ECLI:NL:RBLIM:2025:2207

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
ROE 25 / 470 en ROE 25 / 471
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het kappen van bomen in Sittard-Geleen

Op 6 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het kappen van zeven bomen in Sittard-Geleen. Eiser, wonende in de nabijheid van de bomen, had beroep ingesteld tegen de verleende vergunning door het college van burgemeester en wethouders. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er geen onzorgvuldigheden waren die de vernietiging van het bestreden besluit rechtvaardigden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de beroepsgronden van eiser niet betrekking hadden op het toetsingskader voor de kapvergunning. De voorzieningenrechter heeft de omgevingsvergunning in stand gelaten en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiser kreeg geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de voorzieningenrechter direct uitspraak deed op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als de hoofdzaak, omdat nader onderzoek niet nodig was. De uitspraak benadrukt dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wegen dan de bezwaren van eiser, die vooral betrekking hadden op de herinrichting van het terrein en de gevolgen daarvan voor zijn privacy en woningwaarde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 25/470 en ROE 25/471
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 maart 2025 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , wonende te [plaatsnaam] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen,

het college,
(gemachtigde: mr. B. van Aalst).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam bedrijf], vergunninghoudster.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de door het college verleende omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het kappen van zeven bomen op de locatie [adres] , perceelnummer [perceelnummer] , gemeente Sittard-Geleen. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
2. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
3. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college en
[namen] namens vergunninghoudster.
4. De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook onmiddellijk in de hoofdzaak van eiser. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Deze wijze van afdoening is met partijen op zitting besproken.
5. Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Verzoeker krijgt geen vergoeding van zijn griffierecht of van eventuele proceskosten.
De voor deze beslissing gegeven motivering is hieronder vermeld. In dit proces-verbaal is de gegeven motivering, zoals bij het doen van de uitspraak al aangekondigd, ten behoeve van de leesbaarheid aangevuld met hetgeen aan deze zaak voorafging. De motivering is bij het doen van de uitspraak verkort weergegeven en in dit proces-verbaal, zoals aangekondigd, iets uitgebreider en op meer formele wijze verwoord. Daarin is deels ook voor zover van belang hetgeen op zitting is besproken verwerkt.

Overwegingen

Totstandkoming van het bestreden besluit
6. Vergunninghoudster heeft op 2 april 2024 een omgevingsvergunningaanvraag ingediend voor het kappen van (aanvankelijk) negen bomen, later gewijzigd naar zeven bomen, op het terrein gelegen achter eisers woning aan de [straatnaam] in [plaatsnaam] . De kap dient ten behoeve van de herinrichting van het terrein van [naam klooster] .
7. Bij besluit van 7 augustus 2024 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “Kappen van een houtopstand”.
8. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Verder heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
9. Bij uitspraak van 21 oktober 2024 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiser afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang.
10. Bij besluit van 7 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft het college – onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 10 december 2024 – het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Omvang van het geding
11. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat hier enkel het bestreden besluit ter toetsing voorligt. De voorzieningenrechter kan en mag alleen beoordelen of de omgevingsvergunning voor het kappen van zeven bomen verleend had mogen worden gelet op het daarvoor geldende juridische toetsingskader. Deze beoordeling maakt de voorzieningenrechter aan de hand van de beroepsgronden van eiser, voor zover die zien op dat toetsingskader. De voorzieningenrechter kan dus geen oordeel geven over de (gehele) herinrichting en herontwikkeling van het kloosterterrein en over de beroepsgronden die op daarop zien.
12. Het toetsingskader wordt gevormd door de Algemene Plaatselijke Verordening Sittard-Geleen (APV). [2] De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder verwijst naar een artikel uit de APV die gold ten tijde van het indienen van de aanvraag, terwijl de APV zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit geen overgangsrecht bevat op basis waarvan een ingediende aanvraag aan de voorgaande versie van de APV zou moeten worden getoetst en dus in zoverre onmiddellijke werking had. [3] Voor deze zaak maakt dat echter geen verschil nu het toetsingskader inhoudelijk vrijwel gelijk is. De voorzieningenrechter ziet in de enkele onjuiste verwijzing geen gebrek.
Procedurele aspecten en gestelde onzorgvuldigheden
13. Eiser stelt dat de verleende omgevingsvergunning ten onrechte niet ter inzage is gelegd.
14. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
14.1.
Op grond van artikel 16.64 van de Omgevingswet (Ow) geeft het gevoegd gezag tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning kennis van dat besluit op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze. In artikel 12 van de Bekendmakingswet staat dat vermeld moet worden de wijze waarop en de periode waarin de stukken waar de kennisgeving betrekking op heeft voor eenieder ter inzage liggen.
14.2.
In deze zaak heeft op 9 augustus 2024 een publicatie plaatsgevonden in het Gemeenteblad. In deze publicatie staat dat de stukken op afspraak kunnen worden ingezien. Eiser is naar het gemeentehuis gegaan om de stukken in te zien, maar deze stukken lagen op dat moment niet ter inzage waardoor eiser deze stukken toen niet heeft kunnen inzien. Eiser heeft vervolgens deze stukken kort daarna alsnog per e-mail ontvangen, waarmee verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende voortvarend heeft gehandeld. Van onzorgvuldig handelen, na het nemen van het bestreden besluit, of van een gebrek is aldus geen sprake.
15. Eiser stelt verder diverse (andere) al dan niet vermeende onzorgvuldigheden aan de kaak in zijn beroepschrift. Zo betwist hij dat de zeven te kappen bomen aan de [straatnaam] staan. Het perceel met de bomen lag daar toen namelijk naast. Verder stelt hij dat in de stukken die hij per e-mail heeft ontvangen de bomen op de foto’s en op de tekeningen niet zijn genummerd. Bovendien gaat het op de tekeningen niet om zeven maar negen ongenummerde bomen. Deze stukken komen niet overeen met de stukken zoals die vermeld zijn op de inventarislijst bij het verweerschrift in de zaak ROE 24/4160 (de voorlopige voorzieningenprocedure hangende bezwaar). Hiermee wordt volgens eiser ten onrechte de indruk gewekt dat vergunninghoudster een aanvraag heeft ingediend voor het kappen van zeven bomen. Eiser stelt daarnaast dat [naam bureau] niet gemachtigd was om namens vergunninghoudster de omgevingsvergunningaanvraag in te dienen. [naam bureau] is immers geen eigenaar van het perceel. Verder betwist eiser dat de herontwikkeling van het [naam park] wordt uitgevoerd dor [vergunninghouder] Deze wordt naar zijn mening uitgevoerd door [naam instantie] . Hij verwijst daartoe naar een bij de provincie Limburg aangevraagde omgevingsvergunning voor een flora- en fauna activiteit (ontheffing) die is aangevraagd door laatstsgenoemde. Eiser stelt verder dat het bestreden besluit te laat is genomen, nu het advies van de commissie voor de bezwaarschriften dateert van 10 december 2024. Eiser heeft zelf de stukken per e-mail ontvangen op 9 januari 2025 en op 14 januari 2025 per post. Ook stelt hij dat in het bestreden besluit ten onrechte is opgenomen dat er bezwaar is gemaakt tegen een besluit van 17 augustus 2024 en dat dit besluit op 7 augustus 2024 is verzonden. De bekendmaking in het Gemeenteblad vond namelijk pas plaats op 9 augustus 2024. Tot slot acht eiser het onzorgvuldig dat het college geen verweerschrift heeft ingediend naar aanleiding van de door hem ingediende beroepsgronden.
16. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
16.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de onzorgvuldigheden waarop eiser wijst, voor zover dit al onzorgvuldigheden betreft, niet zodanig zwaarwegend zijn dat daardoor het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het betreft deels verschrijvingen of andere zaken die niet raken aan de inhoud van het bestreden besluit en die niet maken dat daadwerkelijk onduidelijk is bijvoorbeeld om welke bomen of hoeveel het gaat. Bovendien zien deze beroepsgronden niet op het toetsingskader zoals dat hier ter beoordeling voorligt. Alleen al gelet op het voorgaande kunnen deze beroepsgronden niet leiden tot een gegrond beroep en daarmee tot vernietiging van het bestreden besluit.
16.2.
Wat betreft de verwarring bij eiser over de aanvrager (en vergunninghoudster), wijst de voorzieningenrechter erop dat in de besluitvorming en ook ter zitting duidelijk is aangegeven dat vergunninghoudster het perceel in eigendom heeft en ook zelf de omgevingsvergunningsaanvraag heeft ingediend. [naam bureau] heeft zorggedragen voor de bij de aanvraag behorende tekeningen. Ook is in de besluitvorming en op zitting besproken dat [naam instantie] één van de handelsnamen is van vergunninghoudster.
16.3.
Voor zover bij de vergunningverlening andere stukken zijn gevoegd of stukken zijn aangepast, begrijpt de voorzieningenrechter dat dit verwarring kan oproepen, maar op grond van de wet is dit niet verboden.
16.4.
Over het verweerschrift, door eiser op zitting benadrukt als belangrijk punt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het ontbreken van een verweerschrift kan niet de rechtmatigheid van het bestreden besluit raken, maar zou hooguit eiser kunnen benadelen indien hij pas ter zitting het standpunt van verweerder over zijn beroepsgronden of gronden voor zijn verzoek om voorlopige voorziening zou horen (en is dus een kwestie van goede procesorde). De voorzieningenrechter stelt vast dat de rechtbank verweerder niet om een verweerschrift heeft gevraagd, zodat het indienen daarvan door verweerder niet verplicht was. Verweerder heeft onverplicht een verweerschrift ingediend – dat eiser heeft ontvangen, zoals bevestigd op zitting – met als onderwerp “
verweer inzake verzoek voorlopige voorziening (…)”. In de aanhef van dit verweerschrift wordt gesproken over het verweer inzake het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening en in het verweerschrift worden puntsgewijs alle beroepsgronden behandeld. Nu eiser geen andere gronden aan zijn verzoek om voorlopige voorziening ten grondslag heeft gelegd, betreffen deze beroepsgronden ook de gronden van zijn verzoek. Eisers stelling dat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend ten aanzien van zijn beroepsgronden, wat daar verder ook van zij, mist gelet op het voorgaande feitelijke grondslag.
Beroepsgronden over de herontwikkeling van het terrein(en de bomenkap ten behoeve van die herontwikkeling)
17. Eiser geeft aan te vrezen voor overlast en aantasting van zijn privacy door toename van het aantal voorbijgangers als het plein [naam plein] een wandelgebied wordt. Ook vreest hij een waardedaling van zijn woning als vergunninghoudster haar bouwplannen doorzet. Hij wil verder niet dat het aantal parkeerplaatsen op het plein toeneemt of dat er iets verandert wat betreft parkeren en hij wil dat het huidige hekwerk en de bomen gehandhaafd blijven zodat het plein afgescheiden is van het perceel van het klooster.
18. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
18.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat als toetsingskader heeft te gelden de APV. In artikel 4:12b van de APV zijn de redenen geformuleerd waarom een vergunning voor de kap van bomen geweigerd kan worden (weigeringsgronden). Kortgezegd gaat het daarbij om de vraag of sprake is van waardevolle bomen voor wat betreft natuurwaarden, cultuurhistorische waarden en andere vergelijkbare waarden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college voldoende gemotiveerd dat de bomen niet zodanig waardevol zijn, dat zij niet gekapt mogen worden. Met andere woorden: het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de weigeringsgronden zich niet voordoen.
18.2.
Verder heeft het college een inzichtelijke en deugdelijke belangenafweging gemaakt en daaruit mogen concluderen dat aan de belangen van eiser geen zodanig zwaarwegend gewicht moet worden toegekend dat die moeten prevaleren boven de belangen van de grondeigenaar bij het kappen van de bomen. De door eiser aangevoerde belangen richten zich vooral tegen de herinrichting, de functie van het plein, de toename van parkeerplaatsen en zien op zijn wens van rust en privacy. Dat zijn allemaal aspecten die betrekking hebben op de herinrichting en herontwikkeling van het gebied. De bomenkap dient weliswaar ten behoeve van deze herinrichting, maar zorgt op zichzelf niet voor meer drukte op het plein of voor het toenemen van parkeerplaatsen (die ter plaatse van de bomen overigens ook niet voorzien zijn). De aanwezigheid van bomen waarborgt niet het huidige rustige karakter van het gebied en beperken ook niet eventuele inkijk bij eiser. De door eiser aangevoerde belangen zijn niet gelegen in bijzondere waarden van deze bomen in zijn leefomgeving of in vergroting van de inkijk in zijn woning als bomen weg zijn.
De functie van de locatie wordt bepaald door de toegestane functie op grond van het omgevingsplan (met ‘verkeersbestemming’ ter plaatse) en wie daar mag parkeren wordt bepaald door een verkeersbesluit. Dat valt buiten de onderhavige beoordeling. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat de door eiser aangedragen aspecten die betrekking hebben op de herinrichting aan de orde kunnen komen in de procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak in het kader van eisers beroep tegen het bestemmingsplan ” [naam klooster] ”.

Conclusie en gevolgen

19. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning standhoudt. Eiser krijgt geen vergoeding van het griffierecht. Er zijn ook geen andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
20. Omdat de voorzieningenrechter direct uitspraak doet op het beroep, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Een voorlopige voorziening kan immers alleen worden getroffen totdat uitspraak op het beroep wordt gedaan en die uitspraak doet de voorzieningenrechter nu direct.

Mededeling rechtsmiddel

21. De voorzieningenrechter heeft partijen erop gewezen dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep openstaat voor zover de uitspraak ziet op het verzoek om een voorlopige voorziening. Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van deze hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Deze uitspraak is gedaan op 6 maart 2025 door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier
.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
rechter
De griffier is verhinderd dit proces-verbaal te ondertekenen.
Afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 11 maart 2025.

Voetnoten

2.Zie ook artikel 22.8 van de Omgevingswet.
3.Zie voor het toe te passen recht op een aanvraag ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2619 (onder 3.1) en van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:735 (onder 2.1).