ECLI:NL:RBLIM:2025:3970

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
11101359 \ CV EXPL 24-2406
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsvaststelling en huurachterstand in een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte

In deze zaak heeft Meysti B.V. een vordering ingesteld tegen gedaagden met betrekking tot de huurprijs van een bedrijfsruimte. Meysti, die sinds 31 juli 2020 de huurovereenkomst heeft overgenomen van CHCO Owned Stores B.V., vordert een vaststelling van de huurprijs per 1 april 2023 op maximaal € 38.250,- exclusief btw, gebaseerd op een deskundigenrapport. Gedaagden verzetten zich tegen deze vordering en stellen dat de huurprijsverhogingen cumuleren, wat zou leiden tot een huurachterstand van € 79.829,44. De kantonrechter heeft de vorderingen van Meysti afgewezen, oordelend dat de huurprijs niet kan worden aangepast voordat de overeengekomen termijn van vijf jaar is verstreken. De rechter heeft ook geoordeeld dat gedaagden niet in hun vorderingen zijn geslaagd, omdat niet is komen vast te staan dat er sprake is van een huurachterstand. De proceskosten zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11101359 \ CV EXPL 24-2406
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van
MEYSTI B.V.,
te Maastricht,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G.E.R. Ummelen,
tegen

1.[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
gemachtigde: mr. J.A.M.G. Vogels.
Partijen worden hierna aangeduid als Meysti en gedaagden gezamenlijk, in mannelijk enkelvoud, als [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 26 april 2024 met zeven producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met vier producties;
- de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie met drie producties;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Krachtens de akte van indeplaatsstelling van 11 juli 2020 is Meysti met ingang van 31 juli 2020 in de plaats getreden van de (voormalig) huurder van de bedrijfsruimte, gelegen op de begane grond en het souterrain aan het [adres] in [plaats] (hierna: het gehuurde). Meysti exploiteert in het gehuurde een horecabedrijf.
2.2.
De oorspronkelijke huurovereenkomst tussen de rechtsvoorganger van Meysti, CHCO Owned Stores B.V. (hierna; CHCO) en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is aangegaan voor de duur van vijf jaar, ingaande op 1 april 2018 en eindigend op 31 maart 2023.
2.3.
In artikel 4.1 van de initiële huurovereenkomst is het volgende opgenomen:
“4.1 De huurprijs van het gehuurde bedraagt op de ingangsdatum op jaarbasis € 44.000 zegge vier en veertig duizend euro.
De overeengekomen huurprijs van € 44.000 per jaar blijft ongewijzigd tot en met de datum waarop de nieuwe terrasverdeling effectief wordt (bedoeld wordt de datum waarop de terrasrechten die zijn verkregen uitgeoefend mogen worden). Naar verwachting is dit in 2020. De huurprijs van € 44.000 zal dan worden verhoogd met een bedrag van € 10.000 (zegge tien duizend euro) per jaar in het eerste jaar dat de terrasverdeling effectief wordt (2020). Het tweede jaar (2021) dat het terras geëxploiteerd kan worden met € 20.000, en het derde jaar eveneens met € 20.000 (2022). Het vierde jaar (2023) met een bedrag naar rato van de toegestane terrasdagen van 1 januari 2023 t/m 31 maart 2023, zijnde einde contract.
In afwijking van het voorafgaande geldt, dat indien minder dan 20 terrasstoelen worden toegekend een marktconforme vergoeding zal worden berekend.
Dit laat onverminderd het recht om de huurprijs jaarlijks te verhogen ingevolge artikel 4.5. (…)”
2.4.
In artikel 1.4 van de akte van indeplaatsstelling zijn partijen in aanvulling op dit artikel het volgende overeengekomen:
“1.4
De hiervoor in 1.2 vermelde huurprijs wordt met ingang van 1 januari 2021 conform het bepaalde van artikel 4 van de Huurovereenkomst aangepast (onder andere 1e jaar verlenging terrasvergunning, jaarlijkse prijsaanpassing en huurprijs excl BTW).”
2.5.
Per e-mail van 14 januari 2021 heeft Meysti de volgende tussen partijen gemaakte afspraak aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bevestigd:

2. Afwijking van de huuraanpassing over 2021
Met ingang van 15 februari 2021 beschikt Meysti BV met de horecalocatie [adres] over een pleinterrasvergunning om 118 mtr2 terras te kunnen gaan exploiteren. In het geldende huurcontract staan specifieke afspraken over aanpassing van de huur over het eerste jaar dat een pleinterras kan worden geëxploiteerd, zijnde een verhoging van euro 10.000 op jaarbasis.
Afgesproken is dat over het gehele jaar 2021 deze huuraanpassing van het eerste terrasexploitatiejaar jaar niet wordt doorgevoerd. Wel wordt de normale jaarlijkse inflatie-aanpassing in rekening gebracht. Dit is de inflatie aanpassing, zoals die in standaard ROZ contracten worden opgenomen, en welke ook in het onderhavige huurcontract reeds een aantal jaren toepassing vindt. Het netto maandhuurbedrag van euro 3.878,64 zal derhalve in de loop van het jaar aangepast worden aan het toe te passen inflatiepercentage.
2.6.
Uiteindelijk is de huurprijsverhoging conform de staffel uit artikel 4.1 van de huurovereenkomst voor het eerst door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] doorgevoerd op 1 juli 2022.
2.7.
Partijen hebben onderhandeld over een aanpassing van de huurprijs per 1 april 2023 maar hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
2.8.
Op 30 maart 2023 heeft Meysti een verzoekschrift ex artikel 7:304 lid 2 BW bij deze rechtbank ingediend. Bij beschikking van 30 augustus 2023 is [naam bv] benoemd tot deskundige.
2.9.
In het rapport van [naam bv] van 16 maart 2024 heeft de deskundige [naam deskundige 1] de huurwaarde van het gehuurde getaxeerd op € 38.250 exclusief btw, peildatum/prijspeil 23 november 2023.
2.10.
Voorafgaand aan de procedure inzake de benoeming van een deskundige heeft Meysti ook een door haar ingeschakelde deskundige verzocht om een huurprijsadvies uit te brengen. Die partijdeskundige, [naam deskundige 2] , heeft in zijn rapport € 33.669,37 exclusief btw als huurprijs per 1 april 2023 geadviseerd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Meysti vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de huurprijs van het gehuurde met ingang van 1 april 2023 vast te stellen op maximaal € 38.250,- exclusief btw per jaar overeenkomstig het advies van de heer [naam deskundige 1] van [naam bv] van 16 maart 2024;
- [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] te veroordelen tot (terug)betaling van het verschil tussen de betaalde huurprijs per 1 april 2023 en de per die datum vast te stellen huurprijs, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf vervaldatum;
- [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis.
3.2.
Meysti legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de huurprijs van het gehuurde niet overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimtes ter plaatse. Artikel 7:303 lid 1 sub a BW biedt Meysti de mogelijkheid om na afloop van de overeengekomen huurperiode van vijf jaar een nadere huurprijsvaststelling te vorderen en daarom vordert zij vaststelling van een nieuwe lagere huurprijs per 1 april 2023, conform het door de deskundige uitgebrachte huuradviesrapport. Het tussen partijen bij aanvang van de huurovereenkomst overeengekomen beding inzake de huurprijsaanpassing conform de staffel en/of de tussen partijen gemaakte afspraak van 14 januari 2021 staat de toepassing van artikel 7:303 lid 1 sub a BW niet in de weg, aldus Meysti.
3.3.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Meysti, met veroordeling van Meysti in de kosten van deze procedure. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voert daartoe aan dat artikel 7:303 lid 1 sub a BW hier niet van toepassing is omdat geen sprake is van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd. Er kan pas een nadere huurprijsvaststelling gevorderd worden per 1 januari 2029, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 7:303 lid 1 sub b BW, omdat de huurprijs conform artikel 1.4 van de akte van indeplaatsstelling later nog is gewijzigd en bovendien in januari 2021 nog eens een afwijking van die huuraanpassing conform de staffel is overeengekomen in verband met de coronamaatregelen die op dat moment golden. Deze aanpassingen kwalificeren als een tussentijdse door partijen vastgestelde huurprijsaanpassing. Hierdoor geldt een termijn van vijf jaar na de laatste wijziging conform de staffel voordat een nieuwe huurprijswijziging gevorderd kan worden, aldus [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] .
in reconventie
3.4.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- een verklaring voor recht dat de in artikel 4.1 van de huurovereenkomst vermelde jaarlijkse huurprijsverhogingen cumuleren zoals uiteengezet in randnummer 41 van de eis in reconventie;
- Meysti te veroordelen tot betaling van € 79.829,44 inclusief btw zijnde de huurachterstand over de periode januari 2022 tot en met september 2024, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 1 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
- Meysti te veroordelen tot betaling van de contractuele boete ex artikel 31 van de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 1 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
- Meysti te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ex artikel 30.1 van de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte zijnde € 11.974,41, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf datum dagvaarding tot de dag van algehele voldoening.
3.5.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat partijen van mening verschillen over de uitleg van de staffel die in artikel 4.1 van de huurovereenkomst is opgenomen. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stelt dat de bedragen die daarin zijn opgenomen steeds cumuleren. Omdat Meysti dit artikel verkeerd uitlegt, betaalt zij steeds een te laag bedrag aan huur en is er inmiddels een fikse huurachterstand ontstaan, die op grond van de toepasselijke algemene bepalingen vermeerderd dient te worden met de contractuele boete, rente en buitengerechtelijke kosten.
3.6.
Meysti voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Meysti, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de kosten van deze procedure, Meysti voert daartoe aan dat voor elke huurprijsverhoging conform de staffel steeds moet worden uitgegaan van de initiële huurprijs van € 44.000,-. Cumulatie van de verhogingen zou leiden tot een buitensporige huurprijsverhoging die totaal niet past bij de huurwaarde van het gehuurde. De door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gevorderde huurachterstand, gebaseerd op deze cumulatie, moet daarom worden afgewezen. De vorderingen inzake de contractuele boete en buitengerechtelijke kosten, gebaseerd op de algemene bepalingen, resulteren in naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare hoge bedragen en moeten in de gegeven omstandigheden ook worden afgewezen, aldus Meysti.
in conventie en reconventie
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De centrale vraag in de procedure in conventie is of Meysti een nadere vaststelling van de huurprijs per 1 april 2023 kan vorderen of dat deze vordering te vroeg aan de kantonrechter is voorgelegd. Partijen twisten in dat kader over het antwoord op de vraag of de overeenkomst tussen partijen al dan niet voor bepaalde tijd is aangegaan.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat het antwoord op die vraag in het midden kan blijven en stelt voorop dat een wachttijd van vijf jaar geldt als partijen tijdens een lopende huurtermijn, ongeacht of deze onder lid 1 sub a of lid 1 sub b van artikel 7:303 BW valt, een tussentijdse huurprijswijziging overeenkomen (dat wil zeggen een huurprijswijziging met ingang van een binnen die huurtermijn gelegen tijdstip), tenzij die huurprijswijziging van verwaarloosbare betekenis is [1] .
4.3.
De oorspronkelijke huurovereenkomst tussen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] en de rechtsvoorganger van Meysti, CHCO, is aangegaan voor de duur van vijf jaar, ingaande op 1 april 2018 en eindigend op 31 maart 2023. In die overeenkomst is in artikel 4.1 een staffel opgenomen waarin is bepaald hoe de huur per jaar verhoogd zou worden met ingang van het jaar dat aan CHCO de pleinterrasvergunning verleend zou worden. Partijen zijn daarbij uitgegaan van een verwachte ingangsdatum van die staffel per 1 januari 2020.
4.4.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voert aan dat partijen in artikel 1.4 van de akte van indeplaatsstelling, in afwijking van hetgeen is overeengekomen in artikel 4.1 van de huurovereenkomst, zijn overeengekomen dat deze staffel niet in werking treedt met ingang van 1 januari 2020 maar pas met ingang van 1 januari 2021. Meysti stelt daartegenover dat dit geen wijziging van de huurprijs is omdat de terrasrechten pas op 15 februari 2021 aan haar zijn vergund. Ook als artikel 1.4 van de akte van indeplaatsstelling niet was overeengekomen, kon de initieel overeengekomen staffel dus pas ingaan op 1 januari 2021. Artikel 4.1 van de huurovereenkomst vermeldt immers expliciet dat de overeengekomen huurprijs van € 44.000,- ongewijzigd blijft
tot en met de datum waarop de terrasrechten die zijn verkregen uitgeoefend mogen worden. De kantonrechter is het met Meysti eens dat artikel 1.4 van de akte van indeplaatsstelling in die zin dus niets wijzigt aan de oorspronkelijke afspraken over de huurprijs nu ook op grond van die afspraak de overeengekomen staffel pas met ingang van 1 januari 2021 in werking zou treden. In de beoordeling daarvan heeft de kantonrechter ook meegewogen dat in het hypothetische geval dat de terrasvergunning nog niet zou zijn verleend in 2021 maar bijvoorbeeld pas in 2022 de staffel op grond van artikel 1.4 van de akte van indeplaatsstelling in combinatie met artikel 4.1 van de huurovereenkomst ook pas in 2022 in werking zou zijn getreden. In artikel 1.4 wordt immers vermeld dat de huurprijs
conform het bepaalde van artikel 4 van de huurovereenkomst wordt aangepast.
4.5.
Vervolgens zijn partijen op 14 januari 2021 nader overeengekomen dat, in afwijking van artikel 4.1 van de huurovereenkomst en artikel 1.4 van de akte van indeplaatsstelling, per 1 januari 2021 geen verhoging van de huurprijs met € 10.000,- zou plaatsvinden. Die verhoging heeft vervolgens, zo blijkt uit het door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] overgelegde overzicht, pas per 1 juli 2022 plaatsgevonden. De kantonrechter is van oordeel dat deze afspraak wel kwalificeert als een tussentijdse wijziging van de huurprijs. Uit de afspraak volgt immers dat een verhoging van € 10.000,-, welke beschouwd mag worden als een significante verhoging bij een initiële huurprijs van € 44.000,00, meer dan een jaar later is ingegaan dan oorspronkelijk was overeengekomen en dat dus ook de volgende stappen in de staffel meer dan een jaar later van toepassing zijn geworden.
4.6.
Nu deze wijziging tussentijds is overeengekomen binnen de eerste huurtermijn van vijf jaar kan naar het oordeel van de kantonrechter op zijn vroegst een nadere vaststelling van de huurprijs worden gevorderd op 1 juli 2027, en niet op 1 januari 2028 of 1 januari 2029 zoals door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] wordt gesteld. De kantonrechter gaat daarbij uit van de daadwerkelijke ingangsdatum, namelijk 1 juli 2022, van de eerste huurprijswijziging conform de overeengekomen staffel en niet van de laatste datum waarop de huurprijsverhoging conform die staffel is ingetreden omdat de staffel reeds bij aanvang van de huurovereenkomst is overeengekomen en de inhoud daarvan op zichzelf (dus de bedragen waarmee de huurprijs verhoogd diende te worden) niet tussentijds is gewijzigd.
4.7.
Gelet op al het voorgaande zal de kantonrechter de vorderingen van Meysti afwijzen.
4.8.
Meysti zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
677,00
in reconventie
4.9.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de jaarlijkse huurprijsverhogingen conform de staffel van artikel 4.1 van de huurovereenkomst cumuleren of dat daarbij steeds moet worden uitgegaan van de initiële huurprijs van € 44.000,00. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stelt zich op het standpunt dat cumulatie wel aan de orde is. Mocht dat niet het geval zijn dan zou voor het tweede en het derde jaar de huurprijsverhoging immers gelijk blijven want daar wordt twee keer een verhoging van € 20.000,00 genoemd en dat zou niet logisch zijn voor een beding inzake huur
verhoging. Volgens Meysti kan geen sprake zijn van een cumulatieve verhoging omdat die uitleg van het beding zou leiden tot een onredelijk verhoging van de aanvangshuurprijs. Een levensvatbare exploitatie is dan simpelweg niet mogelijk in het gehuurde, aldus Meysti.
4.10.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de uitleg van een beding in een overeenkomst niet de zuiver taalkundige uitleg doorslaggevend is, maar ook de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.11.
De oorspronkelijke huurovereenkomst is echter aangegaan tussen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] en de rechtsvoorganger van Meysti, CHCO. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft niets heeft gesteld omtrent de totstandkoming van dit beding tussen hem en CHCO zodat het in zoverre voor de kantonrechter gissen is naar de bedoeling van partijen. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] evenmin voldoende heeft onderbouwd dat hij Meysti bij het aangaan van de akte van indeplaatsstelling er uitdrukkelijk op heeft gewezen dat de bedragen in de staffel cumulatief zijn bedoeld of dat daar überhaupt over is gesproken.
4.12.
De kantonrechter stelt vast dat in het beding wordt vermeld: “
De huurprijs van € 44.000 zal dan worden verhoogdmet een bedrag van € 10.000(zegge tien duizend euro) per jaar in het eerste jaar dat de terrasverdeling effectief wordt (2020). Het tweede jaar (2021) dat het terras geëxploiteerd kan wordenmet € 20.000, en het derde jaareveneens met € 20.000(2022). Het vierde jaar (2023)met een bedrag naar rato van de toegestane terrasdagen van 1 januari 2023 t/m 31 maart 2023, zijnde einde contract.”(onderstreping door de kantonrechter). De kantonrechter leidt uit deze zinsconstructies af dat de aanvangshuurprijs van € 44.000,00 steeds wordt verhoogd met een bepaald bedrag, gelet op het woord “met” dat steeds terug verwijst naar de aanvangshuurprijs en het woord “eveneens” dat naar het oordeel van de kantonrechter impliceert dat gedurende twee opeenvolgende jaren eenzelfde huurverhoging wordt doorgevoerd. Daarbij neemt de kantonrechter ook in overweging dat bij een cumulatieve huurverhoging de aanvangshuurprijs meer dan verdubbeld zou worden in het derde jaar. Zonder nadere toelichting van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] daarop, met in het achterhoofd de in de rapporten van de beide deskundigen berekende huurwaarden, acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat dit de bedoeling van partijen is geweest.
4.13.
Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat het niet is komen vast te staan dat sprake is van een huurachterstand en dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] daarnaast aanspraak kan maken op de contractuele boete, rente en buitengerechtelijke kosten. De vorderingen van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zullen dus worden afgewezen.
4.14.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van Meysti worden begroot op:
- salaris gemachtigde
815,00
(2 x ½ punt × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
950,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van Meysti af,
5.2.
veroordeelt Meysti B.V. in de proceskosten van € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Meysti niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling van 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de proceskosten van € 950,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart de proceskostenveroordeling van 5.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.
LC