14.2Ten aanzien van de kap van bomen en houtopstanden volgt volgens de rechtbank uit de ruimtelijke onderbouwing en de landschappelijke inpassing dat er voldoende beplanting overblijft. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt - dat is niet weerlegd door eisers - dat hier geen compensatie vereist is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ontheffing flora en fauna
15. Behalve dat de Wnb-ontheffing niet als document is bijgevoegd bij het bestreden besluit, is volgens eisers onduidelijk voor welke voortplantingsplaatsen of rustplaatsen de verleende ontheffing geldt. De ontheffing is verleend voor de periode van oktober 2021 tot juli 2023. De vergunninghouder beschikt daarmee op dit moment niet over een ontheffing flora en fauna, terwijl dit wel is vereist indien de vergunninghouder dassenburchten opzettelijk beschadigt of vernielt.
16. Allereerst vindt de rechtbank - zie ook onder 14 - dat eisers 1 t/m 4 niet voor deze belangen kunnen opkomen. Ten aanzien van eiser 5 is de rechtbank van oordeel dat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een (onherroepelijke) tijdelijke ontheffing. Deze maakt onderdeel uit van de gedingstukken. Voorts staat op dit moment niet vast dat een vergelijkbare (nieuwe) Wnb-ontheffing niet verleend kan worden.In dit verband merkt de rechtbank nog op dat het bestreden besluit een voorschrift bevat voor de monitoring van de ter plaatse aanwezige dassen. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Borgen landschappelijke inpassing
17. De landschappelijke inpassing is volgens eisers niet geborgd met een voorwaardelijke verplichting, maar slechts met een verplichting.
18. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de landschappelijke inpassing in het bestreden besluit het volgende voorschrift is opgenomen.
“Het landschappelijk inpassingsplan (d.d. 14-10-2020) dient gelijktijdig met de bouw, doch uiterlijk 2 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning te worden gerealiseerd en vervolgens in de toekomst zowel kwalitatief als kwantitatief in stand te worden gehouden.”
De rechtbank vindt dit voorschrift duidelijk genoeg. Overtreding daarvan kan gehandhaafd worden en de rechtbank ziet niet in waarom dit niet een voldoende borging met zich brengt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Onduidelijk voorschrift ontmanteling installaties
19. Volgens de KODE worden vergunningen in beginsel voor 25 jaar aangevraagd. Eisers wijzen erop dat in het vergunningvoorschrift over de ontmanteling van de installaties deze tijdsduur niet is opgenomen. Dat voorschrift luidt:
“Ontmanteling installaties: Op het moment, dat de installatie ontmanteld dient te worden, dient deze in zijn geheel van de locatie verwijderd te worden en dient het terrein weer teruggebracht te worden in de huidige situatie.”
20. Ter zitting heeft de gemachtigde van vergunninghouder verklaard er geen bezwaar tegen te hebben als in de omgevingsvergunning het voorschrift wordt opgenomen dat deze voor 25 jaar verleend wordt. Verweerder heeft ook niet onderbouwd waarom deze termijn, in afwijking van de KODE, niet aan de omgevingsvergunning is verbonden. De rechtbank zal deze termijn dan ook aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze beroepsgrond slaagt. Zie verder onder 27.
21. Het algemene vergunningvoorschrift ‘dat er gebouwd moet worden overeenkomstig het Bouwbesluit en de bouwverordening van de gemeente Venray’ is volgens eisers overbodig / onzorgvuldig omdat het hier over ‘strijdig gebruik’ en niet ‘bouwen’.
22. Zoals de rechtbank onder 20 heeft overwogen is een bepaalde tijdsduur aangewezen. Uiteindelijk gaat het hier om de realisering op basis van een daarvoor benodigde omgevingsvergunning voor het bouwen. Of daarvoor de Wabo geldt of de Omgevingswet laat de rechtbank hier in het midden. Eisers zijn door dit vergunningvoorschrift niet benadeeld en de rechtbank ziet niet in waarom deze beroepsgrond zou moeten slagen.
23. Eisers vinden het grondwateronderzoek discutabel, omdat door grondverzet, het aanbrengen van drainage en het dempen van de Venrayse Endepoel in de directe omgeving van de voormalige stort, het grondwaterpeil is gezakt. Het is de vraag of de stroomrichting juist is bepaald en de peilbuizen juist zijn geplaatst. Ook heeft er geen onderzoek plaatsgevonden naar het oppervlaktewater rondom de stort en de percolaatsloot.
24. De rechtbank stelt vast dat bij het bestreden besluit als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing behoren het door Tritium Advies uitgevoerde ‘Grondwateronderzoek voormalige stortlocatie Venray’s Broek te Venray’ en het door Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV uitgevoerde ‘Grondwateronderzoek rondom vml storplaats Venraysbroek ’.Daarnaast blijkt uit de gedingstukken, hetgeen niet is weersproken door eisers, dat het Waterschap Limburg met de waterparagraaf heeft ingestemd. Daargelaten hetgeen verweerder nog heeft toegevoegd in het verweerschrift over de bevindingen van de gemeentelijk ‘adviseur riolen en water’ en nu er geen contra-expertise is overgelegd ziet de rechtbank geen reden waarom verweerder in dit verband niet tot het bestreden besluit is kunnen komen. Het staat eisers uiteraard vrij (te zijner tijd) richting genoemd waterschap actie te ondernemen, zowel als het gaat om eventuele (nadere) vergunningverlening als handhaving. Zie ook onder 26 t/m 26.2. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Afdeklaagonderzoek, bodemonderzoek en zwerfstromen, financiële uitvoerbaarheid
25. Volgens eisers ontbreekt er een recent onderzoek en is het afdeklaagonderzoek voormalige stortplaatsen gedateerd (2005). De conclusies van dit onderzoek ontbreken en zijn kennelijk opgenomen in een brief aan de provincie (die ontbreekt in de stukken). Daarmee staat niet vast dat de afdeklaag voldoende druk- en treksterkte heeft (hetgeen als randvoorwaarde in de notitie ‘Herontwikkeling stortplaatsen” van 7 februari 2019 van de IP-werkgroep Nazorg Stortplaatsen is gesteld). Uit het afdeklaagonderzoek blijkt dat er sprake is van verontreinigde grond, zodat een nader bodemonderzoek noodzakelijk is. Eisers begrijpen daarom ook niet dat in de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen dat er geen actualiserend bodemonderzoek is uitgevoerd, omdat ter plaatse geen veranderingen hebben plaatsgevonden in het gebruik van de locatie (hetgeen eisers ook betwisten). Vraag is dan ook of de bodemkwaliteit geschikt is voor het realiseren van het beoogde zonnepark.
Eisers vinden in dit verband ook dat de financiële uitvoerbaarheid van het zonnepark onzeker is.
26. Daargelaten of volgens de rechtbank eisers 1 t/m 4 gezien de afstand tot hun woningen / percelen en eiser 5 gezien in relatie tot het statutaire doel hiervoor kunnen opkomen is het vaste jurisprudentie van de Afdeling ‘dat de aanwezigheid van verontreiniging in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde plaatsen en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, geregeld zijn in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Deze liggen nu niet ter beoordeling voor. Maar verweerder mag het bestreden besluit niet vaststellen als hij redelijkerwijs had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid in de weg staat.’