De rechtbank merkt allereerst op dat in de KODE (p. 31 onder Spoor 2) de voormalige stortplaats Venrays Broek expliciet wordt genoemd als (mogelijke) locatie voor de opwekking van zonne-energie. De rechtbank volgt eisers niet dat uit de (na de KODE vastgestelde) Omgevingsvisie zou blijken dat de locatie van het zonnepark met deze visie in strijd is. Eisers hebben niet weersproken hetgeen verweerder in het verweerschrift heeft vermeld namelijk dat in de Omgevingsvisie onder het thema ‘Duurzaamheid’ nadrukkelijk is bepaald dat in de KODE is beschreven op welke wijze de gemeente omgaat met initiatieven voor duurzame energie en dat de ambities van de gemeente uit de energiestrategie een plek vinden in diverse (onder meer) concrete projecten (zoals het zonnepark Venrays Broek). In de agrarische gebieden kiest de gemeente voor een evenwichtige ontwikkeling van zonneparken gekoppeld aan het landschapstype zoals in de KODE is verwoord. Uit het voorgaande volgt dus niet dat er een vvgb nodig is.
8.1. Voor zover eisers stellen dat het bestreden besluit in strijd is met een aantal uitgangspunten van de KODE - zie onder 7 - (en ook om die reden een vvgb nodig is), volgt de rechtbank hen daarin eveneens niet. Op basis van de ruimtelijke onderbouwing, het verweerschrift en de behandeling ter zitting is gebleken dat die strijd, daargelaten of het relativiteitsvereiste op een aantal van deze punten niet aan eisers kan worden tegengeworpen, er niet is. Eisers hebben dat niet of onvoldoende weerlegd. Deze beroepsgronden slagen niet.
Goede ruimtelijke ordening

9.Volgens eisers is er geen sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Het sondeeronderzoek vindt pas plaats in de ‘bouwvergunningfase’ en daarbij ook de
funderingswijze. De gevolgen voor de bodem, het verstoren van de afdeklaag en mogelijke
verspreiding van verontreiniging staan daarmee niet vast. De effecten van de ondergrondse bekabeling zijn niet onderzocht. Anders dan in de ruimtelijke onderbouwing is beschreven, bestaat er weliswaar een percolaatsloot, maar het water wordt niet afgevoerd naar de gemeentelijke riolering/waterzuiveringsinstallatie. Ook de beschrijving in de ruimtelijke onderbouwing met betrekking tot een ringsloot is onjuist. Deze ringsloot is niet gerealiseerd.
Met het realiseren van het onderhavige project zullen er grote veranderingen optreden met
betrekking tot hemelwaterafvoer of het vrijkomen van percolaat. Eisers vrezen met de komst van het zonnepark voor het vrijkomen van meer verontreiniging uit de voormalige stort in de bodem en daarmee ernstige aantasting van hun woon- en leefklimaat.
10. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
10.1.
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo, beleidsruimte toe en moet daarbij de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [10]
10.2.
De in de Wabo geboden mogelijkheid van gefaseerde vergunningverlening brengt volgens de rechtbank met zich dat er bij de onderhavige eerste fase niet op (alle) specifieke aspecten over het bouwen hoeft te worden ingegaan. Bij het bestreden besluit staan de ruimtelijke gevolgen voorop. In dat licht is de rechtbank van oordeel dat aspecten als fundering en sondering thans nog niet aan de orde zijn. Voor zover eisers vrezen dat er verdere verontreiniging kan plaatsvinden van bodem en / of grondwater verwijst de rechtbank naar haar overwegingen hierover onder 23 t/m 26. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Aerius-berekening
11. Uit de Aerius-berekening in verband met de stikstofdepositie blijkt volgens eisers dat alleen de aanlegfase is onderzocht en niet de gebruiksfase. Ook is er in de aanlegfase geen rekening gehouden met transportbewegingen voor het vellen van bomen en stobben, voor de plaatsing van betonplaten, andere delen van de draagconstructie en het plaatsen van transformatoren en inkoopstation en het aanbrengen van een aansluitkabel. Eisers hebben een notitie van BMD-Advies overlegd [11] , waaruit volgens hen blijkt dat de eerdergenoemde Aerius-berekening onjuist is.
12. De rechtbank stelt voorop dat de bepalingen in de Wet natuurbescherming (Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied daarin zijn opgenomen ter bescherming van het behoud van de daar aanwezig natuurwaarden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011 [12] volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken Wnb-normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
12.1.
De rechtbank stelt vast dat naar aanleiding van deze beroepsgrond een aanvullende Aerius-berekening is gemaakt [13] voor de gebruiksfase waaruit gebleken is dat er geen bijdrage op een Natura-2000 gebied zal plaatsvinden, hetgeen niet is weerlegd door eisers. Los daarvan staat vast dat het zonnepark niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied is gelegen en eisers 1 t/m 4 niet in de buurt van een Natura-2000 gebied wonen. Daarom staat artikel 8:69a van de Awb in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van het betoog van hen. [14] Dat geldt volgens de rechtbank, gezien het statutaire doel, ook voor eiser 5 en als dat al niet zo zou zijn, dan slaagt de beroepsgrond niet gezien de uitkomsten van de aanvullende Aerius-berekening.
Natuurwaardenonderzoek

13.In het natuurwaardenonderzoek van Ecolybrium, dat onderdeel is van de ruimtelijke onderbouwing, worden de aanwezigheid van de steenmarter, de bever en de Alpenwatersalamander niet genoemd, terwijl eisers de aanwezigheid van deze soorten niet uitsluiten. Verder zijn in dit onderzoek niet de ‘gebiedsbescherming’ en ‘houtopstanden’, als wezenlijk onderdeel van de Wnb, ter sprake gebracht. Ook is volgens hen niet inzichtelijk gemaakt hoe de kap van circa 100 bomen wordt gecompenseerd. Aangezien in het onderzoek wordt geconcludeerd dat bij aanleg van het zonnepark verstoring optreedt en de biotoop verandert, zal de populatie aan dieren zeer waarschijnlijk drastisch teruglopen volgens eisers. De conclusie van het onderzoek, dat de gunstige instandhouding van de aangetroffen soorten niet in het geding komt, wordt door eisers betwist.

14. Gezien de afstanden tussen het te realiseren zonnepark en de woningen / percelen van eisers 1 t/m 4 - zie onder 4.2 - staat volgens de rechtbank artikel 8:69a van de Awb in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van het betoog van eisers over de soortenbescherming. Volgens de Afdeling zou dat anders zijn in de situatie dat die afstand maximaal 100 meter zou zijn. [16]
14.1.
Voor zover de statutaire doelstelling van eiser 5 strekt tot bescherming van dit belang overweegt de rechtbank het volgende. Onderdeel van het verweerschrift is, naar aanleiding van deze beroepsgrond van eisers, een reactie van de gemeentelijk ecoloog. Hij bevestigt de bevindingen van het natuurwaardenonderzoek van Ecolybrium en concludeert het volgende.
“De conclusie van eisers dat het biotoop van het Venrays Broek verandert en dat als gevolg
daarvan de populatie dieren drastisch zal teruglopen is onjuist. Een verandering van een biotoop betekent immers niet dat populaties zullen teruglopen. Biotoop verandering kan wel tot gevolg hebben dat de soortensamenstelling verandert. Dat is niet per definitie zorgwekkend. Leefgebieden zijn altijd onderhevig aan verandering en de ene soort zal plaatsmaken voor een andere soort. Dat is ook onderdeel van een natuurlijke dynamiek, zolang er maar voldoende leefgebied blijft bestaan. Op een natuurlijk systeem is successie de motor van verandering. Beheer van een gebied speelt hierop in. Zonder ingrijpen heeft lek biotoop of habitat de neiging om door te ontwikkelen tot bos. De soortensamenstelling zal hiermee ook aan veranderingonderhevig zijn.
De
ecoloog van de gemeente Venray is van opvatting dat er voldoende leefgebied zal blijven bestaan. De soortensamenstelling zal wellicht veranderen, zonder dat dit ten koste gaat van aanwezige wettelijk beschermde soorten. De soortensamenstelling heeft daarmee betrekking op algemeen voorkomende soorten die afnemen of misschien zelfs verdwijnen en op andere algemeen voorkomende soorten die er nieuw leefgebied zullen vinden.”
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het natuurwaardenonderzoek van Ecolybrium zorgvuldig tot stand is gekomen / geen gebreken bevat. Datzelfde geldt voor de reactie van de ecoloog. In dat licht en nu eiser 5 geen contra-expertise heeft overgelegd, slaagt deze beroepsgrond niet.
14.2
Ten aanzien van de kap van bomen en houtopstanden volgt volgens de rechtbank uit de ruimtelijke onderbouwing en de landschappelijke inpassing dat er voldoende beplanting overblijft. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt - dat is niet weerlegd door eisers - dat hier geen compensatie vereist is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ontheffing flora en fauna
15. Behalve dat de Wnb-ontheffing niet als document is bijgevoegd bij het bestreden besluit, is volgens eisers onduidelijk voor welke voortplantingsplaatsen of rustplaatsen de verleende ontheffing geldt. De ontheffing is verleend voor de periode van oktober 2021 tot juli 2023. De vergunninghouder beschikt daarmee op dit moment niet over een ontheffing flora en fauna, terwijl dit wel is vereist indien de vergunninghouder dassenburchten opzettelijk beschadigt of vernielt.
16. Allereerst vindt de rechtbank - zie ook onder 14 - dat eisers 1 t/m 4 niet voor deze belangen kunnen opkomen. Ten aanzien van eiser 5 is de rechtbank van oordeel dat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een (onherroepelijke) tijdelijke ontheffing. Deze maakt onderdeel uit van de gedingstukken. Voorts staat op dit moment niet vast dat een vergelijkbare (nieuwe) Wnb-ontheffing niet verleend kan worden. [17] In dit verband merkt de rechtbank nog op dat het bestreden besluit een voorschrift bevat voor de monitoring van de ter plaatse aanwezige dassen. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Borgen landschappelijke inpassing
17. De landschappelijke inpassing is volgens eisers niet geborgd met een voorwaardelijke verplichting, maar slechts met een verplichting.
18. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de landschappelijke inpassing in het bestreden besluit het volgende voorschrift is opgenomen.
“Het landschappelijk inpassingsplan (d.d. 14-10-2020) dient gelijktijdig met de bouw, doch uiterlijk 2 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning te worden gerealiseerd en vervolgens in de toekomst zowel kwalitatief als kwantitatief in stand te worden gehouden.”
De rechtbank vindt dit voorschrift duidelijk genoeg. Overtreding daarvan kan gehandhaafd worden en de rechtbank ziet niet in waarom dit niet een voldoende borging met zich brengt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Onduidelijk voorschrift ontmanteling installaties
19. Volgens de KODE worden vergunningen in beginsel voor 25 jaar aangevraagd. Eisers wijzen erop dat in het vergunningvoorschrift over de ontmanteling van de installaties deze tijdsduur niet is opgenomen. Dat voorschrift luidt:
“Ontmanteling installaties: Op het moment, dat de installatie ontmanteld dient te worden, dient deze in zijn geheel van de locatie verwijderd te worden en dient het terrein weer teruggebracht te worden in de huidige situatie.”
20. Ter zitting heeft de gemachtigde van vergunninghouder verklaard er geen bezwaar tegen te hebben als in de omgevingsvergunning het voorschrift wordt opgenomen dat deze voor 25 jaar verleend wordt. Verweerder heeft ook niet onderbouwd waarom deze termijn, in afwijking van de KODE, niet aan de omgevingsvergunning is verbonden. De rechtbank zal deze termijn dan ook aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze beroepsgrond slaagt. Zie verder onder 27.
Overbodig voorschrift
21. Het algemene vergunningvoorschrift ‘dat er gebouwd moet worden overeenkomstig het Bouwbesluit en de bouwverordening van de gemeente Venray’ is volgens eisers overbodig / onzorgvuldig omdat het hier over ‘strijdig gebruik’ en niet ‘bouwen’.
22. Zoals de rechtbank onder 20 heeft overwogen is een bepaalde tijdsduur aangewezen. Uiteindelijk gaat het hier om de realisering op basis van een daarvoor benodigde omgevingsvergunning voor het bouwen. Of daarvoor de Wabo geldt of de Omgevingswet laat de rechtbank hier in het midden. Eisers zijn door dit vergunningvoorschrift niet benadeeld en de rechtbank ziet niet in waarom deze beroepsgrond zou moeten slagen.
Grondwateronderzoek
23. Eisers vinden het grondwateronderzoek discutabel, omdat door grondverzet, het aanbrengen van drainage en het dempen van de Venrayse Endepoel in de directe omgeving van de voormalige stort, het grondwaterpeil is gezakt. Het is de vraag of de stroomrichting juist is bepaald en de peilbuizen juist zijn geplaatst. Ook heeft er geen onderzoek plaatsgevonden naar het oppervlaktewater rondom de stort en de percolaatsloot.
24. De rechtbank stelt vast dat bij het bestreden besluit als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing behoren het door Tritium Advies uitgevoerde ‘Grondwateronderzoek voormalige stortlocatie Venray’s Broek te Venray’ en het door Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV uitgevoerde ‘Grondwateronderzoek rondom vml storplaats Venraysbroek ’. [18] Daarnaast blijkt uit de gedingstukken, hetgeen niet is weersproken door eisers, dat het Waterschap Limburg met de waterparagraaf heeft ingestemd. Daargelaten hetgeen verweerder nog heeft toegevoegd in het verweerschrift over de bevindingen van de gemeentelijk ‘adviseur riolen en water’ en nu er geen contra-expertise is overgelegd ziet de rechtbank geen reden waarom verweerder in dit verband niet tot het bestreden besluit is kunnen komen. Het staat eisers uiteraard vrij (te zijner tijd) richting genoemd waterschap actie te ondernemen, zowel als het gaat om eventuele (nadere) vergunningverlening als handhaving. Zie ook onder 26 t/m 26.2. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Afdeklaagonderzoek, bodemonderzoek en zwerfstromen, financiële uitvoerbaarheid
25. Volgens eisers ontbreekt er een recent onderzoek en is het afdeklaagonderzoek voormalige stortplaatsen gedateerd (2005). De conclusies van dit onderzoek ontbreken en zijn kennelijk opgenomen in een brief aan de provincie (die ontbreekt in de stukken). Daarmee staat niet vast dat de afdeklaag voldoende druk- en treksterkte heeft (hetgeen als randvoorwaarde in de notitie ‘Herontwikkeling stortplaatsen” van 7 februari 2019 van de IP-werkgroep Nazorg Stortplaatsen is gesteld). Uit het afdeklaagonderzoek blijkt dat er sprake is van verontreinigde grond, zodat een nader bodemonderzoek noodzakelijk is. Eisers begrijpen daarom ook niet dat in de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen dat er geen actualiserend bodemonderzoek is uitgevoerd, omdat ter plaatse geen veranderingen hebben plaatsgevonden in het gebruik van de locatie (hetgeen eisers ook betwisten). Vraag is dan ook of de bodemkwaliteit geschikt is voor het realiseren van het beoogde zonnepark.
Eisers vinden in dit verband ook dat de financiële uitvoerbaarheid van het zonnepark onzeker is.
26. Daargelaten of volgens de rechtbank eisers 1 t/m 4 gezien de afstand tot hun woningen / percelen en eiser 5 gezien in relatie tot het statutaire doel hiervoor kunnen opkomen is het vaste jurisprudentie van de Afdeling ‘dat de aanwezigheid van verontreiniging in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde plaatsen en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, geregeld zijn in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Deze liggen nu niet ter beoordeling voor. Maar verweerder mag het bestreden besluit niet vaststellen als hij redelijkerwijs had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid in de weg staat.’ [19]
26.1.
Voor zover hier al - vergunninghouder is eigenaar van de voormalige vuilstort, het is niet de eerste vuilstort waarop een zonnepark gerealiseerd wordt en het is aan de vergunninghouder om te beoordelen of het project financieel rendabel genoeg is - het aspect van de financiële uitvoerbaarheid (ten volle) ter toets kan voorliggen, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende onderzoeken sinds de sluiting van de stortplaats in 1982 zijn gedaan. Het gaat om de onderzoeken uit 1997 van Tauw, uit 2005 van Royal Haskoning, uit 2016 van TritiumAdvies en uit 2023 van Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV. Voorts is uit de gedingstukken / behandeling ter zitting gebleken dat er (van tijd tot tijd) monitoring plaatsvindt en Gedeputeerde Staten van Limburg als het bevoegde gezag voor bodemsanering bekend is met / geadviseerd heeft over het bestreden besluit.
26.2.
Uit het voorgaande volgt dat de verontreiniging van bodem / grondwater (voldoende) in beeld is gebracht / wordt gemonitord. In dit verband wijst de rechtbank ook naar haar overweging onder 2. De daar vermelde regel uit het bestemmingsplan is volgens de rechtbank blijven gelden. Verweerder heeft zich dus redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezigheid van bodem- / grondwaterverontreiniging op voorhand niet aan de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestreden besluit in de weg staat. [20] Het feit dat, zoals namens eisers is gesteld door [bedrijfsnaam] [21] , het zonnepark tot een aanmerkelijke kans op versnelde aantasting van eventuele stalen vaten in de voormalige stort leidt en er daarmee een risico ontstaat dat tot dusverre nog gesloten stalen vaten met afvalstoffen lek raken als gevolg van de lekstromen uit het zonnepark, wat daarvan ook zij, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze beroepsgronden slagen niet.
Conclusie en gevolgen
27. Gelet op het voorgaande - zie onder 20 - is het beroep van eisers gegrond. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd, voor zover daarin niet de tijdsduur van 25 jaar is opgenomen. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en bepalen dat in het bestreden besluit die termijn wordt opgenomen. Het ligt voor de hand net zoals voor de landschappelijke inpassing - zie onder 18 - deze termijn te koppelen aan het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Het bestaande voorschrift - zie onder 19 - zal als volgt komen te luiden:
“Ontmanteling installaties: De installatie dient 25 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen ontmanteld te worden. Op het moment, dat de installatie ontmanteld dient te worden, dient deze in zijn geheel van de locatie verwijderd te worden en dient het terrein weer teruggebracht te worden in de huidige situatie.”
27.1.
Voor zover door de rechtbank al niet ten aanzien van sommige aspecten artikel 8:69a van de Awb is tegengeworpen, is het beroep van eisers voor het overige ongegrond. Er is geen strijd met een goede ruimtelijke ordening en met de KODE en een aantal aspecten is in andere procedures aan de orde (bouwen, bodem- en grondwaterverontreiniging). Niet is gebleken dat het bestreden besluit op voorhand niet (financieel) uitvoerbaar is. Verweerder heeft de belangen in verband met de realisering van het zonnepark zwaarder mogen laten wegen dan die van eisers. Mede gezien de afstanden tussen de woningen / percelen van eisers 1 t/m 4 en de locatie van het zonnepark kan niet gezegd worden dat het woon- en leefklimaat van hen onevenredig wordt aangetast. Van een (onevenredige) inbreuk op de statutaire doelstelling van eiser 5 is eveneens geen sprake.
28. Omdat het beroep van eisers (deels) gegrond is, hebben zij recht op vergoeding door verweerder van het door hen voor het beroep betaalde griffierecht van € 365,-. Ook dient verweerder de proceskosten voor juridische bijstand te vergoeden. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van
€ 907,-) met wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.814,-. Voor vergoeding van de door de deskundige ( [bedrijfsnaam] ) gemaakte kosten ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat op dat punt het beroep ongegrond is.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond, voor zover dit ziet op de tijdsduur van de
omgevingsvergunning;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin niet is bepaald voor welke tijdsduur de omgevingsvergunning is verleend;
- bepaalt dat aan het bestreden besluit een voorschrift wordt opgenomen dat als volgt komt te luiden: “Ontmanteling installaties: De installatie dient 25 jaar na het
onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen ontmanteld te
worden. Op het moment, dat de installatie ontmanteld dient te worden, dient deze in
zijn geheel van de locatie verwijderd te worden en dient het terrein weer
teruggebracht te worden in de huidige situatie.”
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2025. .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 mei 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Vastgesteld op 14 december 2010 respectievelijk 1 november 2016.
2.Artikel 4.1, aanhef en onder m, van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Venray 2010’.
3.Van Sweco van 10 mei 2023.
4.Zie bij voorbeeld de uitspraak van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1981.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737.
6.Zie ook onder 13 t/m 16.
7.Zie ook onder 23 en 24.
8.Vastgesteld op 29 oktober 2019.
9.Vastgesteld op 2 november 2021.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
11.Van 15 september 2023.
13.Bijlage bij het verweerschrift.
14.Zie bij voorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2023:425, ro 10.3.
15.Van 12 juli 2021.
16.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024: 4391, ro 8.2.
17.Zie bij voorbeeld de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van
18.Van 7 oktober 2016 respectievelijk 2 mei 2023.
19.Zie de uitspraak van 7 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1980, ro 8.1.
20.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:425, ro 12.3.
21.Van 17 augustus 2023.