ECLI:NL:RBLIM:2025:2794

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
ROE 24/800
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag brede ondersteuning op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om brede ondersteuning op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, omdat eisers in 2021 al voldoende ondersteuning hadden ontvangen voor hun gebitsrenovatie. De rechtbank stelt vast dat eisers in 2021 hun gebitten hebben laten beoordelen door tandartsen en dat de kosten voor de noodzakelijke behandelingen destijds zijn vergoed. De rechtbank oordeelt dat de redenering van verweerder om de nieuwe aanvraag af te wijzen, gelet op de eerdere ondersteuning en de huidige financiële situatie van eisers, gerechtvaardigd is. Eisers hebben beiden een vast dienstverband en zijn aanvullend verzekerd voor tandartskosten, wat hen in staat stelt om de huidige gebitsproblemen zelf op te lossen. De rechtbank concludeert dat er geen onbillijkheden van overwegende aard zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht hebben op vergoeding van de tandartskosten. De rechtbank wijst erop dat er geen toezegging is gedaan dat de kosten opnieuw vergoed zouden worden en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/800

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 maart 2025 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om brede ondersteuning op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 september 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 21 januari 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder, vergezeld van mr. M.A. Otte.

Totstandkoming van het besluit

2. Een onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is de brede ondersteuning door gemeenten. De brede ondersteuning is bedoeld voor het maken van een nieuwe start voor (potentieel) gedupeerden, na de problemen die (mogelijk) zijn ontstaan als gevolg van de toeslagenaffaire. De brede ondersteuning richt zich op vijf leefgebieden: financiën, gezin, werk, wonen en zorg.
2.1.
Eisers zijn aangemerkt als gedupeerden van de toeslagenaffaire en komen daarom in aanmerking voor brede ondersteuning. Naar aanleiding van de aanmelding van eisers op 14 juni 2021 hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen eisers en een medewerker van de gemeente. Eisers hebben toen verzocht om ondersteuning op het gebied van zorg (gebitsrenovatie) en op het gebied van werk (de eigen onderneming).
2.2.
Op 11 augustus 2021 is een plan van aanpak opgesteld. In dit plan van aanpak zijn afspraken gemaakt over onder meer de reconstructie van de gebitten van eisers. Eiser heeft conform het plan van aanpak twee offertes van de behandelende tandartsenpraktijken overgelegd. De offerte voor het gebit van eiser bedroeg € 5.574,11 en de offerte voor het gebit van zijn vrouw bedroeg € 4.227,92. De gemeente heeft deze bedragen vergoed vanuit de brede ondersteuning.
2.3.
Op 9 november 2022 is een aanvulling op het plan van aanpak gekomen op het gebied van werk (de eigen onderneming). In dit plan is het doel ‘groei van de eigen onderneming’ geformuleerd. Eisers zijn door verweerder vanuit de brede ondersteuning ondersteund met vergoeding van de kosten voor de website en aanpassing van het logo van hun eigen onderneming. Een bedrag van € 3.067,35 is hiervoor door verweerder vergoed.
2.4.
Op 29 augustus 2023 hebben eisers bij verweerder aangegeven dat zij opnieuw hulp nodig hebben op het gebied van zorg (gebitsrenovatie). Bij eiser zijn twee kiezen afgebroken. Volgens eiser dienen deze kiezen vervangen te worden door twee implantaten en kronen. Bij zijn vrouw gaat het om één kies. Eisers geven hierbij aan dat hun gebitten nog erger waren verwaarloosd dan in eerste instantie gedacht. In het kader van dit verzoek heeft eiser een offerte overgelegd van € 4.758,83 voor zijn gebit. Zij vrouw heeft geen offerte overgelegd.
2.5.
Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit afgewezen. Verweerder is van mening dat eisers met de twee plannen van aanpak van 11 augustus 2021 en 9 november 2022 voldoende gefaciliteerd zijn bij het maken van hun nieuwe start. Eisers hebben beiden inkomsten uit een vast dienstverband. Er zijn op dit moment geen financiële problemen. Eisers hebben nu beiden een aanvullende tandartsverzekering. Daarmee zijn eisers naar de mening van verweerder voldoende veerkrachtig om de huidige problemen met hun gebit zelf op te lossen.
2.6.
Bij het bestreden besluit is verweerder bij dit besluit gebleven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers op het gebied van lichamelijk en geestelijk welzijn, meer specifiek op het gebied van mondgezondheid, een nieuwe start hebben bereikt doordat hun tandartskosten aan de hand van het plan van aanpak van 11 augustus 2021 zijn vergoed. Destijds heeft de tandarts het hele gebit van eisers beoordeeld. Wat op dat moment niet vervangen hoefde te worden, is ook niet gedaan. Verweerder gaat er dan ook van uit dat eisers na die gebitsrenovaties een volledig functionerend gebit hadden. Verweerder begrijpt dat het vervelend is dat eisers twee jaar later weer nieuwe problemen met hun gebit ervaren en dat daarmee hoge kosten gepaard gaan. Dit maakt echter niet dat verweerder deze kosten vanuit de brede ondersteuning dient te vergoeden. In dit kader vindt verweerder ook van belang dat eisers beiden aanvullend verzekerd zijn voor tandartskosten. Verweerder is ten aanzien van de nieuwe behandelingen van mening dat eisers dit zelfstandig kunnen oplossen. Dat de aanvullende verzekering mogelijk niet alle tandheelkundige kosten dekt, maakt dit niet anders. Er is bovendien niet gebleken van onbillijkheden van overwegende aard op grond waarvan verweerder de tandartskosten wel dient te vergoeden. Voor zover eisers een beroep hebben gedaan op het vertrouwensbeginsel, is verweerder van mening dat dit niet slaagt. De omstandigheid dat verweerder bij eisers een offerte heeft opgevraagd, is geen toezegging of gedraging waaruit eisers redelijkerwijs konden en mochten afleiden dat de tandartskosten zouden worden vergoed.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eisers om brede ondersteuning op het gebied van mondgezondheid heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit heeft mogen doen. Het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser zijn beroepsgrond dat het bestreden besluit te laat is genomen op de zitting heeft ingetrokken. Op deze beroepsgrond zal de rechtbank daarom niet meer ingaan.
6. Eisers vinden dat zij de tandartskosten alsnog vergoed moeten krijgen. Zij hebben verder als belangrijkste punt aangevoerd dat zij van verweerder nooit bericht hebben gehad dat de brede ondersteuning op het gebied van mondgezondheid in 2021 al was beëindigd. Zij zijn er in 2023 dan ook van uitgegaan dat zij hier opnieuw voor in aanmerking zouden kunnen komen. Zeker nu verweerder naar aanleiding van hun nieuwe aanvraag opnieuw offertes heeft opgevraagd. Verder hebben eisers benadrukt dat verweerder en drie medewerkers van de gemeente ( [naam 1] in 2021, [naam 2] in 2022 en [naam 3] in 2023) hebben gehandeld zonder draaiboek en duidelijke kaders en dat eisers daar nu weer “de gedupeerden” van zijn.
6.1.
Ten tijde van het bestreden besluit (21 januari 2024) luidde artikel 2.21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht als volgt:
“Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente kan brede ondersteuning bieden op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg aan een ingezetene van die gemeente die: een aanvrager van een kinderopvangtoeslag is en een aanvraag heeft ingediend tot toekenning van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7.”
In het vierde lid van dit artikel stond:
“Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente verleent de brede ondersteuning op basis van een plan van aanpak dat ziet op het kunnen maken van een nieuwe start in het kader van herstel dat is opgesteld met de persoon die op basis van het eerste lid in aanmerking komt voor brede ondersteuning.”
6.2.
In de artikelsgewijze toelichting van de memorie van toelichting [1] staat hierover:
“Het college inventariseert de hulpvraag of hulpvragen binnen het gezin en stelt in overleg met de aanvrager van de herstelmaatregel en diens gezin een plan van aanpak op de vijf leefgebieden op. Het plan van aanpak faciliteert het maken van een nieuwe start in het kader van herstel na de problemen die hij heeft ervaren door de toeslagenproblematiek. Als uitgangspunt voor de dienstverlening geldt dat gemeenten op grond van het overeengekomen plan van aanpak dienstverlening op de vijf leefgebieden inzetten waardoor betrokkene en zijn gezin zo snel mogelijk en zo goed als mogelijk hun leven weer op de rit krijgen.”
6.3.
De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder bij het nemen van een besluit over de brede ondersteuning beschikt over een aanzienlijke beleids- en beoordelingsruimte. Het is aan verweerder om per geval te bekijken of brede ondersteuning passend is en om maatwerk te leveren. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank in deze zaak moet beoordelen of hij de redenering van verweerder uit het bestreden besluit over de afwijzing kan volgen en dus niet of de rechtbank zélf de aanvraag zou afwijzen of toekennen.
6.4.
De rechtbank kan de redenering van verweerder over de afwijzing in dit geval volgen. Hiervoor vindt de rechtbank van belang dat uit de dossierstukken en ook tijdens de zitting is gebleken dat de gebitten van eisers in 2021 door hun tandartsen zijn beoordeeld, waarbij naar het hele gebit is gekeken. Naar aanleiding daarvan hebben eisers hun gebitten laten renoveren en is vervangen wat vervangen moest worden. Op dat moment hadden zij beiden dus een goed gebit. Verweerder heeft die kosten toen in het kader van de brede ondersteuning vergoed. Eisers hebben met hun gerenoveerde gebit een nieuwe start kunnen maken en verweerder heeft de mogelijkheden hiertoe gefaciliteerd. Hieruit heeft verweerder de conclusie mogen trekken dat de doelen uit het plan van aanpak van 11 augustus 2021 zijn behaald.
6.5.
Dat eisers in 2023 opnieuw problemen met hun gebit kregen, maakt niet dat verweerder niet naar de geboden hulp in 2021 heeft mogen kijken. De rechtbank begrijpt dat eisers destijds graag meer duidelijkheid hadden willen hebben van verweerder over de regels voor brede ondersteuning en of ze later nog een nieuwe aanvraag konden doen. Maar dat alleen betekent niet dat die nieuwe aanvraag dan moet worden toegekend. Het is ook niet zo dat verweerder de aanvraag nu (om formele redenen) heeft afgewezen, bijvoorbeeld omdat eisers te laat waren daarmee of maar één keer een aanvraag voor brede ondersteuning (voor tandartskosten) konden doen. Verweerder heeft de nieuwe aanvraag namelijk inhoudelijk beoordeeld. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt mogen stellen dat eisers in 2021 op het gebied van mondgezondheid al voldoende gefaciliteerd zijn bij het maken van een nieuwe start. De rechtbank kan zich – net als verweerder – voorstellen dat het vervelend is voor eisers dat zij weer gebitsproblemen kregen, maar verweerder hoefde daarin dus geen reden te zien om de aanvraag nu weer toe te kennen. Hierbij heeft verweerder ook mogen betrekken dat eisers beiden inkomsten uit een vast dienstverband hebben, geen financiële problemen hebben en beiden – inmiddels – een aanvullende tandartsverzekering hebben. De rechtbank kan de redenering van verweerder volgen dat eisers voldoende veerkrachtig zijn om de huidige problemen met hun gebit zelf op te lossen, ook al dekt hun verzekering niet alle kosten. Ter zitting is hierover nog besproken dat het misschien ook mogelijk is om een betalingsregeling met de tandarts af te spreken. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in wat eisers naar voren hebben gebracht ook geen reden heeft hoeven zien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule, nu niet gebleken is dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard zoals bedoeld in artikel 9.1, tweede lid, onder d van de Wht. Verweerder heeft de aanvraag dus mogen afwijzen omdat het voor het maken van een nieuwe start niet nodig is om nu deze tandartskosten óók te vergoeden. De rechtbank stelt tot slot vast dat nergens uit blijkt dat eisers is toegezegd dat de tandartskosten weer zouden worden vergoed als zij een nieuwe aanvraag daarvoor zouden doen. Eisers wijzen er weliswaar op dat offertes zijn opgevraagd na hun nieuwe aanvraag, maar dat alleen is niet genoeg voor de conclusie dat zij daar dan op mochten vertrouwen of van uit mochten gaan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Verweerder heeft hun aanvraag om vergoeding van de tandartskosten mogen afwijzen.
8. Verweerder hoeft daarom geen proceskosten en griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, voorzitter, en mr. E.W.M. Heyman en mr. M.W. Venderbos, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2025 .
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 27 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 151, nr. 3, pagina 102.