ECLI:NL:RBLIM:2025:287

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
C/03/322147 / FA RK 23-3480
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag draagmoeder, adoptie en voornaamswijziging van een kind geboren uit hoogtechnologisch draagmoederschap in Georgië

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 januari 2025 een beschikking gegeven inzake de beëindiging van het gezag van de draagmoeder, de adoptie van een kind en de wijziging van de voornamen van het kind. De verzoekers, een echtpaar dat op 4 september 2010 in Heerlen is gehuwd, hebben een kind gekregen via hoogtechnologisch draagmoederschap in Georgië. De draagmoeder, die de Georgische nationaliteit heeft, heeft afstand gedaan van haar ouderlijke rechten en verantwoordelijkheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning van het kind door de verzoeker rechtsgeldig is en dat het kind de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is dat verzoeker met het eenhoofdig gezag wordt belast, aangezien de draagmoeder geen rol speelt in het leven van het kind. Tevens is de adoptie door de verzoekster uitgesproken, met terugwerkende kracht tot de geboorte van het kind. De rechtbank heeft de geboortegegevens van het kind vastgesteld en de wijziging van de voornamen gelast. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter en kinderrechter.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 17 januari 2025
Zaaknummer: C/03/322147 / FA RK 23-3480
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven inzake:
[verzoeker],
en
[verzoekster]
verzoekers, dan wel verzoeker en verzoekster,
beiden wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.C. Lamphen, kantoorhoudend in Amsterdam.
Als belanghebbende wordt
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhageaangemerkt.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bij deze zaak betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Gelderland, locatie Arnhem, hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 8 september 2023;
  • de brief van de raad van 10 oktober 2023;
  • de brief van de ambtenaar van 3 november 2023;
  • de brief van verzoekers van 12 december 2023;
  • de brief van de raad van 9 juli 2024 met als bijlage het rapport van de raad van 8 juli 2024;
  • de brieven met bijlagen van verzoekers van 20 augustus 2024 en 9 oktober 2024;
  • de brief van verzoekers van 5 november 2024, inhoudend een wijziging van het petitum.

2.De feiten

2.1.
Verzoekers, die de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn op 4 september 2010 in Heerlen met elkaar gehuwd.
2.2.
Op 4 November 2022 is in Georgië tussen verzoekers, [naam draagmoeder] (de draagmoeder) en [naam eiceldonor] (de eiceldonor), via een ‘Power of Attorney’, een ‘Agreement on donation and on the service of transplantation and bringing up of embryo into the uterus of a surrogate mother’ tot stand gekomen. Deze overeenkomst houdt onder meer vergoedingen in voor de eiceldonor en voor de draagmoeder. De draagmoeder was en is ongehuwd en heeft de Georgische nationaliteit.
2.3.
Op 8 november 2022 is door de directeur van Beta Plus Fertility in Tbilisi een ‘Certificate of Extracorporeal Fertilization’ opgesteld waarin staat vermeld dat de directeur schriftelijk verklaart dat voor verzoekers een in vitro fertilisatie procedure is uitgevoerd en dat er embryo’s zijn ontstaan uit het sperma van verzoeker en de eicel van de eiceldonor en dat op 11 juli 2022 een embryo is geplaatst in de baarmoeder van de draagmoeder. De verklaring is voorzien van een apostille.
2.4.
Tijdens de zwangerschap heeft de draagmoeder middels een ‘Power of Attorney’ op 17 maart 2023 schriftelijk verklaard dat zij verzoeker toestemming geeft tot erkenning van het ongeboren kind waarvan zij zwanger is en dat zij ermee instemt dat het kind de geslachtsnaam van verzoeker zal dragen. Deze verklaring is op 5 juni 2023 in een ‘Notarial Act Georgia Power of Attorney’ vastgelegd. De stukken zijn voorzien van een apostille.
2.5.
Op 14 juni 2023 heeft verzoeker, blijkens de daarvan opgemaakte akte, ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand in Sittard-Geleen de ongeboren vrucht waarvan de draagmoeder op dat moment zwanger was erkend. In die akte van erkenning is opgenomen dat hiervoor toestemming is gegeven door de draagmoeder en dat gekozen is voor de geslachtsnaam [geslachtsnaam 1] .
2.6.
Op [geboortedatum 1] 2023 is [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ) geboren in [geboorteplaats 1] .
2.7.
Op 20 juli 2023 heeft de Acting General Director van het Gudushauri National Medical Centre LTD schriftelijk verklaard dat de draagmoeder op [geboortedatum 1] 2023 in genoemd Centre is bevallen van een kind genaamd [minderjarige] . De ouders zijn verzoekers. De verklaring is voorzien van een apostille.
2.8.
Een afschrift van de Georgische geboorteakte van [minderjarige] , voorzien van een apostille houdt, voor zover van belang, in:
Voornamen: [voornamen 1]
Achternaam: [achternaam]
Geboortedatum: [geboortedatum 1] 2023
Geboorteplaats: [geboorteplaats 1]
Geslacht: mannelijk
Persoonsnummer: --
Burgerschap: --
Datum inschrijving van geboorte: 12 juli 2023
Inschrijvingsnummer geboorte: 01231012798
Ouders
Vader
Voornamen: [voornamen 2]
Achternaam: [verzoeker]
Persoonsnummer: --
Burgerschap: Nederlands
Moeder
Voornaam: [voornaam 1]
Achternaam: [verzoekster]
Persoonsnummer: --
Burgerschap: Nederlands
Afgegeven op: 12 juli 2023
Door: Tbilisi Civil Registry Office of the Public Service Development Agency
2.9.
Doordat verzoeker [minderjarige] heeft erkend, heeft [minderjarige] vanaf zijn geboorte van rechtswege de Nederlandse nationaliteit. Daarnaast staat verzoeker vanaf de geboorte van [minderjarige] in familierechtelijke betrekking tot [minderjarige] .
2.10.
Vanaf 6 juli 2023 mocht [minderjarige] het ziekenhuis verlaten en hebben verzoekers [minderjarige] meegenomen naar hun tijdelijke adres in [plaats] .
2.11.
Op 14 augustus 2023 heeft de draagmoeder een ‘Affidavit’ ondertekend waarin zij -kort gezegd- heeft verklaard dat zij afstand van het ouderschap en ouderlijk gezag heeft gedaan met de bedoeling dat verzoekers de volledige ouderlijke verantwoordelijkheid hebben over [minderjarige] . Zij heeft verzoekers toestemming gegeven [minderjarige] mee te nemen uit Georgië om permanent bij hen te gaan leven. Deze verklaring is notarieel vastgelegd en voorzien van een apostille.
2.12.
Tot aan hun komst naar Nederland op 6 oktober 2023 hebben de verzoekers samen in [plaats] voor [minderjarige] gezorgd.
2.13.
Uit het door Verilabs op 31 augustus 2023 opgemaakte rapport volgt dat het tussen verzoeker en [minderjarige] uitgevoerde verwantschapsonderzoek bevestigend is en dat praktisch bewezen is dat verzoeker de biologische vader is van [minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekers verzoeken de rechtbank, na wijziging van hun aanvankelijke petitum, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat verzoeker eenhoofdig, met uitsluiting van de draagmoeder, met het gezag over [minderjarige] zal worden belast;
II. primair:
- de adoptie van [minderjarige] door verzoekster uit te spreken;
- te verstaan dat de familierechtelijke betrekkingen tussen verzoeker en [minderjarige] na de
adoptie in stand blijven;
- te bepalen dat verzoekster als juridische moeder van [minderjarige] samen met
verzoeker belast zal zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
- te bepalen dat de adoptie van [minderjarige] terug zal werken tot [geboortedatum 1] 2023;
- de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten om een latere vermelding van de
adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen;
subsidiair:
te bepalen dat verzoekers voortaan gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] zullen zijn belast ex art. 1:253t van het Burgerlijk Wetboek (BW);
III. de geboortegegevens van [minderjarige] als volgt vast te stellen en de inschrijving daarvan te gelasten:
Kind
Geslachtsnaam: [geslachtsnaam 1]
Naam: [voornamen 3]
Dag van geboorte: [geboortedatum 1] 2023
Plaats van geboorte: [geboorteplaats 1]
Geslacht: mannelijk
Moeder:
Geslachtsnaam: [geslachtsnaam 2]
Naam: [voornaam 2]
Dag van geboorte: [geboortedatum 2] 1987
Plaats van geboorte: [geboorteplaats 2]
Geslacht: vrouwelijk
Vader
Geslachtsnaam: [geslachtsnaam 1]
Naam: [voornamen 2]
Dag van geboorte: [geboortedatum 3] 1973
Plaats van geboorte: [geboorteplaats 3]
Geslacht: mannelijk
IV. de wijziging van de voornamen van [minderjarige] te gelasten, in die zin dat de voornamen [voornamen 3] komen te luiden;
V. te bepalen dat de griffier een afschrift van de door de rechtbank af te geven beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister om daarin een aantekening te maken van de beschikking.
3.2.
Ter onderbouwing van de verzoeken hebben verzoekers het volgende gesteld. De geboorteakte van [minderjarige] bevat onjuiste afstammingsgegevens. Nu de draagmoeder daarin niet als moeder is vermeld, is deze geboorteakte in strijd met de Nederlandse openbare orde. Dit maakt dat registratie van de Georgische geboorteakte van [minderjarige] in de registers van de burgerlijke stand niet mogelijk is. Verzoekers verzoeken daarom om de geboortegegevens van [minderjarige] vast te stellen. Verder hebben verzoekers aangegeven dat verzoeker samen met de draagmoeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Verzoeker wenst deze situatie te beëindigen en wil voortaan met het eenhoofdig gezag belast worden. Hij heeft toegelicht dat de draagmoeder sinds de geboorte op geen enkele wijze een rol heeft gespeeld in het leven van [minderjarige] en dit ook niet zal gaan doen. De draagmoeder heeft ook niet de wens om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen en betrokken te worden bij de besluitvorming rondom zijn verzorging en opvoeding. Zij beschouwt [minderjarige] als het kind van verzoekers. Verzoeker meent daarom dat toewijzing van het verzoek in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Verzoekster wenst als wensmoeder [minderjarige] te adopteren. Zij heeft [minderjarige] vanaf de geboorte verzorgd en opgevoed. Ook ten aanzien van de adoptie hebben verzoekers naar voren gebracht dat toewijzing van het verzoek in het belang van [minderjarige] is. [minderjarige] hoeft namelijk op dit moment, maar ook in de toekomst, niets meer van de draagmoeder in de hoedanigheid van moeder te verwachten. [minderjarige] is immers door de draagmoeder gedragen met de intentie dat verzoekers hem vervolgens zullen gaan verzorgen en opvoeden. Verder is er op het moment van de erkenning van [minderjarige] door verzoeker een familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en verzoeker ontstaan. Het is in het belang van [minderjarige] dat tussen hem en verzoekster ook een familierechtelijke betrekking ontstaat. Hierbij hebben verzoekers de kanttekening geplaatst dat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift weliswaar niet is voldaan aan de verzorgingstermijn van één jaar, maar uit vaste rechtspraak volgt volgens hen dat vasthouden aan deze wettelijke termijn niet verenigbaar is met het bepaalde in artikel 8 jo. 14 EVRM. Verder wenst verzoekster samen met verzoeker met het gezag over [minderjarige] te worden belast.

4.Het standpunt van de ambtenaar en de reactie van verzoekers daarop

4.1.
De ambtenaar heeft schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt in de brief van 3 november 2023. Kort gezegd houdt dit in dat de geboorteakte in Nederland niet kan worden geaccepteerd, omdat daarin de gegevens van verzoekers zijn opgenomen en niet de gegevens van de vrouw uit wie het kind is geboren. Dit betekent dat de familierechtelijke betrekking tussen verzoekers en de minderjarige hier wegens strijd met de openbare orde niet kan worden erkend. Of vaststelling van de geboortegegevens mogelijk is, is afhankelijk van de vraag of de erkenning in Nederland rechtsgeldig tot stand is gekomen waardoor de minderjarige de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, dan wel of het verzoek tot adoptie wordt toegewezen. De ambtenaar heeft een voorstel gedaan voor de wijze waarop de geboortegegevens kunnen worden vastgesteld. Ten aanzien van de erkenning, adoptie en het gezag heeft de ambtenaar zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu hij in zoverre geen belanghebbende is.
4.2.
Verzoekers hebben bij brief van 12 december 2023 als volgt gereageerd op het standpunt van de ambtenaar. In de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking ouderschap, zoals opgenomen in het adviesrapport ‘Kind en ouders in de 21e eeuw’ wordt ten aanzien van de erkenning van buitenlands draagmoederschap de aanbeveling gedaan een wettelijke regeling in te voeren, waarin vastgelegd wordt dat er bij draagmoederschap geen gebruik gemaakt mag worden van gemaakt van anonieme donoren. Daarnaast dient uitgangspunt te zijn dat ten minste één van de wensouders tevens de genetische ouder van het kind is. Uit de stukken blijkt dat verzoekers aan deze voorwaarden hebben voldaan. De onderhavige situatie voldoet ook aan artikelen 7 en 8 IVRK, te weten het recht van het kind om zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd respectievelijk het recht tot eerbiediging van het recht van het kind zijn/haar identiteit te behouden, met inbegrip van nationaliteit, naam en familiebetrekkingen zoals wettelijk erkend. Hierdoor concluderen verzoekers dat de erkenning van [minderjarige] door verzoeker rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, verzoeker de juridische vader van [minderjarige] is en [minderjarige] op grond van artikel 4 lid 2 Rijkswet op het Nederlanderschap de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Verzoekers zijn het eens met de ambtenaar wat betreft de vaststelling van de geboortegegevens. Verzoekers wensen echter wel dat de voornamen van [minderjarige] worden aangepast naar [voornamen 3] .

5.Het advies van de raad en de reactie van verzoekers daarop

5.1.
De raad heeft onderzoek gedaan en een rapport en advies opgemaakt. De raad acht het in het belang van [minderjarige] dat de formele verantwoordelijkheid over [minderjarige] gedragen wordt door degene die verantwoordelijk is voor zijn dagelijkse verzorging en opvoeding. De raad adviseert verzoeker te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . Tevens adviseert de raad om het verzoek tot adoptie van [minderjarige] door verzoekster toe te wijzen. Mocht worden toegekomen aan het subsidiaire verzoek van verzoekers om gezamenlijk te worden belast met het gezag over [minderjarige] , dan adviseert de raad dat verzoek toe te wijzen, zodat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie.
5.2.
Verzoekers hebben bij brief van 20 augustus 2024 laten weten dat zij instemmen met het advies van de raad en dat er geen sprake is van commercieel draagmoederschap.

6.De beoordeling

6.1.
De rechtsmacht
Nu verzoekers en [minderjarige] in Nederland woonachtig zijn, acht deze rechtbank zich op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd om van de voorliggende verzoeken ter zake de vaststelling van de geboortegegevens, de voornamen en de adoptie kennis te nemen.
Op grond van artikel 7 lid 1 Brussel II-ter is de Nederlandse rechter bevoegd van het verzoek betreffende het gezag kennis te nemen.
6.2.
Het juridisch kader ten aanzien van het draagmoederschap
In Nederland is (nog) geen wettelijke regeling vastgelegd die de rechtsgevolgen van draagmoederschap regelt. De Staatscommissie Herijking Ouderschap heeft op 7 december 2016 een adviesrapport ‘Kind en ouders in de 21e eeuw’ uitgebracht over aanpassing van de huidige regels over ouderschap. De Staatscommissie IPR heeft in februari 2019 een advies uitgebracht over de internationaal privaatrechtelijke aspecten van dit advies. Internationale regelingen over hoogtechnologisch draagmoederschap ontbreken vooralsnog. Op 4 juli 2023 is het Wetsvoorstel kind, draagmoederschap en afstamming (36 390) ingediend bij de Tweede Kamer en sindsdien daar nog steeds in behandeling.
De rechtbank Den Haag heeft in twee soortgelijke zaken (ECLI: NL:PHR:2022:460 en ECLI: NL:PHR:2022:461) bij tussenbeschikkingen van 17 december 2021 aan de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld. De Hoge Raad heeft vervolgens op 13 mei 2022 ECLI:NL:HR:2022:685 afgezien van beantwoording van die prejudiciële vragen en overwogen dat zolang een wettelijke regeling ontbreekt, het aan de rechter is om in elke concrete zaak aan de hand van de aard en inhoud van het verzoek en de verdere omstandigheden van het geval te beslissen, met inbegrip van de mogelijkheid om de beslissing op het verzoek aan te houden. Het staat de rechter vrij om bij de beantwoording van vragen over de erkenning van een buitenlandse rechterlijke beslissing of een buitenlandse akte waarbij afstammingsrechtelijke relaties zijn vastgesteld tussen het kind en de wensouders, overeenkomstige toepassing te geven aan de artikelen 10:100 en 10:101 BW.
6.3.
De positie van de draagmoeder
De draagmoeder kan in beginsel als belanghebbende als bedoeld in artikel 798 Rv worden aangemerkt. De rechtbank zal de draagmoeder niet als belanghebbende aanmerken. Dit gelet op het feit dat het draagmoederschapstraject met de nodige zorgvuldigheid is doorlopen, waarbij de belangen van de draagmoeder in acht zijn genomen. Daarbij komt dat de draagmoeder op 14 augustus 2023 genoemd ‘Affidavit’ heeft ondertekend, waarin zij onder meer heeft verklaard afstand te doen van al haar rechten en verplichtingen met betrekking tot [minderjarige] met de bedoeling dat verzoekers de volledige ouderlijke verantwoordelijkheid hebben over [minderjarige] .
6.4.
De afstamming en de erkenning
In Boek 1 van het BW zijn geen bepalingen opgenomen die de rechtsgevolgen van draagmoederschap regelen. Naar Nederlands recht zijn de wensouders bij de geboorte van een kind niet automatisch de juridische ouders van dat kind. Omdat [minderjarige] in Georgië is geboren, zal de rechtbank in dit kader de in boek 10 BW geplaatste erkenningsregeling naar analogie toepassen op de afstammingsrechtelijke gevolgen van het draagmoederschap. In artikel 10:94 BW staat dat het recht van de staat van de nationaliteit van de vrouw bepaalt of tussen een vrouw en het buiten huwelijk of geregistreerd partnerschap uit haar geboren kind door geboorte familierechtelijke betrekkingen ontstaan. Uit de stukken is gebleken dat de draagmoeder de Georgische nationaliteit heeft. Naar Georgisch recht ontstaat er bij hoogtechnologisch draagmoederschap geen familierechtelijke betrekking tussen het kind en de draagmoeder, maar wel tussen het kind en de wensouders. Dit blijkt ook uit de overgelegde geboorteakte van [minderjarige] . Hierin staan verzoekers namelijk als ouders van [minderjarige] vermeld.
Uit artikel 10:101 lid 1 jo. artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 BW volgt dat een buitenlands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling, waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, wordt erkend, tenzij:
  • aan de rechtshandeling geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
  • de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde.
Niet in geschil is dat de Georgische geboorteakte is opgemaakt door een aldaar bevoegde instantie, waarbij de plaatselijke voorschriften in acht zijn genomen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat aan deze rechtshandelingen geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan. In zoverre zou de Georgische geboorteakte in Nederland dus voor erkenning in aanmerking kunnen komen op grond van artikel 10:101 lid 1 BW. In dit geval gaat het slechts om de vraag of de openbare orde zich verzet tegen erkenning van de in het buitenland tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen zoals neergelegd in de in Georgië opgemaakte geboorteakte van [minderjarige] .
Naar Nederlands recht is ingevolge artikel 1:198 BW de moeder van een kind de vrouw:
uit wie het kind is geboren;
die op het tijdstip van de geboorte van het kind is gehuwd of door een geregistreerd partnerschap is verbonden met de vrouw uit wie het kind is geboren;
die het kind heeft erkend;
wier ouderschap gerechtelijk is vastgesteld; of
die het kind heeft geadopteerd.
Voormeld artikel geeft een beginsel weer van juridische en sociale aard dat in de Nederlandse samenleving als fundamenteel wordt beschouwd en in samenhang gelezen met artikel 7 IVRK (een kind heeft het recht om, voor zover mogelijk, zijn of haar ouders te kennen) en artikel 8 IVRK (eerbiediging van het recht van het kind zijn identiteit te behouden) ziet de rechtbank dit als een beginsel van openbare orde. Een kind moet, indien mogelijk, aan de hand van de geboorteakte in staat worden gesteld zijn afstamming te kennen. Daarom dienen de geboortegegevens van een kind te worden opgenomen zoals deze luidden op het moment van de geboorte en dienen latere wijzigingen afzonderlijk te worden toegevoegd. Alleen op die manier is het voor kinderen mogelijk om te (kunnen) achterhalen uit wie zij zijn geboren en onder welke omstandigheden zij zijn ontstaan en geboren. In Nederland wordt het kunnen achterhalen van die ontstaansgeschiedenis door een kind als een van de kernwaarden beschouwd, ook als het gaat om draagmoederschap. Uit de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking Ouderschap in het rapport ‘Kind en ouders in de 21ste eeuw’ volgt dat het van belang is dat deze kernwaarde wordt gewaarborgd.
Inschrijving van de Georgische geboorteakte zou ertoe leiden dat op basis van die geboorteakte zou kunnen worden geconcludeerd dat verzoekers vanaf de geboorte de juridische ouders van [minderjarige] zijn geweest, hetgeen onjuist is. De rechtbank vindt het van belang voor [minderjarige] dat alle stappen die zijn gezet binnen het draagmoederschapstraject ook tot uitdrukking komen in de Nederlandse registers, zodat deze stappen voor hem op latere leeftijd kenbaar zijn. Bij een inschrijving van de Georgische geboorteakte zoals deze op dit moment luidt, zou dat niet het geval zijn. De rechtbank is dan ook, met de ambtenaar van oordeel, dat deze geboorteakte naar zijn aard niet vatbaar is voor inschrijving in de registers van de burgerlijke stand.
Uit het voorgaande volgt dat de familierechtelijke betrekking tussen verzoekster en [minderjarige] zoals neergelegd in de Georgische geboorteakte niet kan worden erkend wegens onverenigbaarheid met de openbare orde. Nu [minderjarige] is geboren uit de draagmoeder, merkt de rechtbank de draagmoeder als (juridische) moeder van [minderjarige] aan. De rechtbank zal dit ook als zodanig opnemen in de hierna onder 6.8. vast te stellen geboortegegevens.
Ten tijde van de geboorte was de draagmoeder ongehuwd en er was evenmin sprake van een geregistreerd partnerschap, zodat [minderjarige] ten tijde van zijn geboorte geen vader had zoals bedoeld in artikel 1:199 onder a en b BW.
Verzoeker heeft [minderjarige] blijkens genoemde akte van erkenning opgemaakt op 14 juni 2023 voor zijn geboorte met toestemming van de draagmoeder erkend. Ingevolge artikel 10:95 BW is ten aanzien van de bevoegdheid van verzoeker om te erkennen en de voorwaarden waaronder kan worden erkend zijn nationale recht van toepassing, dus Nederlands recht. Op de toestemming van de moeder onderscheidenlijk het kind is van toepassing het recht waarvan de moeder de nationaliteit bezit, dus Georgisch recht.
Naar Nederlands recht bestonden of bestaan er op grond van artikel 1:204 BW geen belemmeringen die aan erkenning van [minderjarige] door verzoeker in de weg staan. Naar Georgisch recht wordt het vaderschap van niet met elkaar gehuwde ouders bepaald aan de hand van een gezamenlijke verklaring van de ouders van het kind of door een rechterlijke uitspraak. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de moeder toestemming dient te geven voor de erkenning. Middels een ‘Power of Attorney’ van 17 maart 2023 heeft de draagmoeder verzoeker schriftelijk toestemming gegeven tot erkenning van het ongeboren kind waarvan zij zwanger was. Deze toestemming wordt samen met de erkenningshandeling van verzoeker beschouwd als een gezamenlijke verklaring met betrekking tot het vaderschap van verzoeker. Het vorenstaande maakt dat de erkenning door verzoeker van [minderjarige] rechtsgeldig heeft plaatsgevonden en dat verzoeker op grond van artikel 1:199 onder c BW de juridische vader is van [minderjarige] . De rechtbank zal dit ook als zodanig opnemen in de hierna onder 6.8. vast te stellen geboortegegevens.
6.5.
De geslachtsnaam en de voornamen
Nu [minderjarige] reeds voor zijn geboorte is erkend door verzoeker en verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft (en had ten tijde van de erkenning) heeft [minderjarige] op grond van artikel 4 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap van rechtswege de Nederlandse nationaliteit verkregen.
Artikel 10:20 BW bepaalt dat de geslachtsnaam en de voornamen van een persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit, worden bepaald door het Nederlandse recht ongeacht de vraag of hij nog een andere nationaliteit heeft. Dit geldt ook indien vreemd recht van toepassing is op de familierechtelijke betrekkingen waarvan het ontstaan of het tenietgaan gevolgen kan hebben voor de geslachtsnaam.
Uit artikel 1:5 lid 2 BW volgt dat in het geval van erkenning van een ongeboren kind, door de ouders gezamenlijk kan worden gekozen voor de geslachtsnaam van de vader.
Uit genoemde ‘Power of Attorney’ van 17 maart 2023 blijkt dat de draagmoeder naast dat zij schriftelijk toestemming heeft gegeven voor de erkenning ook toestemming heeft gegeven om [minderjarige] de geslachtnaam [geslachtsnaam 1] te geven. Gelet hierop en nu, zoals hiervoor al is overwogen, de erkenning rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, draagt [minderjarige] van rechtswege de geslachtsnaam [geslachtsnaam 1] .
Verzoekers hebben bij brief van 12 december 2023 verzocht de wijziging van de voornamen van [minderjarige] te gelasten in [voornamen 3] . Ingevolge artikel 1:4 lid 4 BW kan de wijziging van de voornaam van de betrokken persoon op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger worden gelast door de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde stukken voldoende blijkt van een zwaarwichtig belang bij de verzochte wijziging van de voornamen bestaat. Niet gebleken is van beletselen als bedoeld in artikel 1:4 lid 2 BW, die zich tegen de verzochte voornamen verzetten. De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen.
Op grond van artikel 1:4 lid 4 BW geschiedt de wijziging van de voornaam doordat van de beschikking een latere vermelding aan de akte van geboorte van de betrokken persoon wordt toegevoegd, overeenkomstig artikel 1:20a lid 1 BW.
6.6.
Het gezag
Op grond van artikel 16 lid 1 van het toepasselijk Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 wordt het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. De rechtbank gaat uit van Nederland als gewone verblijfplaats vanaf de geboorte van [minderjarige] , gelet op de overeenkomst van draagmoederschap en gelet op de toestemming van de (draag)moeder aan verzoeker(s) om [minderjarige] direct na diens geboorte mee te nemen naar Nederland om hem daar te verzorgen en op te voeden. Op grond van artikel 1:251b lid 1 BW hebben de draagmoeder en verzoeker het gezamenlijk gezag over [minderjarige] .
Verzoeker heeft verzocht om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
Verzoekers hebben daarnaast verzocht om te bepalen dat verzoekers gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitoefenen.
Op dit verzoek is ex artikel 17 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht van toepassing nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is.
Op grond van artikel 1:253n lid 1 BW kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag onder meer beëindigen indien de omstandigheden zijn gewijzigd. Vast staat dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Gelet hierop staat de weg open voor een inhoudelijke beoordeling.
Op grond van artikel 1:253n lid 2 BW zijn de gronden van artikel 1:251a leden 1 en 3 BW van overeenkomstige toepassing. Derhalve kan het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Gelet op de feitelijke situatie waarin [minderjarige] reeds sinds zijn geboorte door verzoekers wordt verzorgd en de draagmoeder naar Georgisch recht afstand heeft gedaan van al haar ouderlijke rechten en verantwoordelijkheden, nooit de intentie heeft gehad om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen en sinds de geboorte van [minderjarige] niet meer in beeld is, is de rechtbank van oordeel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is en dat verzoeker dient te worden belast met het eenhoofdig gezag over hem. De rechtbank zal het verzoek daartoe dan ook, conform het advies van de raad, toewijzen.
Ten aanzien van het verzoek strekkende tot gezamenlijke uitoefening van het gezag door verzoekers over [minderjarige] overweegt de rechtbank dat verzoekers, nu zij met elkaar zijn gehuwd, vanaf het onherroepelijk worden van na te melden adoptie, beiden van rechtswege zijn belast met het gezag over [minderjarige] . Daarom zal dit verzoek tot gezamenlijke uitoefening van het gezag worden afgewezen.
6.7.
De adoptie
Op grond van artikel 10:105 lid 1 BW is op een in Nederland uit te spreken adoptie, met uitzondering van lid 2, het Nederlandse recht van toepassing. Op grond van lid 2 van voornoemd artikel is op de toestemming, dan wel de raadpleging of de voorlichting van de ouders van het kind, toepasselijk het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit. Nu [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit heeft, is op de toestemming Nederlands recht van toepassing is.
Het voorgaande betekent dat het verzoek tot adoptie van [minderjarige] door verzoekster moet worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 1:227 en 1:228 BW.
Op grond van artikel 1:227 lid 1 BW geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Het verzoek tot adoptie is ingediend door verzoekers tezamen. Verzoeker is echter al juridisch ouder van [minderjarige] . De wet biedt niet de mogelijkheid dat verzoeker een verzoek tot adoptie door verzoekster doet. Daarom zal verzoeker niet ontvankelijk verklaard worden ter zake het adoptieverzoek. Het tweede lid bepaalt onder meer dat het verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder is, slechts kan worden gedaan, indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd. Die voorwaarde geldt evenwel niet indien het kind is of wordt geboren binnen de relatie van de adoptant en die ouder. Op grond van artikel 1:227 lid 3 BW kan het verzoek tot adoptie alleen worden toegewezen indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 228, wordt voldaan. Uit artikel 1:228 lid 1 BW volgt vervolgens dat de voorwaarden voor adoptie zijn:
a. a) dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaren of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken; hetzelfde geldt, indien de rechter is gebleken van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek van een minderjarige die op de dag van het verzoek de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;
b) dat het kind niet is een kleinkind van een adoptant;
c) dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
d) dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e) dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
f) dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed; indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder of adoptiefouder het kind adopteert en zij gezamenlijk het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed wordt de periode van een jaar voor de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel gerekend vanaf het moment van feitelijk gezamenlijk verzorgen en opvoeden;
g) dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben. Indien evenwel de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder het kind adopteert, geldt dat deze ouder alleen of samen met voornoemde echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel het gezag heeft.
Verzoekers zijn op 4 september 2010 met elkaar gehuwd. [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2023, is voor zijn geboorte erkend door verzoeker. Daarom is [minderjarige] geboren binnen de relatie
(huwelijk) van verzoekers zoals bedoeld in artikel 1:227 lid 2 BW. [minderjarige] was ruim twee maanden oud op het moment van indiening van het onderhavige verzoekschrift. Dit betekent dat ten tijde van het indienen van het verzoek niet werd voldaan aan de vereiste verzorgingstermijn door verzoekster van een jaar zoals bedoeld in artikel 1:228 lid 1 onder f BW. Inmiddels is deze situatie achterhaald en zorgen verzoekers al meer dan een jaar gezamenlijk voor [minderjarige] , zodat de rechtbank van oordeel is dat aan het betreffende vereiste is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook voldaan aan de (overige) voorwaarden van de artikelen 1:227 en 1:228 BW. In het bijzonder meent de rechtbank, net als de raad, dat het in het kennelijk belang van [minderjarige] is dat verzoekers gezamenlijk zijn juridische ouders zijn. Zij hebben het draagmoedertraject immers samen doorlopen, [minderjarige] woont bij hen en verzoekers voeden [minderjarige] ook gezamenlijk op. Ook is voor de rechtbank duidelijk dat [minderjarige] niets meer van de draagmoeder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, gelet op de gang van zaken zoals die uit de voorgaande overwegingen blijkt. Daarom zal de rechtbank het verzoek tot adoptie toewijzen.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat nu sprake is van partneradoptie op grond van artikel 1:229 lid 3 BW na de adoptie de familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en verzoeker in stand blijft.
Verzoekers hebben verzocht te bepalen dat de adoptie terugwerkt tot de geboorte van [minderjarige] . Op grond van artikel 1:230 lid 1 BW heeft de adoptie haar gevolgen vanaf de dag waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Uit het tweede lid van artikel 1:230 BW blijkt dat de adoptie enkel kan terugwerken tot het tijdstip van de geboorte van het kind, indien het kind is geboren binnen de relatie van de ouder en de adoptant en de adoptie is verzocht voor de geboorte van het kind, alsmede dat, indien de adoptie binnen zes maanden na de geboorte van het kind is verzocht, deze terugwerkt tot het tijdstip van indiening van het verzoek. Hiervoor heeft de rechtbank al vastgesteld dat [minderjarige] is geboren binnen de relatie van verzoeker (vader) en verzoekster (adoptant). Hoewel het verzoek niet is ingediend voor de geboorte van [minderjarige] , maar wel binnen zes maanden na zijn geboorte, zal de rechtbank toch het daartoe strekkende verzoek toewijzen en bepalen dat de adoptie van [minderjarige] door verzoekster terugwerkt tot aan zijn geboorte. De rechtbank overweegt hiertoe dat, gelet ook op het draagmoedertraject en op de intenties van alle daarbij betrokkenen, terugwerking van de adoptie tot aan diens geboorte recht doet aan het ‘private life’ (artikel 8 EVRM) van [minderjarige] .
6.8.
De vaststelling van de geboortegegevens
Verzoekers verzoeken om de geboortegegevens van [minderjarige] vast te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek, omdat het gaat om het vaststellen van de geboortegegevens teneinde deze gegevens op te nemen in de Nederlandse registers.
Artikel 1:25c lid 3 BW bepaalt dat in geval van adoptie de rechtbank die de adoptie uitspreekt ambtshalve de voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens vaststelt.
De ambtenaar heeft zich schriftelijk uitgelaten over de wijze waarop de geboortegegevens van [minderjarige] moeten worden vastgesteld. Dit advies wijkt af van het verzoek van verzoekers wat betreft de voornamen, nu verzoekers ten aanzien van het vaststellen van de geboortegegevens al zijn uitgegaan van de gewijzigde voornamen. De rechtbank zal het advies van de ambtenaar volgen en hierna de geboortegegevens van [minderjarige] vaststellen inclusief de gegevens van de draagmoeder en van verzoeker, een en ander zoals hierna in de beslissing vermeld.
6.9.
Uitvoerbaar bij voorraad
Nu de aard van de zaak, op de beslissing ten aanzien van het gezag na, zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beslissingen, zal de rechtbank het hiertoe strekkend verzoek afwijzen.
6.10.
De rechtbank zal bepalen dat de griffier, niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift daarvan zal doen toekomen aan:
  • de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage, dit met het oog op het opmaken van de geboorteakte en de toevoeging aan die geboorteakte van de latere vermelding van de adoptie en van de latere vermelding betreffende de wijziging van de voornamen;
  • de griffier van het centraal gezagsregister om in het centraal gezagsregister aantekening te houden van de adoptie uitspraak en de wijziging van de voornamen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
beëindigt het gezamenlijke gezag van de draagmoeder en verzoeker en bepaalt dat het gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2023 in [geboorteplaats 1] ,
wordt uitgeoefend door [verzoeker] ;
7.2.
verklaart de beslissing ter zake het gezag uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
verklaart verzoeker niet ontvankelijk ter zake het adoptieverzoek;
7.4.
spreekt uit de adoptie van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2023 in [geboorteplaats 1] , door [verzoekster] ;
7.5.
verstaat dat de adoptie terugwerkt tot aan de geboorte van de minderjarige [minderjarige] ;
7.6.
stelt de geboortegegevens van genoemde minderjarige als volgt vast:
KIND:
Geslachtsnaam : [geslachtsnaam 1]
Voornamen : [voornamen 1]
Plaats van geboorte : [geboorteplaats 1]
Dag van geboorte : [geboortedatum 1] -2023
Geslacht : mannelijk
MOEDER:
Geslachtsnaam : [geslachtsnaam 2]
Voornamen : [voornaam 2]
Plaats van geboorte : [geboorteplaats 2]
Dag van geboorte : [geboortedatum 2] -1987
VADER:
Geslachtsnaam : [geslachtsnaam 1]
Voornamen : [voornamen 2]
Plaats van geboorte : [geboorteplaats 3]
Dag van geboorte : [geboortedatum 3] -1973;
7.7.
gelast de wijziging van de voornamen van genoemde minderjarige, in die zin dat hij voortaan [voornamen 3] zal heten;
7.8.
bepaalt dat de griffier niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking, en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift daarvan zal zenden aan:
  • de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage, dit met het oog op het opmaken van de geboorteakte en de toevoeging aan die geboorteakte van de latere vermelding van de adoptie en van de latere vermelding betreffende de wijziging van de voornamen;
  • de griffier van het centraal gezagsregister om in het centraal gezagsregister aantekening te houden van de adoptie uitspraak en de wijziging van de voornamen;
7.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.M.L.C. Vos-Limpens, griffier, op 17 januari 2025.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.